Seat Ateca 2017 Handleiding (in Dutch)
Page 251 of 348
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder Handeling
5.Druk zo nodig opnieuw op de toets om het
systeem weer te activeren.
6.
Volg de aanwijzingen op het scherm van het in-
strumentenpaneel zonder uw aandacht van het
verkeer af te wenden en ga met de auto naast de
parkeerplaats staan. Speciaal geval van schuine parkeerplaats om
vooruit in t
e p
arkeren zonder voorafgaand
passeren van de parkeerplaats
Handeling
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 250.
Handeling
2.Rijd vooruit naar de parkeerplaats zonder de
aandacht van het verkeer af te wenden en stop
de auto.
3.
Druk de toets eenmaal in.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets . Daarnaast wordt op
het scherm van het instrumentenpaneel de gese-
lecteerde parkeermodus getoond zonder beperk-
te weergave.
4.Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 246. 249
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 252 of 348
Bedienen
Parkeren met het inparkeersysteem Afb. 203
Op het display van het instrumenten-
paneel: rec ht
parkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Afb. 204
Op het display van het instrumenten-
paneel: sc huin p
arkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Legenda van
afb. 203
en afb
. 204:
Aanwijzing om vooruit te rijden
Uw wagen
Auto geparkeerd
Parkeerplaats gedetecteerd
Aanwijzing om te parkeren
Aanwijzing om het rempedaal in te trap-
pen
1 2
3
4
5
6 Voortgangsbalk
V oor
tg
angsbalken
De voortgangsbalk ››› afb. 203 7 en
›››
afb
.
204 7 geeft op symbolische wijze de relatie-
v e af
st
and die nog moet worden afgelegd
aan op het scherm van het instrumentenpa-
neel. Hoe groter de afstand, hoe voller de
voortgangsbalk. Bij het vooruitrijden vermin- 7 dert de inhoud van de voortgangsbalk naar
bo
v
en, b ij het
achteruitrijden naar onderen.
Vereiste voorwaarden om in te parkeren met
het inparkeersysteem
In het geval van rechte parkeerplaatsenIn het geval van schui-ne parkeerplaatsen
De aandrijfslipregeling (ASR) moet ingeschakeld zijn ››› pag. 185. 250
Page 253 of 348
Systemen ter ondersteuning van de bestuurderIn het geval van rechte
parkeerplaatsenIn het geval van schui-ne parkeerplaatsen
Niet sneller rijden dan ca.40 km/u (25 mpu) bij het
passeren van de parkeer- plaats.Niet sneller rijden dan ca.20 km/u (12 mpu) bij het
passeren van de parkeer- plaats.
Een afstand tussen 0,5 en 2,0 meter aanhouden bij het passeren van de parkeerplaats.
Lengte van de parkeer-
plaats: lengte van de auto + 0,8 meterBreedte van de parkeer-
plaats: breedte van de au- to + 0,8 meter
Niet sneller rijden dan ca. 7 km/u (4 mpu) bij het inpar-
keren. Parkeren
Voer de volgende handelingen uit:
1.
Er moet voldaan zijn aan alle nodige voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem
››› pag. 250 en de parkeermodus moet
geselecteerd zijn ››› pag. 248.
2.
Kijk naar de weergave op het scherm van het in-
strumentenpaneel of de parkeerplaats gedetec-
teerd werd als "geschikt" en de juiste positie be-
reikt werd om te parkeren ››› afb. 203
of ››› afb.
204 .
De parkeerplaats zal beschouwd zijn als "ge-
schikt" als op het scherm van het instrumenten-
paneel de aanwijzing om te parkeren 5
ver-
schijnt.
3.Stop de auto en schakel na een korte pauze de
achteruitversnelling in.
Voer de volgende handelingen uit:
4.Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 246.
5.
Let op het volgende bericht: Stuurhulp ac-
tief. Let op omgeving.
Terwijl u de omgeving goed in het oog houdt, ac-
celereert u voorzichtig tot maximaal 7 km/u (4
mpu).
Tijdens het parkeermanoeuvre neemt het sys-
teem enkel het sturen over. Als bestuurder moet
u accelereren, zo nog koppelen, van versnelling
veranderen en remmen.
6.
Keer terug tot het continue signaal van de ParkPi-
lot klinkt.
OF: keer terug tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing van vooruitrijden
verschijnt ››› afb. 203
1 of
››› afb. 204 1.
OF: keer terug tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de melding
Park Assist be-
eindigd verschijnt.
De voortgangsbalk 7 geeft de afstand aan die
moet worden afgelegd ››› pag. 250.
7.
Trap het rempedaal in tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
OF: tot het symbool verdwijnt van het scherm
van het instrumentenpaneel.
8.Eerste versnelling inschakelen.
Voer de volgende handelingen uit:
9.
Rijd vooruit tot het continue signaal van de Park-
Pilot klinkt.
OF: rijd vooruit tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing van achteruitrijden
verschijnt.
Het inparkeersysteem rijdt de auto vooruit en
achteruit tot hij in het midden van de parkeer-
plaats staat ››› afb. 203
of ››› afb. 204 .
10.
Voor een optimaal resultaat wacht u aan het eind
van elk manoeuvre tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
Het parkeermanoeuvre eindigt wanneer een over-
eenkomstige melding verschijnt op het scherm
van het instrumentenpaneel en eventueel een ge-
luidssignaal klinkt. Let op
Indien tijdens het parkeren het manoeuvre
vroeg tijdig beëindigd w
ordt, is het resultaat
mogelijk niet optimaal. 251
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 254 of 348
Bedienen
Uitparkeren met het inparkeersys-
t eem (enk
el in g
eval van rechte par-
keerplaatsen) Afb. 205
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: een r ec
hte parkeerplaats verlaten. Legenda van
afb. 205
:
Aut o g
eparkeerd
Eigen auto met ingeschakelde achteruit-
versnelling
Voortgangsbalk om de nog af te leggen
afstand aan te geven
Aanwijzing van het voorgestelde ma-
noeuvre voor het uitparkeren
Vereiste voorwaarden om uit te parkeren met
het inparkeersysteem ● Enkel voor rechte parkeerplaatsen
● De aandrijfslipregeling (ASR) moet inge-
sch ak
eld zijn ››› pag. 185.
1 2
3
4 ●
Len
gt
e van de parkeerplaats: lengte van de
auto + 0,5 meter
● Niet sneller rijden dan ca. 7 km/u (4 mpu)
bij het uitp
arkeren.
Uitparkeren
Voer de volgende handelingen uit:
In het geval van rechte parkeerplaatsen
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen uitparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 252.
2.Zet de motor aan ››› pag. 174.
3.
Druk op toets ››› afb. 200.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets .
4.Schakel het knipperlicht in van de zijde van de
weg waar u de parkeerplaats wenst te verlaten.
5.Schakel de achteruitversnelling in of zet de keu-
zehendel in stand R.
In het geval van rechte parkeerplaatsen
6.
Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 246.
Let op het volgende bericht: Stuurhulp ac-
tief. Let op omgeving.
Terwijl u de omgeving goed in het oog houdt, ac-
celereert u voorzichtig tot maximaal 7 km/u (4
mpu).
Bij het uitparkeren neemt het systeem enkel het
sturen over. Als bestuurder moet u accelereren,
zo nog koppelen, van versnelling veranderen en
remmen.
7.
Keer terug tot het continue signaal van de ParkPi-
lot klinkt.
OF: rijd achteruit tot op het scherm van het in-
strumentenpaneel de aanwijzing van vooruitrij-
den verschijnt.
De voortgangsbalk ››› afb. 205 3 geeft de af-
stand aan die moet worden afgelegd ››› pag. 250.
8.
Trap het rempedaal in tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
OF: trap het rempedaal in tot het symbool ver-
dwijnt van het scherm van het instrumentenpa-
neel. 252
Page 255 of 348
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder In het geval van rechte parkeerplaatsen
9.
Rijd vooruit tot het continue signaal van de Park-
Pilot klinkt.
OF: rijd vooruit tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing van achteruitrijden
verschijnt.
Het inparkeersysteem rijdt de auto vooruit en
achteruit tot de parkeerplaats verlaten kan wor-
den.
10.
De auto kan de parkeerplaats verlaten wanneer
een overeenkomstige melding verschijnt op het
scherm van het instrumentenpaneel en eventu-
eel een geluidssignaal klinkt.
Neem de besturing over met de draaihoek die
door het inparkeersysteem werd afgesteld.
11.Verlaat de parkeerplaats terwijl u rekening houdt
met het verkeer.
Automatische remingreep van het in-
p
ark
eersy
steemHet inparkeersysteem helpt de bestuurder in
bep
aal
de g ev
allen met remmen.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om op tijd te remmen ››› .
Aut om
atis
che remingreep om de toegestane
snelheid niet te overschrijden
Om te vermijden dat de toegestane snelheid
van ca. 7 km/u (4 mpu) wordt overschreden bij het in- en uitparkeren, kan een automati-
sche remin
greep plaatsvinden. Na de auto-
matische remingreep kunnen de manoeuvres
voor het in- of uitparkeren voortgezet wor-
den.
Er vindt slechts één automatische remin-
greep plaats voor elke poging tot in- of uit-
parkeren. Indien opnieuw de snelheid van ca.
7 km/u (4 mpu) wordt overschreden, wordt
de overeenkomstige handeling onderbroken.
Automatisch bedienen van de remmen om
schade te verminderen
In bepaalde omstandigheden kan het inpar-
keersysteem de auto automatisch afremmen
bij een obstakel, door het rempedaal kort te
bedienen en blijven bedienen ››› . Vervol-
g en
s moet
de bestuurder het rempedaal in-
trappen.
Een automatische remingreep om de schade
te beperken leidt ertoe dat het parkeerma-
noeuvre wordt beëindigd. ATTENTIE
De automatische remingreep van het inpar-
keersy s
teem mag nooit aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Ondanks het
systeem moet de bestuurder te allen tijde op-
merkzaam blijven.
● Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eig
en zijn aan het systeem. In
bepaalde situaties werkt de automatische re- mingreep mogelijk enkel op beperkte wijze of
helemaa
l
niet.
● Blijf altijd paraat om de auto op elk ogen-
blik te r
emmen.
● Het automatisch remmen stopt na ongeveer
1,5 seconde. Rem v
ervolgens zelf de auto. Parkeerhulp Plus (Park Pilot)*
Bes c
hrijving Afb. 206
Weergegeven gedeelte. Het
parkeerhulpsysteem Plus assisteert de
be st
uurder tijdens het manoeuvreren en in-
parkeren middels visuele en akoestische
meldingen over gedetecteerde obstakels
voor en achter de auto.
De voor- en achterbumpers beschikken over
geïntegreerde ultrasoonsensoren. Zodra ze
een obstakel detecteren, wordt dat gemeld »
253
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 256 of 348
Bedienen
met geluidssignalen en visueel in het Easy
C onnect
-sy
steem.
Bij gevaar van botsing aan de voorzijde van
de auto klinken de geluidssignalen vooraan,
bij gevaar van botsing aan de achterzijde van
de auto klinken ze achteraan.
Zorg ervoor dat de sensoren niet afgedekt
worden door stickers, vuil enz., omdat dan de
werking van het systeem negatief wordt beïn-
vloed. Reinigingsinformatie ››› pag. 285.
Het detectiebereik van de sensoren zijn on-
geveer:
1.20 m
1.60 m
0.90 m
Naarmate een obstakel wordt genaderd,
wordt het interval tussen de akoestische sig-
nalen korter. Zodra u het obstakel tot zo'n
0,30 m bent genaderd, hoort u een constant
signaal: niet doorrijden (of achteruitrijden)!
Als u afstand houdt tot het obstakel, wordt
het waarschuwingsvolume binnen ca. 4 se-
conden gereduceerd (niet van toepassing op
de toon van het constante signaal).
Om de volledige omgeving van de auto te
kunnen weergeven, moet de auto enkele me-
ter naar voren en achteren bewogen worden.
Zo worden de ontbrekende zones afgezocht
en de omgeving van de auto berekend. A B
C Bijzonderheden van ParkPilot met perifere
w
eer
gav
e
In de volgende situaties wordt de afgezochte
zone aan de zijkant van de auto automatisch
verborgen:
● Wanneer een portier wordt geopend.
● Als de ASR is uitgeschakeld.
● Als de ASR of ESC aan het regelen zijn.
● Wanneer de auto meer dan ca. 3 minuten
blijft s
tilstaan. ATTENTIE
● Houd altijd het v
erkeer en de directe omge-
ving van de wagen ook zelf in de gaten. De
hulpsystemen kunnen de oplettendheid van
de bestuurder niet vervangen. Bij het in- of
uitparkeren van de wagen op een parkeer-
plaats of bij vergelijkbare manoeuvres blijft
de verantwoordelijk altijd bij de bestuurder.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het w
eer, het wegdek en het verkeer.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en ob
jecten niet kunnen
worden waargenomen. Let in het bijzonder op
kinderen en dieren.
● Zorg altijd dat u visueel contact heeft met
de omgevin
g van de wagen: gebruik ook de
spiegels. VOORZICHTIG
De functies van de parkeerhulp kunnen nega-
tief beïnvloed w or
den door diverse factoren
die kunnen leiden tot schade aan de wagen of
aan de omgeving:
● Onder bepaalde omstandigheden kan het
systeem bep
aalde objecten niet detecteren:
– Objecten zoals kettingen, aanhangerdis-
sels, stangen, vangrails, palen en dunne
bomen.
– Objecten die zich hoger dan de sensoren
bevinden, zoals uitstekende delen van
een muur.
– Objecten met bepaalde oppervlakken of
structuren, zoals uitstekende delen in
een hekwerk of stuifsneeuw.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kleding
stukken kan de signalen van de ultra-
soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem
kan deze voorwerpen en personen met de ge-
noemde kleding niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen kunnen de signa-
len van de u
ltrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● Kleine hindernissen die reeds zijn gemeld
door een waarsc
huwing, kunnen bij het nade-
ren uit het meetbereik van het systeem ver-
dwijnen en daarom niet meer worden gemeld.
Ook bepaalde voorwerpen zoals hoge stoe-
pranden worden door het systeem soms niet 254
Page 257 of 348
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wagen be
s
chadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot wor
dt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radiat
eurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de werking door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken.
● Een kentekenplaat of kentekenplaathouder
aan de voorz
ijde met afmetingen die groter
zijn dan de opening voor de kentekenplaat, of
een gebogen of vervormde kentekenplaat kan
ertoe leiden dat:
– er verkeerde detecties plaatsvinden
– de sensoren zicht verliezen Let op
● In specifiek e g
evallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld
–voor bodems met hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras,
– bij externe ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen,
– bij hevige regenval, een flinke sneeuw-
bui, hagel of dichte uitlaatgassen, –
indien de kentek enp
laat niet perfect be-
vestigd is op het bumperoppervlak,
– bij toppen van hellingen.
● Om een degelijke werking van het systeem
te garander
en, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers of
dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemonteer
d zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Bepaalde accessoires die vooraan op de au-
to gemonteer
d zijn, zoals een kentekenplaat-
houder met reclame, kunnen de werking van
de parkeerhulp verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met de w
erking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties w
ijzigen ››› pag. 261.
● Bij wagens zonder inf
otainmentsysteem
kunt u deze parameters laten aanpassen bij
een officiële SEAT-dealer of in een gespeciali-
seerde werkplaats.
● Let op de aanwijzingen voor rijden met een
aanhanger ›
›› pag. 262. ●
De grafi s
che weergave op het display van
het Easy Connect-systeem heeft een geringe
vertraging. Bediening van de parkeerhulp
Afb. 207
Middenconsole: toets van de par-
k eerhu
lp (naar
gelang de versie). Handmatige inschakeling van de parkeer-
hu
lp
● Druk de toets
eenmaal in.
Handm
atige uitschakeling van de parkeer-
hulp
● Druk opnieuw op de toets . »
255
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 258 of 348
Bedienen
Handmatige uitschakeling van de weergave
v an de p
arkeerhu
lp (de geluidssignalen blij-
ven actief)
● Druk op een toets van het hoofdmenu van
het in de fabriek g
emonteerde infotainment-
systeem.
● OF: druk op de functietoets TERUG.
Automati
sche inschakeling van de parkeer-
hulp
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in s
tand R.
● OF: als de auto aan de voorzijde een obsta-
kel n
adert dat zich op zijn traject bevindt met
een snelheid van minder dan 10 km/u (6
mph) ››› pag. 256. Het obstakel wordt gede-
tecteerd vanaf een afstand van ongeveer 95
cm indien de automatische inschakeling ge-
activeerd is in het infotainmentsysteem. Er
wordt een beperkte weergave getoond.
Automatische uitschakeling van de parkeer-
hulp
● Zet de keuzehendel in stand P.
● OF: versnel tot meer dan ca. 10 km/u (6
mph) vooruit
.
Tijdelijk uitschakelen van het geluid van de
parkeerhulp
● Op de functietoets drukken. Wi
s
selen van beperkte weergave naar de
weerg av
e op het volledige scherm
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in s
tand R.
● OF: druk op het pictogram van de auto van
de beperkte weer
gave.
In voorkomend geval, wisselen naar het
beeld van de achteruitrijhulp (Rear View Ca-
mera "RVC")
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in s
tand R.
● OF: druk op de functietoets RVC.
Wanneer het sy
steem wordt ingeschakeld,
hoort u een kort signaal ter bevestiging en
het toetssymbool licht geel op. Automatische activering Afb. 208
Miniatuurweergave van de automati-
s c
he activ erin
g Wanneer de parkeerhulp plus automatisch
w
or
dt in
geschakeld, wordt een miniatuur-
weergave van de wagen weergegeven samen
met de segmenten aan de linkerzijde van het
display ››› afb. 208.
De automatische activering vindt plaats wan-
neer een voorwerp dat zich voor de wagen
bevindt langzaam wordt genaderd. Ze func-
tioneert enkel wanneer de snelheid voor het
eerst wordt verlaagd tot onder circa 10 km/u
(6 mph).
Als de parkeerhulp wordt uitgeschakeld via
de toets , moet vervolgens als volgt te
werk worden gegaan om deze weer in te
schakelen naar automatische activering:
● Schakel het contact uit en weer aan.
256
Page 259 of 348
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● OF: v
er s
nel met de wagen tot boven 10
km/u (6 mph), om weer tot onder deze grens-
waarde te vertragen.
● OF: plaats de keuzehendel in de stand P en
ver
volgens weer uit deze stand.
● OF: schakel de automatische activering in
en uit v
ia het menu in het Easy Connect-sys-
teem.
De automatische activering met miniatuur-
weergave van de parkeerhulp kan worden in-
en uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem ›››
pag. 27:
● Contact inschakelen.
● Kies: toets CAR > Instellingen
> Parke-
ren en manoeuvreren .
● Selecteer de optie Automatische acti-
vering . Al
s het
vakje van de functietoets is
geactiveerd , is de functie ingeschakeld.
Als het systeem automatisch geactiveerd
werd, klinkt enkel een geluidssignaal wan-
neer de obstakels aan de voorzijde zich op
een afstand van minder dan 50 cm bevinden. VOORZICHTIG
De automatische inschakeling van de par-
keerhulp w erkt
enkel indien men heel traag
rijdt. Als de rijstijl niet wordt aangepast aan
de omstandigheden, kan dit een ongeval met
ernstige letsels tot gevolg hebben. Segmenten voor visuele indicatie
Afb. 209
Weergave van parkeerhulp op het
di s
p l
ay van het Easy Connect-systeem. Met behulp van de segmenten voor de wa-
g
en k
an de af s
tand tot het obstakel worden
geschat.
De optische weergave van de segmenten
werkt op de volgende wijze:
worden weergegeven in-
dien het obstakel zich niet binnen het
traject van de wagen bevindt of indien in
tegengestelde richting ervan wordt gere-
den.
worden getoond indien de
obstakels zich binnen het traject van de
wagen bevinden op meer dan 30 cm af-
stand ervan.
worden getoond indien ze
zich op minder dan 30 cm afstand bevin-
den.
Witte segmenten:
Gele segmenten:
Rode segmenten: Met de radio's SEAT Media System Plus/Navi
Syst
em geeft een geel spoor bovendien het
verwachte traject van de wagen aan volgens
de draaihoek van het stuur.
Wanneer het obstakel zich in de rijrichting
van de wagen bevindt, is steeds het overeen-
komstige waarschuwingssignaal te horen.
Zodra de wagen een obstakel nadert, worden
de segmenten dichter bij de wagen weerge-
geven. Ten laatste bij het aanduiden van het
voorlaatste segment, betekent dit dat de
botszone bereikt is. In de botszone worden
obstakels in rood weergegeven, evenals ob-
stakels buiten de af te leggen weg. Niet door-
rijden (of achteruitrijden) ››› in Beschrij-
v in
g op p ag. 254
, ››› in Beschrijving op
p ag. 254
!
Indien de aut o i
s uitgerust met het Area View-
systeem, verschijnt de visuele aanduiding
van de parkeerhulp afhankelijk van de geko-
zen weergave in het systeem.
Indicaties/akoestische signalen in-
stell
en De indicaties en de akoestische signalen
k
u
nnen w or
den ingesteld in het Easy Con-
nect*-systeem. »
257
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 260 of 348
Bedienen
Automatische activering on
– activ eer de optie
Automatische
activering ›
›› pag. 256.
off – deactiveer de optie Automati-
sche activering ››› pag. 256
Volume voor*
Het volume voorin en aan de zijkant.
Instellingen/scherpte van de klank voorin*
Toonregeling (frequentie) voor het voorste
gedeelte.
Volume achter*
Volume achterin.
Instellingen/scherpte van de klank achterin*
Toonregeling (frequentie) voor het achterste
gedeelte.
Volume verlagen
Als de parkeerhulp is ingeschakeld, wordt
het volume van actieve audio/video-bron ver-
laagd; de mate waarin dit gebeurt, verschilt
per gekozen optie.
Foutmeldingen Indien met geactiveerde parkeerhulp of bij
het
in
sc
hakelen ervan op het instrumenten- paneel een bericht verschijnt dat er een fout
is in de park
eerhulp, is er een storing in het
systeem.
Als deze storing niet is verdwenen voordat
het contact wordt uitgeschakeld, wordt ze
niet aangegeven de volgende keer dat de
parkeerhulp wordt geactiveerd bij het scha-
kelen van de achteruitversnelling.
Als er een storing is in de parkeerhulp, ver-
schijnt er een overeenkomstig bericht op het
instrumentenpaneel en gaat de led van de
toets knipperen.
Als een sensor defect is, verschijnt op het
display van het Easy Connect-systeem het
symbool voor/achter de wagen. In geval
van een defect aan een sensor achter, wor-
den uitsluitend obstakels getoond in de zo-
nes A en
B
› ›
› afb . 206. In geval van een
def
ect aan een sensor voor, worden uitslui-
tend obstakels getoond in de zones C en
D .
W ac
ht niet
te lang met naar een gespeciali-
seerde werkplaats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen. Rijden met aanhangwagen
Afb. 210
Weergave van Park Pilot op het
s c
herm met aan
gekoppelde aanhangwagen. Wanneer in wagens met in de fabriek gemon-
t
eer
de tr ek
haak de aanhangwagen op elektri-
sche wijze aangesloten is, worden de senso-
ren achteraan voor de parkeerhulp niet geac-
tiveerd bij het schakelen van de achteruitver-
snelling, wanneer de keuzehendel in stand R
wordt gezet of wordt gedrukt op de toets .
De afstand tot mogelijke obstakels aan de
achterzijde en zijkanten van de auto wordt
niet weergegeven op het scherm en wordt
ook niet aangegeven met geluidssignalen.
Op het display van het Easy Connect-systeem
worden enkel de objecten getoond die wor-
den gedetecteerd aan de voorzijde, terwijl de
weergave van het traject wordt verborgen.
258