CITROEN C6 2012 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2012, Model line: C6, Model: CITROEN C6 2012Pages: 216, PDF Size: 10.44 MB
Page 51 of 216

49
II
BOORDCOMPUTER
Wiel niet gedetecteerd
HetSERVICE-lampje brandt en het silhouet van de auto wordt weergegeven op het display.
Op het display wordt aangegeven om welk(e) wiel(en) het gaat. Als u geen wielen heeft verwisseld, duidt dit op eenstoring in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats voor het vervangen van de defecte sensor(en).
Kleurendisplay type CNaviDrive kleurendisplay
De bandenspanningscontrole is slechts een hulpmiddel. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de juiste ban-
denspanning.
Dit s
ysteem ontslaat u niet van de verplichting om regelmatig de bandenspanning te controleren (zie "Identifi catie"),
om er zeker van te zijn dat de auto zich dynamisch blijft gedragen en om een voortijdige bandenslijtage, met name
veroorzaakt tijdens het rijden met zware belading en bij hoge snelheid, te voorkomen.
Vergeet niet om ook het reservewiel te controleren.
Elke reparatie of vervanging van banden op wielen die voorzien zijn van sensoren dient te wordenuitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats. pggp jg
Signalen van systemen buiten de auto kunnen de bandenspanningscontrole tijdelijk verstoren.
Page 52 of 216

50
II
SIGNALERING
RICHTINGAANWIJZERS
Naar links: naar beneden.
Naar recht
s: naar boven.
Als u van richting wilt veranderen,duwt u de hendel door de weer-stand heen naar boven of naar
beneden. De richtingaanwijzer
wordt automatisch uitgeschakeldbij het terugdraaien van het stuur.
Lichtsignaal
Trek de hendel naar u toe.
Een lichtsi
gnaal geven is ookmogelijk als het contact is afgezet.
Claxon
Druk op het midden van het stuur-
wiel.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Alle richtingaanwijzers knipperen
tegelijk.
Gebruik de alarmkni
pperlichten alleen bij gevaar, bij een nood-
stop of wanneer u in uitzonderlijke omstandigheden rijdt.
De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
GELUIDSSIGNAAL VERGETEN VERLICHTING
De zoemer is te horen als u nahet afzetten van het contact het
bestuurdersportier opent terwijl de
verlichting nog brandt.
Het geluid stopt bij het sluiten vanhet portier, het uitschakelen van de
verlichting of het weer aanzetten
van het contact.
De zoemer werkt niet bij het auto-matisch inschakelen van de ver-lichting of als de "Follow me home"-
verlichting wordt gebruikt.
AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
ALARMKNIPPERLI
CHTEN
Bij een noodstop gaan de alarm-lichten automatisch knipperen.
De alarmknipperlichten
gaan uit
als u weer gasgeeft of als u op deschakelaar van de alarmknipper-lichten op het dashboard drukt.
Als u met de alarmknipperlichten aan rijdt, kunt u derichtingaanwijzers niet gebruiken.
Page 53 of 216

51
II
A
SIGNALERING
BEDIENING VAN DE VERLICHTING
Alle lichten UIT
Parkeerlichten
Dimlicht/Grootlicht
Draai de ring Avan u af.
Draai de ring Avan u af.
AUTOMATISCH INSCHAKELEN VAN DE KOPLAMPEN
De dimlichten gaan automatisch
branden bij weinig licht en als de
ruitenwissers permanent werken.
Zodra het licht
genoeg is of de rui-
tenwissers stoppen, gaat de ver-lichting weer uit.
In het menu "Persoonli
jke instel-lingen" van het hoofdmenu kunt u deze functie in- of uitschakelen.
Let op: het inschakelen van deze
functie gebeurt direct; om deze
functie uit te schaklen, moet het
contact worden afgezet.
Bi
j mist of sneeuw kan het voor-
komen dat de lichtsensor toch
voldoende licht detecteert. De verlichting zal dan niet automa-tisch gaan branden.
Dek de lichtsensor bij de bin-
nenspiegel nooit af.
"FOLLOW ME HOME"-VERLICHTING
Met deze functie kunt u het dimlicht
van de auto inschakelen om in het
donker uw weg te kunnen vinden.
Inschakelen van deze functie:Handmatig, door de hendel Anaar u toe te trekken als hetcontact is afgezet.Automatisch, mits:
de automatische verlichting isgeactiveerd.de "Follow me home"-ver-lichting geactiveerd is. Dezefunctie kunt u activeren via
het hoofdmenu, daarna
"Persoonlijke instellingen" en
vervolgens "Verlichting".
Zie "Multifunctioneel display".Let op: in het menu "Persoonlijkeinstellingen" kunt u ook de duur (60, 30 of 15 seconden) van de ver-lichting instellen.
•
•
-
-
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel door de weer-
stand heennaar u toe om over teschakelen van dim- naar grootlichten omgekeerd.
Page 54 of 216

52
II
C
SIGNALERING
Mistlampen vóór aan
Mistlam
pen vóór en achter aan
Draai de ring Cvan u af.
Uitschakelen
Één stand van u af draaien: mistlampen uit.
Twee standen van u af draaien: koplampen en mistlampen uit.
Let op:de mistachterlichten mogen alleen bij mist of sneeuwbuien (zicht minder dan 50 meter) gebruikt worden.
MISTLICHTEN VOOR EN
ACHTER (RING C)
Inschakelen
Als het dim- of grootlicht aanstaat:
Draai de ring Cvan u af.
APPÈLVERLICHTING
Als de motor draait, wordt de ver-lichting automatisch ingeschakeld:mits deze functie in het hoofd-
menu is geactiveerd. Zie "Mul-
ti
functioneel display".indien de lichtschakelaar op 0staat en alle verlichting uit is.
In combinatie met de appèlverlich-
ting gaan ook de parkeerlichten
branden (afhankelijk van de uit-
voering).
•
•
Als in de mist de verlichting niet automatisch aangaat,bijvoorbeeld omdat het niet donker genoeg is, moet u zelf het dimlicht en de mistlampen aanzetten.
Page 55 of 216

53
II
EIGENSCHAPPEN
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht volgt de lichtbundel de bewegingen van het stuur.
U heeft daardoor veel meer zicht in donkere bochten.Let op:dit systeem is tevens voorzien van een automatische hoogteregeling van de koplampen om het verblinden vantegenliggers te voorkomen.
MEEDRAAIENDE XENONKOPLAMPEN
IngeschakeldUitgeschakeld
AAN-/UITZETTEN
Standaard is deze functie inge-schakeld, maar via het menu"Algemeen" van het display kan de
functie worden uitgeschakeld. Zie"Multifunctioneel display".
De gekozen stand wordt bij hetuitzetten van het contact opge-
slagen.Let op: de koplampen draaien niet
als de auto stilstaat, erg langzaamrijdt of wanneer de achteruit is ingeschakeld.
Bij een storing knippert het controlelampje van de dimlichten. Laat het systeem nakijken door hetCITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.j g pp pj
Aanbevolen wordt om beide xenonlampen te vervangen als een van beide defect is.
Page 56 of 216

54
II
RUITENWISSERS
SCHAKELAARSTANDEN2: Snel.
1: Normaal.I: Interval.
0: Stop.
Een stand omlaag:AUTO: automatisch wissenaan.
Enkele wisbeweging.
•
•
StandI:de wissnelheid is afhankelijk van de rijsnelheid.
Stand 1 en 2:a
ls de auto stilstaat, wordt de wissnelheid automatisch ver-
minderd.
Om veiligheidsredenen worden de ruitenwissers stilgezet, zodra u hetcontact afzet.
Na aanzetten van het contact kunt u de ruitenwissers als volgt weer activeren:
zet de hendel eerst in stand0en daarna in degewenste stand.
Om te bevestigen dat het systeem is ingeschakeld, maken de wissers één
slag.
Automatisch wissen: zet de hendel in stand 0en duw deze dan evenomlaag om de wissers automatisch te laten werken. De wissnelheid is dan
afhankelijk van de hoeveelheid neerslag op de voorruit.Let op:als u de hendel even naar beneden duwt, maken de wissers éénslag zonder dat het automatisch wissen wordt uitgeschakeld.
Uitschakelen automatische ruitenwissers:Zet de hendel in stand I en daarna weer in stand0.
Of zet de motor af.
LET OP
Dek de regensensor, die zich achter de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af.
Schakel de ruitenwissers uit, wanneer de auto met aangezet contact in
een automatische wasstraat staat.
•
•
Om veiligheidsredenen wor-den de ruitenwissers stilge-zet, zodra u het contact afzet.
Page 57 of 216

55
II
RUITENWISSERS
VERVANGEN VAN DE RUITENWISSERBLADEN
Om de wisserbladen te kunnen vervangen, moet u de wisserarmen in de onderhoudsstandzetten. Dat doet u door het contact uit te zetten en dan binnen een minuut de ruitenwissers aan te zetten. De ruitenwissers gaan dan rechtopstaan.
Nadat de wisserbladen vervangen zijn, zet u hetcontact aan en bedient u de ruitenwisserschakelaar. De ruiten-
wissers gaan dan weer in de normale stand staan.Letop:als u de ruitenwissers in de onderhoudstand zet, wordt ook de beweegbare spoiler in de onderhoudstand gezet.
Zie "Beweegbare spoiler".
RUITENSPROEIERS VÓÓR
Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar u toe om de voorruit tesproeien.
Bij het sproeien gaan de wissers tijdelijk werken en, als het dimlicht aan-
staat, worden ook de koplampen schoongespoten.
Als er minder dan 1 liter in het ruitensproeierreservoir zit, verschijnt er eenbericht op het display.
Controleer bij vorst of de wisserbladen niet aan de ruit zijn vastgevroren,voordat u de ruitenwissers inschakelt.
Verwijder opgehoopte sneeuw van de voorruit.
Page 58 of 216

56
II
A
RUITEN
Nadat de accu is losgenomen
geweest of na een storing moet
de antiklemvoorziening van elke
ruit opnieuw geïnitialiseerd wor-den:Open de ruit helemaal en sluit
deze vervolgens. Elke keer als u de schakelaar indrukt, zal
de ruit een paar centimeters
sluiten. Herhaal de handeling
totdat de ruit geheel gesloten is.Houd daarna de schakelaar
nog een aantal seconden inge-drukt.
LET OP
Tijdens deze handeling is de anti-klemvoorziening niet actief.
•
•
KINDERBEVEILIGING
Hiermee kan de ruitbediening en
de bediening van het portierslot vande achterportieren worden geblok-
keerd.
Als de auto Pack Lounge stoelenheeft, wordt de voor-/achterwaartsestoelverstelling en de verstellingvan de voorstoel vanaf de achterzit-plaatsen eveneens geblokkeerd.
De beveili
ging wordt geactiveerddoor het indrukken van de knopAop het bedieningspaneel van deruiten.
Een bericht op het display geeft aandat de kinderbeveiliging is geacti-
veerd.
De achterportieren kunnen nog
wel van buitenaf
geopend wordenen ook de bediening op het paneelvoorin blijft actief.
ELEKTRISCHE BEDIENING
Vanaf de bestuurdersstoel kunnenmet de schakelaars op het portier
alle portierruiten elektrisch bediend
w
orden.
TIPTOETSBEDIENING
Als u de schakelaar tot het eerstedrukpunt indrukt, zal de ruit bewe-gen totdat u de schakelaar weer loslaat.
Drukt u de schakelaar verder in,
dan gaat de ruit geheel open of dicht. U kunt de beweging stoppendoor nog eens op de schakelaar tedrukken.Let op: de ruitbediening blijft nahet uitzetten van het contact nog enige tijd bruikbaar.
ANTIKLEMVOORZIENING
De antiklemvoorziening stopt hetsluiten van de ruit als deze bewe-ging gehinderd wordt door een
obstakel: de ruit gaat dan weer open.
LET OP DE KINDEREN BIJ HET BEDIENEN VAN DE RUITEN
Neem bij het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, ookwanneer u de auto maar even verlaat.
Als er iets of iemand klem komt te zitten bij het bedienen van een ruit,moet u de ruit meteen weer openen. Druk daartoe op de desbetreffendeschakelaar.
Als u als bestuurder de ruiten van de passagiers bedient, dient u eropte letten dat de passagiers het correct sluiten van de ruiten niet belem-meren.
Let erop dat de passagiers de ruitbediening op de juiste wijze gebrui-ken.
Let op dat er bij het sluiten van de ruiten en het open dak met de afstands-bediening geen personen bekneld kunnen raken.
Page 59 of 216

57
II
STUURWIEL VERSTELLEN – AUTOGORDEL IN
HOOGTE V E RSTELLEN
HANDMATIGEVERSTELLING VAN HET
STUUR IN HOOGTE EN
DIEPTE
Ontgrendel het stuur bij stilstaandeauto door de hendel van u af teduwen.
Stel de hoogte en diepte van hetstuur in en vergrendel vervolgenshet stuur door de hendel naar u toete trekken.
ELEKTRISCH VERSTELLENVAN HET STUUR IN HOOGTE EN DIEPTE
Bij stilstaande auto kunt u het stuur in hoogte en diepte instellen door
de hendel te verplaatsen:naar voren of naar achteren
om de diepte in te stellen
naar boven of naar beneden
om de hoogte in te stellen.
De stand van het stuur wordt, evenals de rijpositie, opgeslagen (Zie: "Programmeerbare rijpositie-
instellingen").
•
•
AUTOGORDEL IN HOOGTEVERSTELLEN
De juiste plaatsvan het bovenstebevestigingspunt van de auto-gordel is wanneer de gordel hal-verwege de schouderloopt. Zier"Autogordels".
Knijp voor de hoogteverstellingvan de gordel de bediening in enschuif het bevestigingspunt in defgewenste stand.
Verstel de zit- en stuurpositie alleen als de auto stilstaat.
Stel eerst de stand van uw stoel in en daarna die van het stuur. Zie "Rijhouding".
IN-/UITSTAPFUNCTIE
Wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend bij afgezet contact,
klapt het stuur iets weg om ruimte
te bieden aan de in- o
f uitstap-pende bestuurder.
U kunt deze functie in- of uitscha-
kelen via het menu "Persoonlijke
instellingen - Confi guratie" van hetmultifunctionele display.
Page 60 of 216

58
II
1
3
2
VOORSTOELEN
KANTELEN VAN DE RUGLEUNING
Trek aan de hendel1en kantel de rugleuning in de gewenste stand.
Het is mogelijk om de rugleuning 45° naar voren te kantelen tot deze
vergrendelt. Druk voor het ontgrendelen op de bediening1.
HOOFDSTEUN IN HOOGTE VERSTELLEN EN KANTELEN
Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger te stellen.
Om de hoofdsteun lager te zetten drukt u op de ontgrendeling2 enduwt u de hoofdsteun omlaag.
U kunt de hellingshoek van de hoofdsteun veranderen door de onder-
zijde van de hoofdsteun naar voren of naar achteren te bewegen.
Druk op de ontgrendeling2en trek de hoofdsteun omhoog om deze in
zijn geheel te verwijderen.
BEDIENING STOELVERWARMING
De voorstoelen kunnen elk van stoelverwarming voorzien zijn. De ver-
warming is met het draaiknopje 3 op de zijkant van de stoel in te stellen:
0 : Stop.
1 : Laa
gste stand.
2 :
Gemiddelde stand.
3 : Hoogste stand.
Let op: de stoelverwarming werkt alleen als de motor draait.
VERSTELLEN VAN DE STOEL IN LENGTERICHTING EN IN
HOOGTE
Zie volgende pagina.