YAMAHA TRACER 900 GT 2019 Instructieboekje (in Dutch)

Page 41 of 118

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-26
3
DAU12944
RempedaalHet rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU63040
ABSHet Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitge-
voerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aan-
stuurt.
Gebruik de remmen met ABS net zoals
conventionele remmen. Bij activering van
het ABS-systeem kan een pulsatie worden
gevoeld in de remhendel of het rempedaal.
Ga in dat geval door met remmen en laat
het ABS-systeem het werk doen. Ga niet
“pompend” remmen, dit vermindert de re-
meffectiviteit.
WAARSCHUWING
DWA16051
Houd altijd een veilige afstand tot voor-
liggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kan
de remafstand met het ABS-sy-
steem langer zijn dan zonder ABS-
systeem.Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat te-
rugkeren naar conventioneel remmen.
OPMERKINGHet ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel
op “ON” is gezet en het voertuig rijdt
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger. Tijdens deze test hoort u een
“klikkend” geluid van de hydraulische
regeleenheid en wanneer u de rem-
hendel of het rempedaal licht bedient,
kan een trilling in de hendel of het pe-
daal voelbaar zijn. Dit duidt niet op een
storing.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de remhendel of
het rempedaal terwijl het ABS-sy-
steem actief is. Er is echter speciaal
gereedschap vereist, dus neem con-
tact op met uw Yamaha dealer.LET OP
DCA20100
Let op dat de wielsensor en de rotor van
de wielsensor niet beschadigd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meer
naar behoren werken.
1. Rempedaal
1
UB1JD1D0.book Page 26 Friday, October 5, 2018 2:13 PM

Page 42 of 118

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-27
3
DAU84342
TractieregelingDe tractieregeling (TCS) draagt bij aan het
behouden van grip bij het optrekken op
gladde oppervlakken, zoals onverharde of
natte wegen. Wanneer sensoren detecte-
ren dat het achterwiel begint te slippen (on-
gecontroleerde slip), grijpt de
tractieregeling in door het motorvermogen
te reguleren totdat de grip is hersteld.
WAARSCHUWING
DWA15433
De tractieregeling vormt geen vervan-
ging voor verstandig rijgedrag dat is
aangepast aan de omstandigheden. De
tractieregeling biedt geen bescherming
tegen gripverlies door te snel ingaan van
bochten, snel optrekken bij schuin over-
hangen of door remmen, en kan wegglij-
den van het voorwiel niet voorkomen.
Rijd altijd voorzichtig op oppervlakken
die mogelijk glad kunnen zijn en vermijd
bijzonder gladde oppervlakken.
Het controlelampje “ ” knippert als de
tractieregeling is ingeschakeld. U hoort
mogelijk kleine veranderingen in het motor-
en uitlaatgeluid wanneer de tractieregeling
wordt ingeschakeld.
Het controlelampje “ ” brandt als de trac-
tieregeling is uitgeschakeld.
1. Voorwielsensor
2. Opneemring voorwielsensor
1. Achterwielsensor
2. Opneemring achterwielsensor1
2
1
2
1. TCS-schakelaar / Ž
1. Controlelampje tractieregeling Ž
2. TCS-weergave
1
km
TRIP-2 TRIP-1
1234.5 1234.5
km
1N2km/h
1000 r/minQS
12:
00 EECOF2/1
MODE-STD
TCS 1
In °C 25
1
2
UB1JD1D0.book Page 27 Friday, October 5, 2018 2:13 PM

Page 43 of 118

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-28
3
De TCS-weergave geeft de huidige TCS-in-
stelling aan. Er zijn drie instellingen.
TCS “OFF”: Hiermee wordt de tractierege-
ling uitgeschakeld.
TCS “1”: Hiermee wordt de ondersteuning
van de tractieregeling geminimaliseerd.
TCS “2”: Hiermee wordt de ondersteuning
van de tractieregeling gemaximaliseerd en
wordt de wielslip het meest geregeld.OPMERKINGAls de machine wordt ingeschakeld,
wordt de tractieregeling ingeschakeld
en ingesteld op “1” of “2” (welke het
laatst was geselecteerd).
Als de machine vast is komen te zitten
in modder, zand of een ander zacht
oppervlak, schakel dan de tractiere-
geling uit om het vrijmaken van het
achterwiel te vergemakkelijken.LET OP
DCA16801
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
banden. (Zie pagina 6-17.) Bij gebruik
van banden met een andere maat zal de
tractieregeling de wielrotatie niet nauw-
keurig kunnen regelen.
Tractieregeling instellen
WAARSCHUWING
DWA15441
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen aanbrengt in de instellingen
van de tractieregeling. Het aanbrengen
van wijzigingen tijdens het rijden kan u
afleiden en vergroot het risico op een
ongeval.De TCS-instellingen kunnen alleen worden
gewijzigd wanneer de machine stilstaat
met de gasgreep gesloten.
Druk op de TCS-schakelaar “ ” om
de TCS-instelling te wijzigen naar TCS
“1” en druk op de TCS-
schakelaar “ ” om de TCS-instelling
te wijzigen naar TCS “2”.
Houd de TCS-schakelaar “ ” twee
seconden ingedrukt om de tractiere-
geling uit te schakelen.
Druk op de TCS-schakelaar “ ” om
de tractieregeling weer in te schakelen
(TCS keert terug naar de eerdere in-
stelling).
De tractieregeling terugstellen
De tractieregeling wordt automatisch uitge-
schakeld wanneer:
het voor- of achterwiel van de grond
komt tijdens het rijden.tijdens het rijden overmatige wielslip
van het achterwiel wordt gedetec-
teerd.
een van de wielen wordt rondgedraaid
terwijl het contactslot wordt ingescha-
keld (zoals bij het uitvoeren van onder-
houd).
Als de tractieregeling wordt uitgeschakeld,
gaan zowel het controlelampje “ ” als het
waarschuwingslampje “ ” branden.
Probeer als dit gebeurt het systeem als
volgt terug te stellen.
1. Stop de machine en schakel het con-
tactslot uit.
2. Wacht enkele seconden en schakel
het contactslot dan weer in.
1. Controlelampje tractieregeling “ ”
2. TCS-weergave
3. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
km
TRIP-2 TRIP-1
1234.5 1234.5
km
1N2km/h
1000 r/minQS
12:
00 EECOF2/1
MODE-STD
TCS 1
In °C 25
3
1
2
UB1JD1D0.book Page 28 Friday, October 5, 2018 2:13 PM

Page 44 of 118

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-29
3
3. Het controlelampje “ ” dient uit te
gaan en het systeem dient te worden
ingeschakeld.OPMERKINGAls het controlelampje Ž na het terug-
stellen blijft branden, kan nog steeds met
de machine worden gereden; laat de ma-
chine echter zo snel mogelijk nakijken door
een Yamaha dealer.4. Laat een Yamaha dealer de machine
nakijken en het
waarschuwingslampje Ž uitscha-
kelen.
DAU13076
TankdopOpenen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
Duw de brandstoftankdop omlaag terwijl
de sleutel nog in het slot zit. Draai de sleutel
1/4 slag linksom, neem de sleutel uit en
sluit dan het slotplaatje.
OPMERKINGDe tankdop kan alleen worden gesloten
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de tank-
dop niet correct gesloten en vergrendeld is.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstof-
lekkage ontstaat brandgevaar.
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
1 2
UB1JD1D0.book Page 29 Friday, October 5, 2018 2:13 PM

Page 45 of 118

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-30
3
DAU13222
BrandstofControleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.3. Veeg uitgestroomde brandstof on-
middellijk af. LET OP: Veeg gemors-
te brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huidterechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU75300
LET OP
DCA11401
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwendige motor-
onderdelen als kleppen en zuigerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
1
2
Aanbevolen brandstof:
Loodvrije superbenzine (gasohol
[E10] acceptabel)
Inhoud brandstoftank:
18 L (4.8 US gal, 4.0 Imp. gal)
Hoeveelheid reservebrandstof:
2.6 L (0.69 US gal, 0.57 Imp.gal)
UB1JD1D0.book Page 30 Friday, October 5, 2018 2:13 PM

Page 46 of 118

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-31
3
OPMERKINGDeze markering geeft de aanbevolen
brandstof voor dit voertuig aan zoals
gespecificeerd in de Europese voor-
schriften (EN228).
Controleer bij het tanken of het vulpi-
stool dezelfde markering draagt.Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan ople-
veren met de voertuigprestaties.
DAU72972
TankoverloopslangVoordat u de machine gaat gebruiken:
Controleer de overloopslang op loszit-
ten en beschadiging.
Controleer de overloopslang op ver-
stopping en of deze door de klem is
geleid.OPMERKINGZie pagina 6-11 voor informatie over de fil-
terbus.
E5
E10
1. Overloopslang brandstoftank
2. Klem
21
UB1JD1D0.book Page 31 Friday, October 5, 2018 2:13 PM

Page 47 of 118

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-32
3
DAU13434
UitlaatkatalysatorDit model is uitgerust met een uitlaatkataly-
sator.
WAARSCHUWING
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
tor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds-
werkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
LET OP
DCA10702
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
onherstelbare schade worden toege-
bracht aan de uitlaatkatalysator.
DAU65801
ZadelsDuozadel
Verwijderen van het duozadel1. Steek de sleutel in het zadelslot en
draai linksom.
2. Trek de voorzijde van het duozadel
omhoog en trek het zadel naar voren.
Aanbrengen van het duozadel1. Steek de uitsteeksels aan de achterzij-
de van het duozadel in de zadelbeves-
tiging zoals afgebeeld, en druk dan de
voorzijde van het zadel omlaag om het
duozadel te vergrendelen.1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
1 2
UB1JD1D0.book Page 32 Friday, October 5, 2018 2:13 PM

Page 48 of 118

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-33
3
2. Neem de sleutel uit.
Bestuurderszadel
Verwijderen van het bestuurderszadel1. Verwijder het duozadel.
2. Verwijder de kap, druk de hendel van
het bestuurderszadel onder de ach-
terzijde van het bestuurderszadel naar
links zoals getoond en verwijder dan
het zadel.Aanbrengen van het bestuurderszadel
1. Plaats de kap met het pijlteken naar
voren.
2. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde
van het bestuurderszadel in de zadel-
bevestiging zoals getoond, en druk
dan de achterzijde van het zadel om-
laag om te vergrendelen.3. Installeer het duozadel.
OPMERKINGControleer of de zadels stevig zijn ver-
grendeld alvorens te gaan rijden.
De hoogte van het bestuurderszadel
kan worden afgesteld. Zie de para-
graaf hierna.
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
2
1
1. Dop
2. Vergrendelingshendel bestuurderszadel
2
1
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
21
UB1JD1D0.book Page 33 Friday, October 5, 2018 2:13 PM

Page 49 of 118

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-34
3
DAU63051
De hoogte van het bestuurders-
zadel afstellenDe hoogte van het bestuurderszadel kan
op twee standen worden afgesteld. Af fa-
briek staat het bestuurderszadel in de lage
stand.
Op de hoge stand afstellen
1. Verwijder het duozadel en het be-
stuurderszadel.
2. Verwijder de afsteller voor de zadel-
hoogte door deze omhoog te trekken.3. Plaats de afsteller voor de zadelhoog-
te van het bestuurderszadel door de
voorste uitsteeksels in de doorvoer-
rubbers te steken.4. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde
van het bestuurderszadel in zadelbe-
vestiging B zoals getoond.
5. Lijn het uitsteeksel aan de onderzijde
van het bestuurderszadel uit met sleuf
“H” en druk dan zoals getoond de
achterzijde van het zadel omlaag om
te vergrendelen.1. Lage stand
2. Hoge stand
2
1
1. Afsteller hoogte bestuurderszadel
1. Afsteller hoogte bestuurderszadel
2. Uitsteeksel
3. Doorvoer
1
1
2
3
3
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging B (voor hoge stand)
21
2
UB1JD1D0.book Page 34 Friday, October 5, 2018 2:13 PM

Page 50 of 118

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-35
3
6. Installeer het duozadel.
Op de lage stand afstellen
1. Verwijder het duozadel en het be-
stuurderszadel.
2. Verwijder de afsteller voor de zadel-
hoogte door deze omhoog te trekken.
3. Plaats de afsteller voor de zadelhoog-
te van het bestuurderszadel door de
achterste uitsteeksels in de doorvoer-
rubbers te steken.4. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde
van het bestuurderszadel in zadelbe-
vestiging A zoals getoond.5. Lijn het uitsteeksel aan de onderzijde
van het bestuurderszadel uit met sleuf
“L” en druk dan zoals getoond de ach-
terzijde van het zadel omlaag om te
vergrendelen.
6. Installeer het duozadel.
OPMERKINGControleer of de zadels stevig zijn vergren-
deld alvorens te gaan rijden.
1. Uitsteeksel
2.
1
2
1. Afsteller hoogte bestuurderszadel
2. Uitsteeksel
3. Doorvoer
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging A (voor lage stand)
1
2
3
3
21
2
1. Uitsteeksel
2.
1
2
UB1JD1D0.book Page 35 Friday, October 5, 2018 2:13 PM

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 ... 120 next >