display CITROEN C5 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2016, Model line: C5, Model: CITROEN C5 2016Pages: 384, PDF Size: 19.75 MB
Page 58 of 384

56
C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015
Ontgrendelen
F Druk nogmaals op de knop A om de auto te ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Automatische centrale
vergrendeling
Vergrendelen
Zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h, worden de portieren en de achterklep
automatisch vergrendeld.
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren is geopend.
Als de achterklep is geopend, is de
automatische centrale vergrendeling van de
portieren actief.
Ontgrendelen
F Druk als sneller wordt gereden dan 10 km/h op de knop A om de portieren en
de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.
Inschakelen
F Druk langer dan 2 seconden op de knop A .op h
et display van het instrumentenpaneel
verschijnt een melding ter bevestiging, in
combinatie met een geluidssignaal.
Uitschakelen
F Druk nogmaals langer dan 2 seconden op de knop A .
op h
et display van het instrumentenpaneel
verschijnt een melding ter bevestiging, in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld
of de supervergrendeling is
ingeschakeld, knippert het rode lampje
en is de knop A inactief.
F
G
ebruik in dat geval de
afstandsbediening of de sleutel om
de auto te ontgrendelen. Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en
de achterklep tijdens het rijden automatisch en
volledig worden vergrendeld.
u
kunt de functie desgewenst inschakelen of
uitschakelen.
toegang tot de auto
Page 77 of 384

75
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Automatische airconditioning (met centrale regeling)
Dit is de normale stand voor
het gebruik van het systeem.
Druk op deze toets (het
lampje A gaat branden) om het
systeem, afhankelijk van het
ingestelde comfortniveau, de volgende functies
automatisch te laten regelen:
-
Luchthoeveelheid.
-
Luchttemperatuur.
-
Luchtverdeling.
-
Luchttoevoer.
-
Airconditioning.
1. Automatische werking
Aangeraden wordt om alle ventilatieroosters
open te houden.
Door op een van de toetsen (uitgezonderd
toets 2 ) te drukken, schakelt u over op de
handmatige stand.
Het controlelampje A zal uitgaan.
2. Temperatuurregeling
Draai aan de knop 2 om de
t emperatuur te wijzigen:
-
r
e
chtsom om de
temperatuur te verhogen.
1.
A
utomatische werking
2.
t
e
mperatuurregeling
3.
Luchtverdeling
4.
A
irconditioning A A
n/uIt5.
Aanjagersnelheid
6.
o
n
tdooiing/ontwaseming vóór
7.
Achterruitverwarming
8.
L
uchtrecirculatie in het interieur /
t
o
evoer
van buitenlucht
9.
Display -
L
inksom om de temperatuur te verlagen.
De gewenste temperatuur wordt weergegeven.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en niet
op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit
(afhankelijk van de instelling van het display).
Instelling op een waarde van ongeveer 21
biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt
u een andere waarde instellen, waarbij het
raadzaam is deze niet lager dan 18
en niet
hoger dan 24
in te stellen.
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Centrale regeling:
de temperatuur, de luchtverdeling en de luchtopbrengst worden voor het gehele
interieur geregeld.
De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de automatische airconditioning
verschijnen op het display.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan de
ingestelde waarde, heeft het geen zin
om voor een optimale temperatuur de
ingestelde waarde te wijzigen.
Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
3
ergonomie en comfort
Page 79 of 384

77
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
bij auto's met een st op & st art-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
s
to
P
-functie niet beschikbaar is.
Uitschakelen van de ventilatie
F Draai de knop 5 naar links
om de luchttoevoer te
onderbreken.
5. Aanjagersnelheid
F Draai de knop 5 rechtsom
om de aanjagersnelheid
te verhogen of linksom om
deze te verlagen.
6. Ontdooiing/ontwaseming voor
In sommige gevallen (bijv.
regen, veel inzittenden, vorst)
is het programma "AUTO"
niet toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden.
op h
et display wordt het symbool "OFF"
weergegeven.
er w
ordt niets meer weergegeven op het
display en de controlelampjes gaan uit.
Alle functies van het systeem worden
uitgeschakeld, met uitzondering van de
achterruitverwarming.
Het thermische comfort (temperatuur, vocht,
geur, ontwaseming) wordt niet meer geregeld.
De aanjagersnelheid wordt op het display 9
van
het bedieningspaneel weergegeven: hoe hoger
de snelheid, hoe meer balkjes zichtbaar zijn.
Zorg om te voorkomen dat de ruiten beslaan en
de luchtkwaliteit in het interieur minder wordt,
dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is.
Het is raadzaam om niet langdurig met
uitgeschakelde airconditioning te rijden.
Om de airconditioning weer in te schakelen:
F
D
ruk op de toets 1 . F
D
ruk op de toets 6 om de ruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien. Het
controlelampje gaat branden.
In deze stand regelt het systeem de
temperatuur, de aanjagersnelheid en de
luchttoevoer. Het stuurt de luchtstroom naar de
voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening te gebruiken
wordt de functie “
on
twasemen” uitgeschakeld.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra
de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Druk als het zicht voldoende is op de toets
1
om naar de instellingen van het programma
"AUTO" te gaan.
3
ergonomie en comfort
Page 81 of 384

79
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Automatische airconditioning (met gescheiden regeling)
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Gescheiden regeling: de regeling van de temperatuur en de luchtverdeling voor bestuurders- en
passagierszijde is gescheiden.
De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur en de luchtverdeling afzonderlijk naar
wens instellen.
De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de automatische airconditioning
verschijnen op het display. Dit is de normale stand voor het
gebruik van het systeem. Druk
op deze toets (het lampje A
gaat branden) om het systeem,
afhankelijk van het ingestelde
comfortniveau, de volgende
functies automatisch te laten
regelen:1a-1b. Automatische werking
1a.
Automatische werking bestuurderszijde
1b.
A utomatische werking passagierszijde
2a.
t
e
mperatuurregeling bestuurderszijde
2b.
t
e
mperatuurregeling passagierszijde
3a.
L
uchtverdeling bestuurderszijde
3b.
L
uchtverdeling passagierszijde 4a.
D isplay bestuurderszijde
4b.
D isplay passagierszijde
5.
A
anjagersnelheid
6.
A
irconditioning A A
n/uIt7.
L
uchtrecirculatie in het interieur / t
o
evoer
van buitenlucht
8.
A
chterruitverwarming
9.
o
n
tdooiing/ontwaseming vóór-
Luchthoeveelheid.
-
Luchttemperatuur.
- Luchtverdeling.
- Airconditioning.
-
A
utomatische luchtrecirculatie.
Aangeraden wordt om alle ventilatieroosters
open te houden. Als u op een van de toetsen
drukt, behalve die voor de temperatuurregeling
2a en 2b , gaat het systeem over op handmatige
bediening. Het controlelampje A zal uitgaan.
3
ergonomie en comfort
Page 82 of 384

80
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
2a-2b. TemperatuurregelingHandmatige werking3a-3b. Luchtverdeling
F Druk op de toets 3b
om de luchtverdeling
aan passagierszijde te wijzigen.
De bijbehorende controlelampjes tonen de
gekozen stand van de luchtverdeling:
-
V
oorruit en zijruiten vóór.
-
V
entilatie vóór (centrale ventilatieroosters,
zijventilatieroosters en rooster voor de
zachte luchtstroom (indien open)) en
a c h t e r.
-
V
oetenruimte voor en achter.
F
D
raai aan de knop 2a
om de temperatuur
aan bestuurderszijde in te stellen en
aan knop 2b voor de instelling aan
passagierszijde: rechtsom om de
temperatuur te verhogen en linksom om
deze te verlagen.
De gewenste temperatuur wordt weergegeven.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op een temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit (afhankelijk van de instelling van het
display).
Instelling op een waarde van ongeveer
21
biedt een optimaal comfort. Desgewenst
kunt u een andere waarde instellen, die
gebruikelijk tussen 18
en 24
ligt. F
D
ruk op de
toets 3a om de
luchtverdeling aan
bestuurderszijde te
wijzigen.
F
D
ruk op een van de toetsen, maar niet op
2a en 2b van de temperatuurregeling. De
controlelampjes A van de toetsen “AU TO ”
zullen doven.
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de
overige functies automatisch worden geregeld.
In de handbediende stand kunnen
onaangename verschijnselen optreden
(temperatuur, vocht, stank, beslagen ruiten) en
is het comfort niet optimaal.
Druk op de toetsen 1a en 1b om terug te keren
naar de stand “AU TO ” . De controlelampjes A
gaan branden. Als de temperatuur in de auto vlak na
het instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin de ingestelde waarde te wijzigen
om sneller het gewenste comfort te
bereiken.
De automatische airconditioning zal
op volle kracht gaan werken om het
temperatuurverschil zo snel mogelijk te
overbruggen.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de
luchtverdeling naar de voorruit en de
zijruiten en de ventilatie voor en achter
weer te geven.
ergonomie en comfort
Page 83 of 384

81
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
5. Aanjagersnelheid
De aanjagersnelheid wordt weergegeven op
het display: hoe hoger de snelheid, hoe meer
ventilatorschoepen zichtbaar zijn.
De airconditioning wordt uitgeschakeld
(OFF) als de aanjagersnelheid op het
minimumniveau wordt ingesteld.
Zorg altijd voor voldoende ventilatie om het
beslaan van de ruiten te voorkomen.
6. Airconditioning
De airconditioning werkt alleen
bij draaiende motor. De aanjager
(regeling aanjagersnelheid)
moet geactiveerd zijn om de
airconditioning te laten werken.
7. Luchtrecirculatie in het interieur / Toevoer van buitenlucht
Automatische stand van de
luchttoevoer
Deze standaard ingestelde
functie maakt deel uit van
de automatisch geregelde
comfortstand.
De automatische stand treedt in
werking als de achteruitversnelling
is ingeschakeld of tijdens het
sproeien van de ruiten. Luchttoevoer afsluiten
F
D
ruk op de toets 7 om de
buitenluchttoevoer af te
sluiten.
Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra
de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in
het interieur te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Toevoer van buitenlucht
F
D
ruk één keer op de toets
7
om de toevoer van
buitenlucht te herstellen.
Met deze stand kan de bestuurder op elk moment
voorkomen dat stank of uitlaatgas het interieur
kan binnendringen, zonder dat dit consequenties
heeft voor de overige instellingen.
F
D
ruk op de toets om de
aanjagersnelheid te regelen:
-
o
m de aanjagersnelheid te
verhogen,
-
o
m de aanjagersnelheid te
verlagen.
Deze functie zorgt ervoor dat de lucht in
het interieur wordt gerecirculeerd, ter wijl de
toevoer van buitenlucht in verband met stank-
en stofoverlast wordt geblokkeerd. Deze functie
kan niet actief zijn bij temperaturen lager dan
5°C; dit om het risico van het beslaan van de
ruiten te voorkomen.
u
kunt de instellingen van de
airconditioning opslaan.
r
a
adpleeg de
rubriek "
op
slaan van de instellingen
tijdens het rijden".
F
D
ruk op toets 6 . Het controlelampje gaat
branden.
Voor een doeltreffende werking van de
airconditioning moeten alle ruiten gesloten zijn.
3
ergonomie en comfort
Page 91 of 384

89
C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015
Armsteun achter
De armsteun achter verhoogt het comfort van de achterpassagiers en dient tevens als opbergvak.
Bekerhouders
De bekerhouders achter A bevinden zich in de
middenarmsteun achter.
F k
l
ap de armsteun neer.
F
t
r
ek de houder naar voren om de
bekerhouders te kunnen gebruiken.
Opbergvak
F til het bovenste gedeelte van de middenarmsteun achter op voor toegang
tot het opbergvak B .
12V-accessoireaansluiting
Deze bevindt zich bij de asbak achterin.
Maximumvermogen: 100
W.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door CI
t
ro
Ën
is
goedgekeurd, zoals een lader met
usb
-
a
ansluitingen, kan leiden tot storingen
in de werking van de elektrische
componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in
de weergave van de displays.
Voorzieningen achter
3
ergonomie en comfort
Page 99 of 384

97
C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. om t e kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
bi
j een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden.
ra
adpleeg zo snel mogelijk het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk.
starten - afzetten van de motor
bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
Contactslot
Het contactslot heeft 3 standen:
- stand 1
(Stop): sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen,
stuurslot vergrendeld,
-
stand 2
(Contact): stuurslot ontgrendeld,
aanzetten van het contact, voorgloeien
dieselmotor, draaien van de motor,
-
stand 3
(Star ten).
Stand Contact
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
bo
vendien kunnen deze voorwerpen
bij het activeren van de airbag vóór
ernstige verwondingen veroorzaken.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt,
schakelt het systeem over op de eco-mode:
de elektrische voeding wordt automatisch
uitgeschakeld zodat de accu voldoende
opgeladen blijft.
4
rijden
Page 103 of 384

101
C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
elektrische parkeerrem
De elektrische parkeerrem kan op twee
manieren worden bediend:
Automatische werking
Parkeerrem aantrekken bij
afgezette motor
Wanneer de auto stilstaat en u de motor
afzet, wordt de parkeerrem automatisch
aangetrokken.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
Parkeerrem aantrekken bij
draaiende motor
Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor,
dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen
door de parkeerrem handmatig aan te trekken.
Trek hiertoe aan de hendel A .
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
-
h
et branden van het
controlelampje P op de hendel A ,
-
d
e melding " Parkeerrem aangetrokken "
op het display van het instrumentenpaneel. -
h
et branden van het
controlelampje P op de hendel A ,
-
d
e melding " Parkeerrem aangetrokken "
op het display van het instrumentenpaneel.
- het branden van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel,- het branden van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel,
Controleer voordat u de auto
verlaat of het controlelampje P
en het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet:
ze zouden de parkeerrem kunnen
vrijzetten. Controleer voordat u de auto
verlaat of het controlelampje P
en het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden.
-
A
utomatisch
A
utomatisch aantrekken bij het afzetten
van de motor en automatisch vrijzetten bij
het wegrijden (standaard geactiveerd).
-
H
andmatig
H
andmatige bediening voor het aantrekken
en vrijzetten is altijd mogelijk door het
bedienen van de hendel A ter wijl u het
rempedaal ingetrapt houdt. Wanneer u het bestuurdersportier opent om
uit te stappen ter wijl de parkeerrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display.
Het aantrekken of vrijzetten van de elektrische
parkeerrem gaat gepaard met een geluid.
4
rijden
Page 104 of 384

102
C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Parkeerrem vrijzetten
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden:
F
b
ij een handgeschakelde
versnellingsbak (eerste versnelling
of achteruitversnelling ingeschakeld)
houdt u het koppelingspedaal geheel
ingetrapt.
t
ra
p vervolgens het gaspedaal
in ter wijl u het koppelingspedaal laat
opkomen,
F
b
ij een automatische transmissie geeft u
gas terwijl de selectiehendel in de stand D ,
M of R staat.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
-
h
et doven van het controlelampje
P op de hendel A ,
-
d
e melding " Parkeerrem vrijgezet " op het
display van het instrumentenpaneel.
In- en uitschakelen van de
automatische functies
Afhankelijk van het land van bestemming, kan
de functie voor het automatisch aantrekken
van de parkeerrem bij het afzetten van de
motor en het automatisch vrijzetten ervan bij
het wegrijden worden uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
De uitgeschakelde status van deze
functies wordt aangegeven door het
branden van dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
-
h
et doven van dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel, In bepaalde gevallen (aanhanger
aangekoppeld, vorst) kan, zonder dat
de motor draait en als het contact aan
staat, de automatisch aangetrokken
parkeerrem handmatig worden vrijgezet.
Als het niet mogelijk is de werking
van automatische functies via het
configuratiemenu van de auto in- en uit
te schakelen, kunt u hiervoor terecht
bij het CI
t
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de automatische werking is
uitgeschakeld, moet u de parkeerrem
handmatig bedienen.
Geef wanneer de auto stilstaat met
draaiende motor niet onnodig gas (met
name bij het starten van de motor, ook als
de versnellingsbak in de neutraalstand
staat), omdat u dan het risico loopt dat de
parkeerrem wordt vrijgezet.
Leg geen voor werpen (pakje
sigaretten, telefoon...) tussen de
versnellingshendel en de hendel van de
elektrische parkeerrem.
rijden