stop start BMW Z4 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: Z4, Model: BMW Z4 2016Pages: 292, PDF Size: 7.38 MB
Page 16 of 292

Rondom de middenconsole1Control Display 182Waarschuwingsknipperlichten 2553Centrale vergrendeling 354▷Verwarming en airconditioning 112▷Airconditioning 1145Speler voor▷Audio-cd/dvd 170▷Navigatie-dvd 1386Bedieningselementen voor▷Radio 164▷Cd/dvd 1707Stoelverwarming 48Park Distance Control PDC 109Hardtop sluiten 42Hardtop openen 42Start- en stopautomaat deactive‐
ren 588Parkeerrem 609Controller met toetsen 1810Rijdynamiekcontrole 104Seite 16OverzichtBedieningsorganen16
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 38 of 292

Ontgrendelen
De handgreep omhoog trekken, pijl 1. Komt
overeen met het drukken van de toets
.
Wordt na het ontgrendelen een afstandsbedie‐
ning in het interieur herkend, dan ontgrendelt
de elektrische stuurwielvergrendeling, zie pa‐
gina 56.
Vergrendelen
Op het vlak, pijl 2, drukken.
Komt overeen met het drukken van de toets
.
Om de accu te sparen, erop letten dat voor het
vergrendelen het contact en alle stroomver‐
bruikers zijn uitgeschakeld.
Ruit- en kapbediening Vanaf stand-by van de radio kunnen de ruiten
en de kap worden geopend en gesloten als
zich een afstandsbediening in het interieur van
de auto bevindt.
Kofferdeksel afzonderlijk
ontgrendelen
Druk op de bovenste helft van het BMW em‐
bleem. Komt overeen met het drukken van de
toets
.
Als bij een vergrendelde auto een abusievelijk
in de bagageruimte achtergelaten afstandsbe‐
diening wordt herkend, opent het kofferdeksel
weer. De alarmknipperlichten knipperen en af‐
hankelijk van de uitvoering klinkt een geluids‐
signaal.
Inschakelen van de stand-by van deradio
Door te drukken op de start-/stopknop wordt
de standby-functie van de radio ingeschakeld,
zie pagina 57.
Hierbij niet het rem- of koppelingspedaal in‐
drukken, anders wordt de motor gestart.
Starten van de motor
De motor kan worden gestart of de ontsteking
ingeschakeld, wanneer zich een afstandsbe‐
diening in het interieur van de auto bevindt. De
sleutel hoeft niet in het contactslot te hoeven
gestoken, zie pagina 56.
Motor afzetten bij sport-
automatische-versnellingsbak
Bij het afzetten van de motor wordt automa‐
tisch keuzehendelstand P geselecteerd, be‐
halve wanneer N is geselecteerd en de af‐
standsbediening in het contactslot steekt.
Rijden in een wasstraat bij sport-
automatische-versnellingsbak
Om ervoor te zorgen dat de auto bijv. in een
wasstraat kan rollen, de aanwijzingen in hoofd‐
stuk wassen van de auto opvolgen, zie pa‐
gina 262.
Storing
Comforttoegangssysteem kan door lokale ra‐
diogolven worden gestoord, bijv. door een mo‐
Seite 38BedieningOpenen en sluiten38
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 56 of 292

RijdenVoertuiguitrusting
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, land-
en speciale uitrustingen beschreven, die in de
modelserie worden aangeboden. Er worden
daarom tevens uitvoeringen beschreven, die in
een auto bijv. wegens de gekozen speciale uit‐
voering of de landenvariant niet beschikbaar
zijn. Dit geldt tevens voor functies en syste‐
men die relevant zijn voor de veiligheid.
Bij gebruik van de betreffende functies en sys‐
temen moeten de geldende landspecifieke
voorschriften in acht worden genomen.
Contactslot Afstandsbediening in het start-/
contactslot steken
De afstandsbediening tot de aanslag in het
contactslot steken.
▷De radio schakelt in stand-by. De afzon‐
derlijke stroomverbruikers zijn gebruiks‐
klaar.▷De elektrische stuurwielvergrendeling, zie
pagina 52, ontgrendelt hoorbaar.
Afstandsbediening in het contactslot
steken
Om de auto te bewegen de afstandsbediening
in het contactslot steken, de elektrische stuur‐
wielvergrendeling wordt anders niet ontgren‐
deld en de auto kan niet worden bestuurd.◀
Comforttoegang
Met comforttoegangsysteem is het aanbren‐
gen van de afstandsbediening in het contact‐
slot alleen in uitzonderlijke situaties nodig, zie
pagina 38.
Afstandsbedieninguit het contactslot
verwijderen
Afstandsbediening niet met kracht uit het
contactslot trekken
De afstandsbediening niet met geweld uit het
start-/contactslot trekken, het kan worden be‐
schadigd.◀
Om de vergrendeling op te heffen, de af‐
standsbediening eerst tot de aanslag indruk‐
ken alvorens deze te verwijderen.▷Het contact wordt uitgeschakeld, indien
het nog was ingeschakeld.▷De elektrische stuurwielvergrendeling, zie
pagina 52, vergrendelt hoorbaar.
Sport-automatische transmissie
Bij het verwijderen van de afstandsbediening
uit het contactslot wordt automatisch keuze‐
hendelstand P ingeschakeld. Om ervoor te zor‐
gen dat de auto bijv. in een wasstraat kan rol‐
len, de aanwijzingen in hoofdstuk wassen van
de auto opvolgen, zie pagina 262.
Start-/stopknop
Seite 56BedieningRijden56
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 57 of 292

Door te drukken op de start-/stopknop wordt
de stand-by van de radio of het contact in- en
uitgeschakeld.
De motor wordt gestart wanneer bij het druk‐
ken op de start-/stopknop bij de handgescha‐
kelde versnellingsbak of bij de automatische
transmissie de rem wordt bediend.
Stand-by van de radio De afzonderlijke stroomverbruikers zijn ge‐
bruiksklaar. Op het instrumentenpaneel wor‐
den tijd en buitentemperatuur weergegeven.
De stand-by van de radio wordt automatisch
uitgeschakeld:▷Als de afstandsbediening uit het contact‐
slot wordt verwijderd.▷Bij comforttoegang het aanraken van het
oppervlak over het portierslot, vergrende‐
len, zie pagina 38.
Contact aan
Alle stroomverbruikers kunnen in werking wor‐
den gesteld. Op het instrumentenpaneel wor‐
den kilometerteller en dagteller weergegeven.
Bij afgezette motor het contact en niet beno‐
digde stroomverbruikers uitschakelen om de
accu te sparen.
Stand-by van de radio en contact uit
Alle controle-, waarschuwingslampen en aan‐
duidingen in het instrumentenpaneel doven.
Sport-automatische transmissieIn bepaalde situaties wordt automatisch trans‐
missiestand P geselecteerd. Om ervoor te zor‐
gen dat de auto bijv. in een wasstraat kan rol‐
len, de aanwijzingen in hoofdstuk wassen van
de auto opvolgen, zie pagina 262.
Starten van de motor
Gesloten ruimtes
De motor niet in gesloten ruimtes laten
draaien, het inademen van de uitlaatgassen
kan tot bewusteloosheid en de dood leiden.
Uitlaatgassen bevatten het kleur- en reukloze,
maar giftige koolmonoxide.◀
Auto zonder toezicht
De auto niet zonder toezicht met draai‐
ende motor laten staan, dit kan gevaarlijk zijn.
Vóór het verlaten van de auto bij draaiende
motor de parkeerrem vastzetten en keuzehen‐
delstand P of de stationaire stand inschakelen,
anders kan de auto gaan bewegen.◀
Vaak kort achter elkaar starten
Herhaalde startpogingen waarbij de mo‐
tor niet aanslaat of vaak kort achter elkaar star‐
ten moeten worden vermeden. Anders wordt
de brandstof niet of onvoldoende verbrand en
bestaat gevaar voor oververhitting en bescha‐
diging van de katalysator.◀
De motor niet stationair laten warmdraaien,
maar met een matig toerental wegrijden.
Handgeschakelde versnellingsbak
Afstandsbediening in het contactslot of met
comfortoegang in de auto, zie pagina 37.
1.Rempedaal indrukken.2.Koppeling intrappen.3.Start-/stopknop indrukken.Seite 57RijdenBediening57
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 58 of 292

Het starten geschiedt gedurende een be‐
paalde tijd automatisch en wordt eveneens au‐
tomatisch beëindigd zodra de motor aanslaat.
Sport-automatische transmissie
Afstandsbediening in het contactslot of met
comfortoegang in de auto, zie pagina 37.1.Rempedaal indrukken.2.Start-/stopknop indrukken.
Het starten geschiedt gedurende een be‐
paalde tijd automatisch en wordt eveneens au‐
tomatisch beëindigd zodra de motor aanslaat.
Motorstop Afstandsbediening meenemen
Neem bij het verlaten van de auto de af‐
standsbediening mee, anders kunnen kinderen
b.v. de motor starten of de parkeerrem vrijzet‐
ten.◀
Parkeerrem vastzetten en evt. voertuig
aanvullend vastzetten
Bij het parkeren de parkeerrem inschakelen,
anders kan de auto gaan rollen. Bij sterke stij‐
gingen en hellingen het voertuig aanvullend
vastzetten, bijv. stuurwiel richting stoeprand
inslaan.◀
Handgeschakelde versnellingsbak
1.Bij een stilstaande auto de start-/stop-
toets indrukken.2.Eerste versnelling of de achteruitversnel‐
ling inschakelen.3.Parkeerrem bedienen.4.Afstandsbediening uit het contactslot ver‐
wijderen, zie pagina 56.
Sport-automatische transmissie
1.Bij een stilstaande auto de start-/stop-
toets indrukken.2.Parkeerrem bedienen.3.Afstandsbediening uit het contactslot ver‐
wijderen, zie pagina 56.
Start- en stopautomaat
motor
Principe
De auto-start-stop-functie helpt u erbij brand‐
stof te sparen en de emissies te doen dalen.
Het systeem schakelt daarvoor de motor tij‐
dens een stop uit, bijv. in een file of bij stop‐
lichten. Het contact blijft ingeschakeld. Zodra u
de koppeling bediend, start de motor vanzelf.
Automatische werking
Na elke start is de start- en stopautomaat klaar
voor gebruik. De functie wordt geactiveerd, zo‐
dra u sneller dan 5 km/h rechtdoor rijdt.
Automatische motorstop
De motor wordt tijdens het stoppen onder de
volgende voorwaarden automatisch afgezet:
▷Stationair is ingeschakeld en koppelings‐
pedaal is niet ingetrapt.▷Veiligheidsgordel bestuurder is omgedaan
of bestuurderportier is gesloten.
Bij afgezette motor wordt de hoeveelheid lucht
van de airconditioning/airconditioning met
elektronische temperatuurregeling geredu‐
ceerd.
Controlelampje op het
instrumentenpaneel
Het controlelampje brandt, als de
Auto Start Stop-functie gereed is
voor de automatische motorstart.
Het controlelampje leuchtet, als niet
is voldaan aan de voorwaarden voor
een automatische motorstop.
Seite 58BedieningRijden58
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 59 of 292

OpmerkingDe motor wordt in de volgende situaties niet
automatisch uitgezet:▷Buitentemperatuur te laag.▷Hoge buitentemperatuur en werking van
de elektronische temperatuurregeling.▷Interieur nog niet zoals gewenst opge‐
warmd of afgekoeld.▷Motor is nog niet op bedrijfstemperatuur.▷Grote stuuruitslag of zware besturing.▷Na achteruitrijden.▷Beginnend beslaan van de ruiten bij inge‐
schakelde airconditioning met elektroni‐
sche temperatuurregeling.▷Auto-accu is sterk ontladen.▷Motorkap is ontgrendeld.▷Stop & Go-verkeer.
Het controlelampje brandt.
Auto afzetten tijdens automatische motorstop
Bij automatische motorstop kan de auto veilig
worden afgezet, bijv. om hem te verlaten.
1.Start-/stopknop indrukken. Het contact
wordt uitgeschakeld. De Auto Start Stop-
functie is gedeactiveerd.2.Parkeerrem bedienen.
Motorstart zoals normaal via start-/stop-toets.
Automatisch starten van de motor Voor het wegrijden start de motor automa‐
tisch, zodra het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt.
Na het starten van de motor, zoals gewoonlijk
accelereren.
Veiligheidsfunctie
De motor start na automatisch afzetten niet
zelf, als wordt voldaan aan één van de vol‐
gende voorwaarden:▷Veiligheidsgordel bestuurder afgedaan of
bestuurderportier geopend.▷Motorkap werd ontgrendeld.
De controlelamp gaat branden. Op
het Control Display wordt een mel‐
ding getoond.
De motor kan alleen via de start-/stopknop ge‐
start worden.
Opmerking Ook wanneer niet moet worden weggereden,
start de afgezette motor in de volgende situ‐
aties automatisch:
▷Sterk opgewarmd interieur bij ingescha‐
kelde koelfunctie.▷Bij besturing.▷Aanrollende auto.▷Beginnend beslaan van de ruiten bij inge‐
schakelde airconditioning met elektroni‐
sche temperatuurregeling.▷Auto-accu is sterk ontladen.▷Sterk afgekoeld interieur bij ingeschakelde
verwarming.▷Lage remdruk, bijv. door meermaals op‐
eenvolgend bedienen van het rempedaal.Seite 59RijdenBediening59
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 60 of 292

Systeem handmatig deactiveren/
activeren
Toets indrukken.
▷Led op de toets brandt: Auto Start Stop-
functie is gedeactiveerd.
Tijdens een automatische motorstop wordt
de motor gestart.
De motor kan alleen via de Start-/stopknop
worden afgezet of gestart.▷LED gaat uit: Auto Start Stop-functie is ge‐
activeerd.
Automatische deactivering
In bepaalde situaties wordt de Auto Start Stop-
functie automatisch gedeactiveerd om de vei‐
ligheid te waarborgen, bijv. als wordt herkend
dat de bestuurder afwezig is.
Storing De start- en stopautomaat schakelt
de motor niet meer automatisch uit.
De controlelamp gaat branden. Op
het Control Display wordt een melding ge‐
toond. Verder rijden is niet mogelijk. Systeem
laten controleren.
Parkeerrem
Principe
Uw auto is uitgerust met een elektromechani‐
sche parkeerrem, die met één schakelaar kan
worden vastgezet en worden ontgrendeld.
Met de parkeerrem voorkomt u uitsluitend dat
de auto vanuit stilstand wegrolt.
Bij een stilstaande auto werkt de parkeerrem
via een elektrisch mechanisme op de achter‐
wielen. Bij een rollende of rijdende auto werkt
de parkeerrem via de remhydraulica op de
schijfremmen van de voor- en achterwielen.
Vastzetten
Aan de schakelaar trekken. De parkeerrem
wordt aangetrokken.
Het controlelampje op het instrumen‐
tenpaneel en de LED op de schakelaar
lichten rood op. De parkeerrem is aan‐
getrokken.
Voor het aantrekken van de parkeerrem moet
de afstandsbediening niet in het contactslot
steken.
Tijdens het rijden
Indien bij wijze van uitzondering het tijdens de
rit nodig is om langer aan de schakelaar te
trekken: de auto remt krachtig af, zolang aan
de schakelaar wordt getrokken.
Het controlelampje in het instrumen‐
tenpaneel licht rood op, er klinkt een
akoestisch signaal en de remlichten
gaan branden.
Zodra de auto bijna tot stilstand is gekomen,
ca. 3 km/h, afremmen, blijft de parkeerrem ver‐
grendeld.
Seite 60BedieningRijden60
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 91 of 292

Rechts-/linksrijdend verkeer
Uw dealer heeft afplakfolie voor u om de ver‐
blinding door de koplampen te voorkomen, als
in een land niet aan dezelfde kant van de weg
wordt gereden als in het land van toelating.
Voor het aanbrengen van de folie de bijge‐
voegde gebruiksaanwijzing in acht nemen.
BMW adviseert om dergelijke werkzaamheden
door uw dealer te laten uitvoeren, als u hier‐
mee niet vertrouwd bent.
Het afplakken van de koplampen veroorzaakt
geen verblinding van tegenliggers, daarom
kunnen de koplampen al vóór de grensover‐
gang naar het land van bestemming worden af‐
geplakt.
Verwijder bij de grensovergang naar het eigen
land de afplakfolie om een optimale rijwegver‐
lichting te waarborgen.
Instrumentenverlichting
Voor de regeling van de verlichtingssterkte
moet het stads- of dimlicht ingeschakeld zijn.1.Toets 1 zo vaak naar boven of onder druk‐
ken, tot op de weergave het betreffendesymbool en de verlichtingssterkte en
"SET“ verschijnen.2.Toets 2 indrukken.3.Toets 1 naar boven of naar onderen druk‐
ken om de gewenste verlichtingssterkte te
selecteren.4.Toets 2 indrukken.
Buitentemperatuur en tijd worden opnieuw
getoond.
Interieurverlichting
De interieurverlichting, de beenruimteverlich‐
ting, de instapverlichting, de bagageruimtever‐ lichting en de bodemverlichting worden auto‐
matisch aangestuurd.
Bij de bodemverlichting bevinden zich LED-
lampen in de portierhandgrepen om het bui‐
tengedeelte voor de portieren te verlichten.
Om de accu te ontzien, wordt ca. 8 minuten na
het uitschakelen van het contact, start-/stop-
knop, zie pagina 56, alle verlichting in het inte‐
rieur van de auto uitgeschakeld.
Seite 91LichtBediening91
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 97 of 292

Grenzen van het systeemPlotse beschadiging van de banden
Ernstige, plotselinge beschadiging van
een band door uitwerkingen van buitenaf kun‐
nen niet worden aangekondigd.◀
Een natuurlijk, gelijkmatig spanningsverlies in
alle vier de banden wordt niet herkend.
In de volgende situaties kan het systeem ver‐
traagd of onjuist werken:▷Systeem is niet geïnitialiseerd.▷Rijden op besneeuwde of gladde wegen.▷Sportieve rijstijl: doorslippen op de aange‐
dreven wielen, hoge dwarsversnelling.▷Rijden met sneeuwkettingen.
Statusweergave
Op het Control Display kan de momentele sta‐
tus van de bandenpechwaarschuwing worden
weergegeven, bv. of de RPA actief is.
1."Voertuiginfo"2."Voertuigstatus"3. "Indicatie lekke band (RPA)"
De status wordt weergegeven.
Initialisatie
Met de initialisatie worden de ingestelde ban‐
denspanningen als referentie voor de herken‐
ning van een lekke band overgenomen. Gestart
wordt de initialisatie door bevestiging van de
bandenspanningen.
Bij het rijden met sneeuwkettingen het sys‐
teem niet initialiseren.
1."Voertuiginfo"2."Voertuigstatus"3. "Bandenspanning bevestigen"4.Motor starten - niet wegrijden.5.Met "Bandenspanning initialis." het initiali‐
seren starten.6.Wegrijden.Het afsluiten van de initialisatie gebeurt tijdens
het rijden, de rit kan te allen tijde worden on‐
derbroken.
Tijdens een volgende rit wordt de initialisatie
automatisch voortgezet.
Melding van bandenpech De waarschuwingslampjes lichten
geel en rood op. Op het Control Dis‐
play wordt een melding weergege‐
ven. Hierbij klinkt bovendien een sig‐
naal.
U hebt een lekke band of een band met een
aanzienlijk spanningsverlies.1.Snelheid verminderen en voorzichtig stop‐
pen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.2.Controleer of de auto met normale banden
of banden met noodloopeigenschappen is
uitgerust.
Banden met noodloopeigenschappen, zie
pagina 238, zijn op de zijwand gekenmerkt
met een rond symbool met de letters RSC.
Niet verder rijden zonder banden met
noodeigenschappen
Niet verder rijden als de auto niet is uitgerust
met banden met noodeigenschappen, anders
kunnen ernstige ongevallen het gevolg zijn.◀
Bij melding van bandenpech wordt evt. de dy‐
namische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld.
Juiste handelwijze bij bandenpech
Normale banden
1.Beschadigde band identificeren.
Controleer daarvoor de bandenspanning in
alle vier banden.
Is de bandenspanning in alle vier de ban‐
den in orde, dan is de bandenpechwaar‐
schuwing waarschijnlijk niet geïnitialiseerd.
Systeem dan initialiseren.Seite 97VeiligheidBediening97
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 103 of 292

KoersstabiliteitsregelsystemenVoertuiguitrustingIn dit hoofdstuk worden alle standaard-, land-
en speciale uitrustingen beschreven, die in de
modelserie worden aangeboden. Er worden
daarom tevens uitvoeringen beschreven, die in
een auto bijv. wegens de gekozen speciale uit‐
voering of de landenvariant niet beschikbaar
zijn. Dit geldt tevens voor functies en syste‐
men die relevant zijn voor de veiligheid.
Bij gebruik van de betreffende functies en sys‐
temen moeten de geldende landspecifieke
voorschriften in acht worden genomen.
Antiblokkeersysteem ABS ABS voorkomt het blokkeren van de wielen tij‐
dens het remmen.
De bestuurbaarheid blijft ook bij noodstops be‐
houden, daardoor wordt de actieve veiligheid
verhoogd.
Het ABS is na het starten van de motor be‐
drijfsklaar.
Elektronische
remkrachtverdeling
Het systeem regelt voor het verkrijgen van een
stabiel remgedrag de remkracht aan de achter‐
wielen.
Dynamische remcontrole
DBC
Door snel indrukken van de rem veroorzaakt dit
systeem automatisch een maximale verhoging
van de remdruk. De remweg wordt bij nood‐
stops derhalve zo kort mogelijk gehouden.
Hierbij wordt eveneens gebruik gemaakt van
de voordelen van het ABS.Het rempedaal zo lang ingedrukt houden als
moet worden geremd.
Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Principe DSC voorkomt het doordraaien van de aange‐
dreven wielen bij het wegrijden en accelereren.
DSC herkent bovendien instabiele rijtoestan‐
den, zoals een uitbreken van de achterkant van
de auto of het schuiven via de voorwielen. DSC
helpt erbij de auto door reduceren van het mo‐
torvermogen en door remingrepen aan afzon‐
derlijke wielen binnen de natuurkundige gren‐
zen op een veilige koers te houden.
Rijstijl aan situatie aanpassen
De bestuurder blijft altijd verantwoorde‐
lijk voor een aangepaste, veilige rijstijl.
Ook met DSC is het niet mogelijk natuurkun‐
dige wetten uit te schakelen.
Beperk de bijkomende veiligheidsfactor niet
door gewaagd rijden.◀
DSC deactiveren/activeren DSC kan via het programma DSC OFF van de
rijdynamiekcontrole, zie pagina 104, worden
ge(de)activeerd.
Ter controle Controlelampje voor DSC knippert:
DSC regelt de aandrijf- en remkrach‐
ten.
Controlelampje voor DSC brandt: DSC is uit‐
gevallen.Seite 103KoersstabiliteitsregelsystemenBediening103
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15