Seat Ateca 2017 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2017, Model line: Ateca, Model: Seat Ateca 2017Pages: 348, PDF Size: 5.98 MB
Page 291 of 348

Verzorging en onderhoud
Let op de volgende aanwijzingen voor het be-
houd v
an w aar
de van natuurlijk materiaal ge-
durende de gehele gebruiksperiode: VOORZICHTIG
● Voorkom d at
het leer te lang aan de volle
zon wordt blootgesteld om ervoor te zorgen
dat het leer niet verbleekt. Wanneer de wa-
gen langere tijd buiten staat, moet u het leer
afdekken om het zó tegen direct zonlicht te
beschermen.
● Scherpe voorwerpen aan kledingstukken,
zoal
s ritssluitingen, (druk)knopen en ceintu-
ren met scherpe randen kunnen blijvende
krassen of andere sporen in het oppervlak
achterlaten. Let op
● Reg elm
atig en na elke reiniging een onder-
houdscrème gebruiken, die bescherming te-
gen licht biedt en het leer impregneert. De
crème bevat voedende stoffen voor het leer,
zorgt ervoor dat het leer kan ademen, maakt
het leer soepel en voorkomt uitdroging. Tege-
lijkertijd vormt zich een dunne beschermlaag.
● Leer elke 2 à 3 maanden schoonmaken, ver-
ontreinigingen dir
ect verwijderen.
● Vlekken zoals inkt van een balpen, gewone
inkt, lippenstif
t, schoensmeer, enz., indien
mogelijk direct verwijderen.
● Ook de leerkleur onderhouden. Plekken die
in kleur afw
ijken, met een speciale crème
voor gekleurd leer opfrissen. Leren bekledingen schoonmaken en
onderhouden
Echt leer heeft bijzonder veel aandacht en
onderhoud nodig.
Normaal
s
choonmaken
– Vuil leer met een enigszins vochtige katoe-
nen of wol
len lap schoonmaken.
Sterkere vervuiling
– Sterker vervuilde delen met een lap, ge-
drenkt in een mi l
de zeepoplossing (2 eetle-
pels neutrale zeep op 1 liter water) schoon-
maken.
– Let erop dat het leer nergens te nat wordt
en dat er geen w
ater in de naden sijpelt.
– Vervolgens met een zachte, droge lap
droogwrijv
en.
Verwijderen van vlekken – Vlekken op waterba
sis (bijv. koffie, thee,
vruchtensap en bloed) direct met een ab-
sorberende doek of met keukenpapier ver-
wijderen en bij al ingedroogde vlekken het
reinigingsmiddel uit het onderhoudsset ge-
bruiken.
– Vlekken op vetba
sis (bijv. boter, mayonaise
en chocolade) direct met een absorberende
doek of met keukenpapier verwijderen of
met het onderhoudsmiddel uit de onder- houdsset verwijderen, als een wat oudere
vlek nog opper
vlakkig is.
– Bij ingedroogde vetvlekken een vet
oplos-
sende spray gebruiken.
– Speciale vlekken (bijv. inkt
van een balpen
of een viltstift, nagellak, latexverf of
schoensmeer) met een voor leer geschikte
speciale vlekkenverwijderaar behandelen.
Onderhoud van het leer – Behandel het leer elke zes maanden met
een gesc
hikt leeronderhoudsmiddel.
– Leeronderhoudsmiddel uiterst dun aan-
brengen.
– M
et een zachte lap droogwrijven.
Als u nog
vragen heeft over het schoonma-
ken en het onderhoud van het leer in uw wa-
gen, kunt u deze het beste aan een officiële
SEAT dealer stellen. Deze adviseert u graag
en kan u bovendien informeren over het pro-
gramma aan producten voor het onderhoud
van leer, zoals:
● Reinigings- en onderhoudsset.
● Onderhoudscrème van de juiste kleur.
● Vlekkenverwijderaar voor inkt van een bal-
pen, schoensmeer
, enz.
● Vetoplossende spray.
● Nieuwe producten en ontwikkelingen in de
toekomst »
289
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 292 of 348

Aanwijzingen
VOORZICHTIG
Het leer mag in geen geval met oplosmidde-
len (bij v
. benzine, terpentijn, boenwas en
schoensmeer) worden behandeld. Alcantara bekleding reinigen
Stof en vuil verwijderen
– Een doek licht bev
ochtigen en de bekle-
ding schoonmaken.
Vlekken verwijderen
– Een doek met lauw water of verdunde spiri-
tu s
vochtig maken.
– De vlek naar het midden toe deppen.
– Schoongemaakte plek met een zachte doek
droogmaken.
Geen l
eerverzorgingsmiddel op bekleding
van Alcantara gebruiken.
Bij stof en vuil kunt u ook een verzorgende
shampoo gebruiken.
Stof en vuildeeltjes in poriën, plooien en na-
den kunnen schuren en het oppervlak be-
schadigen. Als de wagen lang in de zon stil-
staat, de Alcantara-bekleding tegen direct
zonlicht beschermen om verbleken te voorko-
men. Lichte verkleuringen door het gebruik
zijn normaal. VOORZICHTIG
● Alcant ar
a mag niet met oplosmiddelen,
boenwas, schoenpoets, vlekkenverwijderaar,
leeronderhoudsmiddel en dergelijke worden
behandeld.
● Laat hardnekkige vlekken in een gespecia-
liseerde werkp
laats verwijderen om bescha-
digingen te voorkomen.
● Voor het schoonmaken in geen geval bor-
stels, h
arde sponzen, enz., gebruiken. Veiligheidsgordels
–
Veiligheidsgordels schoonhouden.
– Vervuilde veiligheidsgordels met zacht
zeep
sop w a
ssen.
– Regelmatig de toestand van alle veilig-
heidsgordel
s controleren.
Bij een sterk vervuilde gordel kan het auto-
matische oprollen worden bemoeilijkt. Vóór
het oprollen moeten de gordels helemaal
droog zijn. VOORZICHTIG
● Veiligheid sg
ordels mogen voor het schoon-
maken niet worden uitgebouwd.
● Veiligheidsgordels mogen niet chemisch
worden ger
einigd, omdat zulke reinigings-
middelen het weefsel van de gordels aan kun-
nen tasten. Veiligheidsgordels mogen ook niet in aanraking komen met bijtende vloei-
stoff
en.
● Gor
dels met beschadigingen van het weef-
sel, de verbindin
gen, de oprolautomaat of het
slot moeten door een gespecialiseerde werk-
plaats worden vervangen. 290
Page 293 of 348

Intelligente techniek
Intelligente techniek El ektr
omec h
anische stuurinrichtingDe elektromechanische stuurbekrachtiging
onderst
eu
nt de stuurbeweging van de be-
stuurder.
Bij een elektro-mechanische stuurbekrachti-
ging wordt de mate van stuurbekrachtiging
elektronisch aangepast op de rijsnelheid en
de draaihoek van het stuur.
Als de stuurbekrachtiging uitvalt of als de
motor niet draait (bijv. bij het slepen), blijft
de wagen volledig bestuurbaar. Voor het
draaien van het stuur moet echter meer
kracht worden gebruikt.
Controlelampjes en indicaties voor de be-
stuurder
(in rood) Stuurinrichting de-
fect! Inparkeren
Als het controlelampje blijft branden en de
melding voor de bestuurder blijft verschij-
nen, is er een defect in de stuurbekrachti-
ging.
Niet verder rijden. Roep de hulp van vakmen-
sen in. (in geel) Stuurinrichting:
probleem in het systeem! U kunt
door blijven rijden Als het controlelampje gaat branden, zal de
stuurinric
htin
g moeizamer of juist zenuwach-
tiger reageren dan normaal. Bovendien zal
het stuur bewegen als rechtuit wordt gere-
den.
Rijd naar een gespecialiseerde werkplaats
om de storing te laten repareren.
(in geel) Stuurinrichting ge-
blokkeerd: defect! ga naar een
officiële SEAT dealer
Er is een defect aan het elektronicablok van
de stuurinrichting.
Ga zo spoedig mogelijk naar een gespeciali-
seerde werkplaats om het probleem te laten
verhelpen. ATTENTIE
Laat de storing meteen verhelpen door een
ges pec
ialiseerde werkplaats: gevaar op on-
gelukken! Let op
Als het controlelampje (in rood) of (in
g eel) k
ort oplicht, kunt u door blijven rijden. Vierwielaandrijving
3 Geldig voor wagens: met 4-wielaandrijving
Bij de v
ierwielaandrijving worden alle vier de
wielen aangedreven. Algemene aanwijzingen
Bij 4-wielaandrij
v
ing wordt de aandrijfkracht
over alle vier wielen verdeeld. Dit gebeurt au-
tomatisch, afhankelijk van uw rijgedrag en de
rijwegomstandigheden. Zie ook ››› pag. 183.
Het 4-wielaandrijfsysteem is afgestemd op
een hoog motorvermogen. Door de vierwiel-
aandrijving biedt uw wagen uitstekende
prestaties en voortreffelijke rijeigenschappen
zowel bij normale wegomstandigheden als bij uitzonderlijke omstandigheden met snee-
uw en ijs. Daarom is het noodzakelijk om re-
kening te houden met bepaalde veiligheids-
aanwijzingen ››› .
W int
erb anden
Dankz
ij de vierwielaandrijving is de voor-
waartse trekkracht van de wagen onder win-
terse omstandigheden goed, zelfs bij norma-
le banden. Desondanks adviseren wij u 's
winters om voor alle vier de wielen winter- of
4-seizoenenbanden te gebruiken, omdat
hierdoor vooral ook de remwerking wordt ver-
beterd.
Sneeuwkettingen
Als het verplicht is om sneeuwkettingen te
gebruiken, moet u dit ook bij wagens met 4-
wielaandrijving doen ›››
pag. 59
. »
291
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 294 of 348

Aanwijzingen
Banden verwisselen
Bij w ag
ens
met vierwielaandrijving mogen al-
leen wielen met dezelfde maat worden ge-
bruikt. Vermijd ook banden met verschillende
profieldiepte ››› pag. 312.
Terreinwagen?
Uw SEAT is geen terreinwagen: de afstand
van de carrosserie tot de grond is niet groot
genoeg hiervoor. Daarom ongeplaveide we-
gen mijden. ATTENTIE
● Ook bij w ag
ens met vierwielaandrijving uw
rijstijl steeds aan de toestand van de rijweg
en aan de verkeerssituatie aanpassen. De ge-
boden hogere veiligheid mag geen aanleiding
zijn tot het nemen van grotere risico's. Ge-
vaar voor ongevallen!
● Het remvermogen van uw wagen wordt door
de grip van de banden bep
aald. Het is daarom
niet anders dan bij een 2-wielaangedreven
wagen. Daarom dient men, ondanks een goe-
de acceleratie op zelfs een glad wegdek, niet
met te hoge snelheden te rijden. Gevaar voor
ongevallen!
● Let er bij een natte rijbaan op dat bij een te
hoge snelheid de v
oorwielen kunnen gaan
"glijden" (aquaplaning). Daarbij wordt, an-
ders dan bij wagens met voorwielaandrijving,
niet aangegeven dat de wielen beginnen te
glijden doordat de motor plotseling in een
hoger toerentalgebied komt. Om deze reden en ondanks het voorafgaande, dient u de
snelheid aan de we
g
omstandigheden aan te
passen. Gevaar voor ongevallen! Energiemanagement
Start oms
tandigheden worden geopti-
maliseerd Het energiemanagement regelt de elektri-
sche ener
giev
erdeling en optimaliseert zo de
beschikbaarheid van elektrische energie voor
het starten van de motor.
Als een wagen met een gewoon energiesys-
teem gedurende langere tijd niet wordt ge-
bruikt, wordt de accu door ruststroomverbrui-
kers (bijv. wegrijblokkering) ontladen. Dit kan
ertoe leiden dat niet meer voldoende elektri-
sche energie voor het starten van de motor
beschikbaar is.
In deze wagen zorgt een intelligent energie-
managementsysteem voor de verdeling van
de elektrische energie. Hierdoor wordt de
startbaarheid van de wagen aanzienlijk ver-
beterd en de levensduur van de accu ver-
lengd.
Het energiemanagementsysteem bestaat uit
accudiagnose, ruststroommanagement en
dynamisch energiemanagement. Accudiagnose
De acc
udi
agnose bepaalt continu de toe-
stand van de accu. Sensoren registreren de
accuspanning, de accustroom en de accu-
temperatuur. Hierdoor wordt de actuele la-
dingstoestand en de capaciteit van de accu
bepaald.
Ruststroommanagement
Het ruststroommanagement verlaagt het
energieverbruik in de periode dat de wagen
stilstaat. Bij uitgeschakeld contact regelt het
de energievoorziening van de verschillende
elektrische verbruikers. Hierbij wordt reke-
ning gehouden met de gegevens van de ac-
cudiagnose.
Afhankelijk van de ladingstoestand van de
accu worden de verbruikers één voor één uit-
geschakeld om te sterk ontladen van de accu
te voorkomen en zodoende goede startom-
standigheden te behouden.
Dynamisch energiemanagement
Tijdens het rijden verdeelt het dynamische
energiemanagement de opgewekte energie
gelijkmatig over de verschillende verbruikers.
Het zorgt ervoor dat niet meer elektrische
energie wordt verbruikt dan wordt opgewekt
en zorgt hierdoor voor een optimale ladings-
toestand van de accu.
292
Page 295 of 348

Intelligente techniek
Let op
● Ook het ener giem
anagementsysteem kan
de natuurkundige grenzen niet overwinnen.
Houd er rekening mee dat capaciteit en le-
vensduur van een accu beperkt zijn.
● Als het risico bestaat dat de wagen niet
meer start, g
aat het laadstroomlampje of het
controlelampje ladingstoestand van de accu
te laag branden ››› pag. 111. Ontladen van de accu
Behouden van goede startomstandigheden
heef
t
hoog s
te prioriteit.
Op korte afstanden, in het stadsverkeer en in
koude jaargetijden wordt veel van de accu
gevergd. Er is veel elektrische energie nodig,
maar er wordt maar weinig opgewekt. Het is
ook kritiek als de motor niet draait en elektri-
sche verbruikers zijn ingeschakeld. In dit ge-
val wordt energie verbruikt, maar niet opge-
wekt.
Vooral in deze situaties zal u opvallen dat het
energiemanagementsysteem de energiever-
deling actief regelt.
Als de wagen langer stilstaat
Als u uw wagen gedurende enkele dagen of
weken niet gebruikt, krijgen de elektrische
verbruikers één voor één minder energie of
worden ze zelfs uitgeschakeld. Hierdoor wordt het energieverbruik verminderd en de
goede star
tomstandigheden gedurende lan-
gere tijd behouden. Sommige comfortfunc-
ties, zoals het openen van de wagen via de
afstandsbediening, kunnen niet beschikbaar
zijn onder bepaalde omstandigheden. De
comfortfuncties zijn weer beschikbaar als u
het contact inschakelt en de motor start.
Bij afgezette motor
Als u bijvoorbeeld naar de radio luistert ter-
wijl de motor stilstaat, wordt de accu ontla-
den.
Zodra het energieverbruik een risico wordt
voor het opnieuw starten van de motor, ver-
schijnt in wagens met bestuurdersinformatie-
systeem* een tekst.
Daarin wordt de bestuurder gevraagd de mo-
tor te starten om de accu bij te laden.
Bij draaiende motor
Hoewel tijdens het rijden elektrische energie
wordt opgewekt, kan de accu toch ontladen.
Dit gebeurt vooral dan als weinig energie
wordt opgewekt en veel wordt verbruikt ter-
wijl de ladingstoestand van de accu niet opti-
maal is.
Om de energiebalans weer in evenwicht te
krijgen, krijgen verbruikers die bijzonder veel
energie verbruiken tijdelijk minder energie of
worden ze zelfs uitgeschakeld. Vooral verwar-
mingssystemen gebruiken veel energie. Als u constateert dat bijvoorbeeld de stoelverwar-
ming* of acht
erruitverwarming niet verwarmt,
krijgt ze tijdelijk minder energie of is ze uit-
geschakeld. De systemen zijn weer beschik-
baar zodra de energiehuishouding weer in
evenwicht is.
Bovendien zult u vaststellen dat het statio-
nair toerental zo nodig licht wordt verhoogd.
Dit is normaal en geen reden tot ongerust-
heid. Door het verhogen van het stationaire
toerental wordt de meer benodigde energie
opgewekt en de accu opgeladen. 293
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 296 of 348

Aanwijzingen
Controleren en bijvullen T ank
en
T ank
en Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 50
Zodra het volgens de voorschriften bediende
vulpistool voor de eerste keer is uitgescha-
keld, is de brandstoftank "vol". Daarna niet
verder tanken, omdat anders het expansiere-
servoir in de tank dan met brandstof wordt
gevuld.
De juiste brandstofsoort voor de wagen staat
op een sticker aan de binnenzijde van de
tankklep. Overige aanwijzingen met betrek-
king tot de brandstof ›››
pag. 295.
De inhoud van de tank in uw wagen wordt
aangegeven in ›››
pag. 50. ATTENTIE
Brandstof is gemakkelijk ontvlambaar en kan
tot zw
are verbrandingen en andere verwon-
dingen leiden.
● Tijdens het tanken moeten de motor, de in-
terieurvoor
verwarming ››› pag. 170 en het
contact om veiligheidsredenen uitgeschakeld
worden. ●
Bij het tank en r
esp. vullen van een jerrycan
mag u niet roken. Bovendien mag er geen
open vuur in de buurt zijn - explosiegevaar!
● Let op de wettelijke bepalingen bij het ge-
bruiken, opbergen en meenemen
van een jer-
rycan.
● Wij adviseren u, om veiligheidsredenen
geen jerry
cans met brandstof te vervoeren.
Bij een ongeval zou de jerrycan kunnen wor-
den beschadigd en zou de brandstof eruit
kunnen lopen.
● Wanneer u in uitzonderingsgevallen brand-
stof in een j
errycan moet vervoeren, let dan
op het volgende:
–Nooit de jerrycan met brandstof vullen,
wanneer deze in of op de wagen staat. Bij
het vullen ontstaat elektrostatische opla-
ding, die de brandstofdampen kan ont-
steken - explosiegevaar! De jerrycan al-
tijd op de grond zetten, wanneer u deze
vult.
– Vulpistool zo ver mogelijk in de vulope-
ning van de jerrycan steken.
– Bij jerrycans van metaal moet het vulpis-
tool contact met de jerrycan hebben, ter-
wijl u de jerrycans met brandstof vult.
Hierdoor wordt statische oplading verme-
den.
– Nooit brandstof in de wagen of in de ba-
gageruimte morsen. Verdampte brandstof
is explosief - levensgevaarlijk! VOORZICHTIG
● Brands t
of die overgelopen is, direct van de
wagenlak verwijderen. Anders loopt u het ri-
sico op lakbeschadiging.
● Nooit de brandstoftank helemaal leegrij-
den. De onreg
elmatige brandstofvoorziening
kan tot overslaan van de ontsteking leiden.
Daardoor komt er onverbrande brandstof in
de uitlaat - gevaar voor beschadiging van de
katalysator!
● Als bij een wagen met dieselmotor de
brandst
oftank volledig is leeggereden, moet
na het tanken gedurende ten minste 30 se-
conden het contact worden ingeschakeld zon-
der de motor te starten. Als u daarna start,
kan het langer duren dan normaal – tot maxi-
maal een minuut – voordat de motor aan-
slaat. Dat komt omdat het brandstofsysteem
tijdens het starten eerst moet worden ont-
lucht. Milieu-aanwijzing
In de brandstoftank niet te veel brandstof
tanken, b ij
verwarming kan er anders brand-
stof naar buiten stromen. Let op
Bevat geen enkel noodmechanisme om de
tankkl ep t
e ontgrendelen. Roep indien nodig
de hulp in van gespecialiseerd personeel. 294
Page 297 of 348

Controleren en bijvullen
Let op
Wagens die rijden op diesel zijn voorzien van
een beveiligin g om t
e voorkomen dat een ver-
keerd tankpistool wordt ingevoerd 1)
. Zo kan
er alleen worden getankt met dieselvulpisto-
len.
● Indien het vulpistool afgesleten, bescha-
digd of erg kl
ein is, is het mogelijk dat daar-
mee de beveiliging tegen verkeerde vulpisto-
len niet kan worden geopend. Voordat u met
het pistool gaat draaien bij het invoeren, pro-
beer bij een andere pomp te tanken of vraag
de pomphouder om te assisteren.
● Als u een jerrycan wilt vullen, wordt de be-
veiliging niet
geopend. Dit kunt u oplossen
door heel voorzichtig diesel in de jerrycan te
vullen. Brandstof
B en
zine
soortenWelke benzinesoort voor uw wagen geschikt
i
s, s
taat
aan de binnenzijde van de tankklep.
De wagen is met een katalysator uitgerust en
mag alleen op loodvrije benzine rijden. De
benzine moet voldoen aan de Europese norm
EN 228 resp. de Duitse norm DIN 51626-1 en
moet loodvrij zijn. U mag brandstoffen tan- ken die maximaal 10% ethanol (E10) bevat-
ten. De diver
se types benzine verschillen qua
octaangetal (RON) .
De volgende benamingen komen overeen
met die op de sticker op de tankklep:
Loodvrij super met octaangetal 95 of loodvrij
normaal met octaangetal van min. 91
Geadviseerd wordt om loodvrij super met oc-
taangetal 95 te tanken. Mocht deze niet ter
beschikking staan: tank dan loodvrij normaal
met een octaangetal van 91, maar houd dan
wel rekening met een lichte reductie in ver-
mogen.
Loodvrij super met octaangetal van min. 95
U moet loodvrij super met een octaangetal
van min. 95 gebruiken.
Als er geen loodvrij super beschikbaar is,
kunt u ook in geval van nood loodvrij nor-
maal met octaangetal 91 tanken. In dat geval
mag u echter alleen met gemiddelde toeren-
tallen en geringe motorbelasting rijden. Tank
loodvrij super bij de eerst komende gelegen-
heid die zich voordoet. Loodvrij super met octaangetal 98 of loodvrij
super met octaan
getal van min. 95
Geadviseerd wordt om loodvrij super met oc-
taangetal 98 te tanken. Mocht deze niet ter
beschikking staan: tank dan loodvrij super
met een octaangetal van 95, maar houd dan
wel rekening met een lichte reductie in ver-
mogen.
Als er geen loodvrij super beschikbaar is,
kunt u ook in geval van nood loodvrij nor-
maal met octaangetal 91 tanken. In dat geval
mag u echter alleen met gemiddelde toeren-
tallen en geringe motorbelasting rijden. Tank
loodvrij super bij de eerst komende gelegen-
heid die zich voordoet.
Benzinetoevoegingen
De brandstofkwaliteit beïnvloedt het soepel
draaien van de motor, het vermogen en de le-
vensduur van de motor. Daarom moet me-
taalvrije kwaliteitsbenzine getankt worden
met geschikte additieven, reeds toegevoegd
door de aardolie-industrie. Deze toevoegin-
gen beschermen tegen corrosie, reinigen het
brandstofsysteem en voorkomen aanslag in
de motor. »1)
Afhankelijk van het land
295
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 298 of 348

Aanwijzingen
Wanneer er geen kwaliteitsbenzine met me-
t aalvrij
e ad
ditieven beschikbaar is of er mo-
torstoringen voorkomen, moet u de noodza-
kelijke additieven bij het tanken toevoegen
››› .
Het i
s g
ebleken dat niet alle benzine-additie-
ven goed werken. Het gebruik van ongeschik-
te additieven voor de benzine kan aanzienlij-
ke schade veroorzaken aan de motor en de
katalysator beschadigen. Gebruik nooit me-
taalhoudende additieven voor de benzine!
De metaalhoudende additieven kunnen ook
in de benzine-additieven zitten om de klop-
vastheid te verbeteren en het octaangehalte
te verhogen ››› .
S EA
T raa
dt de "Originele additieven van de
groep Volkswagen voor benzinemotoren"
aan. Bij de SEAT-specialisten kan u deze ad-
ditieven kopen en informatie inwinnen be-
treffende het gebruik. VOORZICHTIG
● Tank niet a
ls op de pomp aangegeven staat
dat de brandstof metaal bevat. LRP-brand-
stoffen (loodvervangende benzine of lead re-
placement petrol ) bevatten metaalhoudende
additieven in hoge concentraties. Het gebruik
hiervan kan de motor beschadigen!
● U mag geen brandstoffen tanken die een
grote hoeveelheid eth
anol (bijv. E50, E85) be- vatten. Dit leidt tot schade aan het brandstof-
syst
eem.
● Eén k
eer tanken van loodhoudende brand-
stof of
ander metaaltoevoegingen leidt al tot
een blijvende afname van het rendement van
de katalysator.
● U mag uitsluitend additieven voor benzine
gebruiken die
zijn goedgekeurd door SEAT.
Additieven die het octaangetal verhogen of
de klopvastheid verbeteren, kunnen metaal-
deeltjes bevatten die de motor en katalysator
flink kunnen beschadigen. Dergelijke additie-
ven mogen niet worden gebruikt.
● Bij benzine met een laag octaangehalte
kunnen hoge t
oerentallen of een sterke mo-
torbelasting tot schade aan de motor leiden. Let op
● U kunt ben
zine tanken met een hoger oc-
taangehalte dan de motor van uw wagen no-
dig heeft.
● In landen waar geen loodvrije benzine be-
schikb
aar is, kunt u benzine met een laag
loodgehalte tanken. Dieselbrandstof
Let op de informatie aan de binnenzijde van
de t
ankk
lep
. Geadviseerd wordt om
diesel te g
ebruiken
die voldoet aan de Europese norm EN 590.
Mocht u niet beschikken over diesel die vol-
doet aan de Europese norm EN 590, zorg er
dan voor dat het cetaangetal (CZ) minimaal
51 is. Indien de motor is voorzien van een
deeltjesfilter, dan moet verder het zwavelge-
halte van de brandstof lager zijn dan 50 deel-
tjes per miljoen.
Winterdiesel
Zomerdiesel wordt dik in de winter, hetgeen
ertoe leidt dat uw wagen moeilijker start.
Daarom wordt in de winter bij de tankstations
diesel met betere visco-elasticiteit bij kou
(winterdiesel) aangeboden.
Water in het brandstoffilter 1)
Indien uw wagen een dieselmotor heeft en is
uitgerust met een brandstoffilter met water-
bezinkvat, kan op het dashboard een waar-
schuwing verschijnen: Water in het
brandstoffilter. Breng in dat geval uw
wagen naar een gespecialiseerde werkplaats
om het water in het brandstoffilter af te laten. VOORZICHTIG
● De wag en i
s niet geconstrueerd voor het
gebruik van FAME-brandstof (biodiesel). Het 1)
Van toepassing voor de markt: Algerije.
296
Page 299 of 348

Controleren en bijvullen
brandstofsysteem wordt beschadigd, indien
op deze brand
s
tof wordt gereden.
● Brandstoftoevoegingen, zogenaamde
"vloeistof
verbeteraars", benzine of dergelij-
ke middelen mogen niet aan de dieselolie
worden toegevoegd.
● Bij slechte kwaliteit van de diesel kan het
noodzakelijk
zijn om uit het brandstoffilter
ook tussen de in het Serviceplan vermelde in-
tervallen water af te tappen. Geadviseerd
wordt om dit in een gespecialiseerde werk-
plaats te laten uitvoeren. Een ophoping van
water in het filter kan tot motorstoringen lei-
den. Uitlaatgasreinigingssysteem
v
oor w
agen
s met dieselmotor
(AdBlue ®
)
Inleiding tot thema Om de uitstoot van verontreinigende stoffen
t
e beperk
en, ku
nnen in dieselmotoren SCR-
katalysatoren gebruikt worden (SCR = Selec-
tive Catalytic Reduction of Selectieve Katalyti-
sche Reductie). Met behulp van de speciale
ureumoplossing AdBlue ®
zet de SCR-kataly-
sator stikstofoxide om in stikstof en water.
De AdBlue ®
wordt in een afzonderlijke tank
van de wagen opgeslagen ››› pag. 298. ATTENTIE
Als het AdBlue ®
-peil t e l
aag is en het contact
wordt uitgeschakeld, kan de motor niet meer
gestart worden. Ook niet met de starthulp!
● Vul voldoende AdBlue ®
bij wanneer de auto
nog c
a. 1000 km kan rijden, of vroeger.
● Rijd de tank van AdBlue ®
nooit helemaa
l
leeg. ATTENTIE
AdBlue ®
is een irriterende en corrosieve
vloeis t
of die verwondingen kan veroorzaken
als ze in contact komt met de huid, ogen of
luchtwegen.
● Voordat u verpakkingen van AdBlue ®
ge-
bruikt, dient u altijd de g
ebruiksaanwijzing in
acht te nemen. Als de gebruiksaanwijzing
juist gevolgd wordt, is het niet waarschijnlijk
dat de gebruiker in contact komt met de Ad-
Blue ®
.
● Komt de AdBlue ®
in contact met
de ogen,
spoel ze dan onmiddellijk met overvloedig
water gedurende minstens 15 minuten en
raadpleeg een arts.
● Komt de AdBlue ®
in contact met
de huid,
spoel het betreffende gebied dan onmiddel-
lijk met overvloedig water gedurende min-
stens 15 minuten en raadpleeg een arts in ge-
val van irritatie van de huid.
● Indien u AdBlue ®
inneemt, spoel dan on-
mid
dellijk uw mond met overvloedig water
gedurende minstens 15 minuten. Het braken niet opwekken zolang een arts het niet aan-
beveelt. R
aa
dpleeg onmiddellijk een arts. VOORZICHTIG
AdBlue ®
tast de laklagen van de wagen,
ku n
ststof, kleren, tapijten enz. aan. Indien u
het product morst, reinig het dan zo snel mo-
gelijk met een vochtige doek en overvloedig
koud water.
● Verwijder gekristalliseerde AdBlue ®
met
warm water en een s
pons. Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat rood branden
De motor kan niet
gestart worden!
Het AdBlue-niveau
is te laag.Parkeer de wagen op een geschik-
te en effen plaats, met naleving
van de veiligheidsmaatregelen, en
vul de minimaal vereiste hoeveel-
heid AdBlue
®
››› pag. 298 bij.
Gaat geel branden
Het AdBlue
®
-ni-
veau is laag.
Vul AdBlue ®
bij binnen het aange-
geven aantal kilometer ››› pag.
298. SEAT raadt aan om daarvoor
een gespecialiseerde werkplaats
te raadplegen.
» 297
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 300 of 348

Aanwijzingen
samen met
Gaat rood branden
De motor kan niet
gestart worden!
Er
is een storing in
het systeem van
AdBlue ®
.Ga naar een gespecialiseerde
werkplaats zonder het contact uit-
en weer in te schakelen, en laat
het systeem nakijken.
samen met
Gaat geel branden
Het AdBlue
®
-systeem
heeft een storing of
er werd AdBlue ®
bij-
gevuld die niet vol-
doet aan de normen.Laat het systeem zo snel moge-
lijk door een gespecialiseerde
werkplaats controleren. Na het inschakelen van het contact gaan ter
c
ontr
ol
e kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 112 in acht
nemen. Informatie over AdBlue
® Het verbruik van AdBlue
®
hang t
af van de
persoonlijke rijstijl, de bedrijfstemperatuur
van het systeem en de omgevingstempera-
tuur wanneer de wagen wordt gebruikt.
AdBlue ®
bevriest vanaf -11°C (+13°F). Het
systeem bevat verwarmingselementen die
ook de werking bij lage temperaturen garan-
deren.
De inhoud van de AdBlue ®
-tank is ca. 12 li-
ter.
De minimale hoeveelheid die moet worden
gevuld (bij lege tank) staat op de sticker van
AdBlue ®
op de bodem van de bagageruimte.
De AdBlue ®
-tank mag nooit leeg zijn. Vanaf
een actieradius van minder dan 2400 km ver-
schijnt op het scherm van het instrumenten-
paneel een indicatie dat AdBlue ®
moet wor-
den bijgevuld ›››
pag. 298. Wordt deze indi-
catie genegeerd, dan zal het later niet meer
mogelijk zijn om de motor te starten ››› in
In l
eidin g t
ot thema op pag. 297. Verschijnt
deze indicatie niet, dan hoeft geen AdBlue ®
te worden toegevoegd.
AdBlue ®
is een gedeponeerd handelsmerk
van de Duitse vereniging van autofabrikan-
ten (VDA) en staat ook bekend als AUS32 of
DEF (Diesel Exhaust Fluid). VOORZICHTIG
Wordt te veel AdBlue ®
bijg ev
uld, dan kan het
tanksysteem beschadigd raken.
● SEAT beveelt aan om AdBlue ®
te laten b
ij-
vullen door een gespecialiseerde werkplaats. AdBlue
®
bijvullen Afb. 220
Dop van de vulopening van de Ad-
Blue-t ank. Handelingen vóór het bijvullen
P
ark
eer de w ag
en op een effen oppervlak.
Als de wagen niet op een effen oppervlak
staat maar bijvoorbeeld op een helling of aan
een kant op een stoeprand, kan de meter mo-
gelijk het vullen niet correct detecteren.
Indien een bericht over het AdBlue ®
-peil
werd getoond op het scherm van het instru-
mentenpaneel, vul dan minstens de mini-
maal vereiste hoeveelheid bij (ca. 5,7 liter) .
298