stop start CITROEN DS3 2018 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2018, Model line: DS3, Model: CITROEN DS3 2018Pages: 248, PDF Size: 8.86 MB
Page 74 of 248

72
Voetenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten.
Toevoer van buitenlucht/
recirculatie interieurlucht
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de recirculatie van interieurlucht .
Automatische
airconditioning
De airconditioning werkt bij draaiende motor en
bij auto's met een Stop & Start-systeem ook in de
STOP-stand.
Automatische werking
1.Automatisch comfortprogramma
2. Regeling van de temperatuur
3. Automatisch programma "zicht"
4. Airconditioning aan/uit
5. Toevoer van buitenlucht/recirculatie
interieurlucht
6. Regeling van de luchtverdeling
7. Regeling van de luchtopbrengst
Automatisch comfortprogramma
Druk op de toets AUTO . Het symbool
AUTO wordt weergegeven.
Wij raden u
aan deze stand te gebruiken. In deze
stand worden automatisch en op optimale wijze
de interieurtemperatuur, de luchtopbrengst en de
luchtverdeling geregeld overeenkomstig het door
u
ingestelde comfortniveau.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning functioneert, als de ruiten
gesloten zijn, optimaal in elk seizoen.
Dit systeem maakt het mogelijk om:
-
d
e temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
-
i
n de winter bij temperaturen boven 3 °C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op de toets A/C : het lampje
van de toets gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de knop voor
de regeling van de luchtopbrengst 2
in de
stand 0
staat.
Om sneller koele lucht te verkrijgen, kunt
u
gedurende enige tijd de recirculatie van
interieurlucht inschakelen. Schakel daarna de
toevoer van buitenlucht weer in.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op de toets A/C :
het lampje van de toets gaat uit.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt
het thermische comfort niet meer geregeld (vocht,
beslagen ruiten).
03
Ergonomie en comfort
Page 77 of 248

75
Met handbediende
airconditioning
F Zet de knoppen voor de regeling van de temperatuur en de luchtopbrengst in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven stand.
F
Z
et de knop van de luchttoevoer in de stand
"Toevoer van buitenlucht"
(knop naar rechts geschoven of lampje van
toets uit).
F
Z
et de knop voor de regeling van de
luchtverdeling in de stand "Voorruit".
F
S
chakel de airconditioning in door de toets A /C
in te drukken; het groene lampje in de toets gaat
branden.
Als bij auto's met Stop & Start deze
functies - ontwaseming, airconditioning en
luchtopbrengst - zijn ingeschakeld, is de
STOP-stand niet beschikbaar.
Met automatische
airconditioning
Automatisch programma "zicht"
Druk op deze toets om de voorruit en
de zijruiten snel te ontwasemen of te
ontdooien. Het lampje gaat branden.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt
de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de
luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig
in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk
schoon worden.
Druk nogmaals op de toets of op AUTO om het
programma uit te schakelen; het lampje in de toets
gaat uit en dat van de toets AUTO gaat branden.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt
dat zolang de voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
F
Z
et de knop van de luchttoevoer in de stand
"Toevoer van buitenlucht"
(knop naar rechts geschoven of lampje van
toets uit).
F
Z
et de knop voor de regeling van de
luchtverdeling in de stand "Voorruit".
Ontwasemen - ontdooien
achterruit
De achterruitverwarming kan worden
ingeschakeld met de toets op het
bedieningspaneel van de verwarming of
de airconditioning.
Inschakelen
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
F
D
ruk op deze toets om de achterruit en,
afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegels
te ontwasemen. Het verklikkerlampje van de
toets gaat branden.
Uitschakelen
De ver warming wordt automatisch uitgeschakeld
om overmatig stroomverbruik te voorkomen.
F
U k
unt de achterruitver warming ook eerder
uitschakelen door nogmaals op de toets te
drukken. Het lampje van de knop gaat uit.
Als de motor wordt afgezet voordat de
achterruitverwarming automatisch wordt
uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming
weer ingeschakeld als de motor weer wordt
gestart. Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit, omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
03
Ergonomie en comfort
Page 99 of 248

97
Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te beperken via de
remmen van de aangedreven wielen en de motor.
De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het
accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
De dynamische stabiliteitscontrole houdt de vier
wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of meerdere
wielen en het motorkoppel om de auto voor zover
mogelijk weer in de juiste koers te brengen.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)Het systeem wordt geactiveerd als het rempedaal
sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde
grenswaarde. Dit is voelbaar door een afname van
de benodigde bedieningskracht en een toename
van de remeffectiviteit.Als dit lampje blijft branden, duidt dit op
een storing in het ABS-systeem.
De normale remwerking van uw auto blijft
behouden. Rijd wel voorzichtig en matig uw
snelheid. Als deze lampjes gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding, duidt dit op een storing
in de elektronische remdrukregelaar
(EBD).
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit
is de normale werking. Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet los.
Antispinregeling
(ASR)/Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Activering
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen treden in werking zodra de wielen te
weinig grip of tractie hebben.
In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Deactiveren
Als het onder bijzonder moeilijke omstandigheden
(diepe sneeuw, modder enz.) niet lukt om weg te
rijden, kan het nuttig zijn deze systemen tijdelijk uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto
controleren door het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
05
Veiligheid
Page 118 of 248

11 6
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
om standigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw
handen op het stuur wiel, zodat u
snel kunt reageren
op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder
handelingen die veel aandacht vergen altijd bij
stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd
meer afstand tot uw voorligger.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Dit kan
leiden tot een vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude omstandigheden
(temperaturen lager dan -23
°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
alvorens weg te rijden. Deze handelswijze
komt de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van de auto,
motor en versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem –
Kans op oververhitting en beschadiging van
het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt erg
warm en blijft ook na het afzetten van de motor
nog enige tijd warm. Zet uw auto daarom niet
stil (om te parkeren of met draaiende motor)
op een plaats met brandbaar materiaal (gras,
afgevallen blad enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende
motor achter. Als u
uw auto met draaiende
motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem
aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in de stand N of P, afhankelijk
van het type versnellingsbak.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor,
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw
auto ernstig beschadigen. Bent u
genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water nergens
meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening met
de golven die kunnen worden veroorzaakt door
andere gebruikers;
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te
laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat
toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven
en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
06
Rijden
Page 120 of 248

11 8
Starten – afzetten van de
motor
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutels is een chip aangebracht die over een
geheime code beschikt. Om te kunnen starten,
moet bij het aanzetten van het contact deze code
worden herkend door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert het
motormanagementsysteem enkele seconden nadat
het contact is afgezet en voorkomt zo het starten
door onbevoegden.Bij een storing in het systeem wordt
u
gewaarschuwd door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo
snel mogelijk het dealernetwerk.
Bewaar de sticker die u
bij de aflevering van
uw auto samen met de sleutels is overhandigd
zorgvuldig op een plaats buiten de auto.
Contactslot
Contact AAN
In deze stand werkt de elektrische uitrusting van de
auto en kan externe apparatuur worden opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat de
accu voldoende opgeladen blijft.
Hang geen zware voor werpen aan de sleutel
of de afstandsbediening: dit kan namelijk
storingen aan het contactslot veroorzaken.
Starten van de motor
Het contactslot heeft 3 standen:
- S tand 1: Stop
-
S
tand 2: Contact
-
S
tand 3: Starten F
T
rek de parkeerrem aan.
F
Z
et bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak, selecteer dan de
stand N en houd vervolgens het rempedaal
stevig ingetrapt.
F A ls uw auto is uitgerust met een automatische
transmissie, selecteer dan de stand P en houd
vervolgens het rempedaal stevig ingetrapt.
F
S
teek de sleutel in het contactslot; het systeem
herkent de code.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel te
draaien.
In bepaalde gevallen is veel kracht nodig bij
het draaien aan het stuurwiel (bijvoorbeeld als
de wielen niet rechtuit staan).
F
A
uto's met een benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3
te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra de
motor draait.
F
A
uto's met een dieselmotor: draai de sleutel in
de stand 2
(
aanzetten van het contact) om de
motor te laten voorgloeien.
06
Rijden
Page 121 of 248

11 9
Activeer, zodra dit lampje op het
instrumentenpaneel is gedoofd,
de startmotor door de sleutel in de
stand 3
te houden tot de motor is
aangeslagen; geef daarbij geen gas.
Laat de sleutel los zodra de motor
draait.
Onder winterse omstandigheden blijft het
lampje langer branden. Als de motor warm is,
gaat het lampje niet branden.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet
dan het contact uit. Wacht even alvorens
opnieuw te starten. Als de motor ook na een
aantal pogingen niet aanslaat, probeer dan
niet langer de motor te starten: de startmotor
en de motor zouden beschadigd kunnen
raken. Raadpleeg het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg zonder de motor veel toeren te
laten draaien. Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans
op vergiftiging met dodelijke afloop. Om de
goede werking en de levensduur van de
mechanische onderdelen van de motor en de
versnellingsbak van uw auto te garanderen
moet u
bij zeer koud weer (temperaturen lager
dan -23
°C) de motor gedurende 4 minuten
stationair laten draaien alvorens weg te rijden.
Afzetten van de motor
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai de sleutel maximaal linksom in de stand 1
(Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand alvorens
de motor af te zetten.Dit vergemakkelijkt het
ontgrendelen van het stuurslot.
F
C
ontroleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat. Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als
de motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen.
Als u
de auto verlaat, neem dan de sleutel
mee en vergrendel de auto.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1 - Stop )
k unt u nog gedurende maximaal 30 minuten
gebruikmaken van een aantal functies, zoals het
audio- en communicatiesysteem, de ruitenwissers,
het dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de eco-mode .
Sleutel vergeten
Als de sleutel niet uit het contactslot wordt
gehaald, klinkt een geluidssignaal bij het
openen van het bestuurdersportier.
06
Rijden
Page 122 of 248

120
Parkeerrem
Aantrekken
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de
hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje en het
lampje STOP branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer
het contact is aangezet: ze zouden de
parkeerrem kunnen vrijzetten. Draai bij het parkeren van de auto op een
helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de
parkeerrem aan en schakel een versnelling in.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk
naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te
schakelen.
Doet u
dit niet, dan kan de versnellingsbak
zwaar beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e of 4e versnelling).
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links
en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de
motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
F
T
rek de parkeerremhendel volledig aan om uw
auto tegen wegrollen te beschermen.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak (ETG)
Bij de elektronische gestuurde versnellingsbak
met vijf of zes versnellingen kunt u kiezen tussen
automatische bediening en handmatig schakelen.
De versnellingsbak heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
-
een automatische stand om automatisch
te schakelen, zonder tussenkomst van de
bestuurder,
-
een handmatige stand om zelf te schakelen,
met behulp van de selectiehendel of de flippers
achter het stuurwiel.
In de automatische stand kunt u
op ieder moment
zelf schakelen met de flippers achter het stuur wiel,
bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre.
06
Rijden
Page 133 of 248

131
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
Bij de BlueHDi-dieseluitvoeringen met
handgeschakelde versnellingsbak kan het systeem
u
onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken om
de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten,
om het tijdelijk afzetten van de motor mogelijk te
maken (STOP-stand van het Stop & Start-systeem).
In dat geval wordt de letter N weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Voorbeeld:
-
U r
ijdt in de derde versnelling.
-
U t
rapt het gaspedaal in.
-
H
et systeem adviseert u een hogere versnelling
in te schakelen. Het systeem past het schakeladvies aan de
rijomstandigheden (helling, belading van de
auto,…) en de rijstijl van de bestuurder (veel
vermogen nodig, accelereren, remmen,…)
aan.
Het systeem zal u
nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
-
t
erug te schakelen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen
ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van
de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een
helling kort (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats. In
die tijd kunt u
uw voet van het rempedaal naar het
gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als:
-
d
e auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
-
a
an bepaalde hellingcondities is voldaan,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u
de Hill Start Assist gebruikt.
Als u
de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem met
de hand aan. Controleer of het lampje van
de parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent brandt.
06
Rijden
Page 134 of 248

132
Storing
Bij een storing in het systeem gaan
deze lampjes branden. Neem contact
op met het dealernetwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u
weer weg wilt rijden.
Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten.
Overgang naar de STOP-
stand
Het lampje ECO op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , bij een snelheid lager dan
20
km/h (afhankelijk van de uitvoering) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet en
vervolgens het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 5
of 6
versnellingen
(afhankelijk van de uitvoering uitvoering) bij een
snelheid lager dan 8
km/h het rempedaal intrapt
of de stand N selecteert.
-
a
ls u, bij een automatische transmissie , bij
stilstaande auto het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet.
Een teller registreert hoe lang de
STOP-stand tijdens een traject is
geactiveerd. De teller wordt iedere
keer gereset als het contact wordt
aangezet met de sleutel.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische transmissie: als
de stand D of M is geselecteerd.
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak: als de automatische stand (stand A )
of de handbediende stand (stand M ) is ingeschakeld.Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat.
06
Rijden
Page 135 of 248

133
Voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen invloed
op andere componenten, zoals de remmen en
de stuurbekrachtiging; deze blijven normaal
functioneren.
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af en neem de sleutel uit het
contactslot.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel niet
sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dit niet toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) zijn
die dat niet toelaten. Het lampje ECO knippert een paar
seconden en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de START-
stand
Het lampje ECO gaat uit en de motor
wordt automatisch gestart:
-
b
ij een handgeschakelde versnellingsbak ,
als u
het koppelingspedaal intrapt,
-
b
ij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak/automatische transmissie :
•
m
et de stand A/D of M geselecteerd,
wanneer u
het rempedaal loslaat,
•
m
et de selectiehendel in de stand N en het
rempedaal niet ingetrapt, wanneer u
de
selectiehendel in de stand A/D of M zet,
•
o
f als u
de achteruitversnelling inschakelt.
Als u bij een auto met een handgeschakelde
v ersnellingsbak in de STOP-stand een versnelling
inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal
niet helemaal intrapt, gaat er een lampje branden
of verschijnt er een melding met het verzoek het
koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat
anders de motor niet gestart kan worden.
Bijzonderheden: De START-stand
wordt automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt de
START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los wordt
gemaakt,
-
d
e rijsnelheid van de auto hoger is dan 11 km/h
bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning…)
waarbij de motor nodig is voor de regeling van
een systeem of van de auto.
Het lampje ECO knippert een paar
seconden en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Handmatig uit-/inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-systeem
uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
06
Rijden