sensor CITROEN DS4 2017 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2017, Model line: DS4, Model: CITROEN DS4 2017Pages: 468, PDF Size: 11.16 MB
Page 25 of 468

23
DS4_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Stuurbekrachtigingpermanent.Er is een storing met betrekking tot de
stuurbekrachtiging. Rijd voorzichtig en met lage snelheid.
Laat het systeem nakijken door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bandenspanning
te laag permanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+
knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje Service.Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje
brandtOorzaak Acties / Opmerkingen
Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
01
Instrumentenpaneel
Page 104 of 468

102
DS4_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de
bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer.
Handmatige binnenspiegel
Verstellen
F S tel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
03
Ergonomie en comfort
Page 105 of 468

103
DS4_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ververst wordt.
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
L
et erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in per fecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
W
ij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een
schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F
L
aat om de per fecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Stop & Start-systeem
De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor.
Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u
tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Star t -systeem.
03
Ergonomie en comfort
Page 131 of 468

129
DS4_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Ring voor de selectie van de mistverlichting.
De mistverlichting werkt in combinatie met
dimlicht en grootlicht.Draai de ring:
F
é
én stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
F
t
wee standen naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen,
F
é
én stand naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen.
F
t
wee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistlampen vóór en mistachterlichten Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de
parkeerlichten branden.
F
D
raai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Mistlampen vóór en mistachterlichten
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
U moet zelf inschatten wanneer u de
mistlampen moet inschakelen, omdat
mogelijk de lichtsterktesensor van
de automatische verlichting ondanks
eventueel aanwezige mist toch
voldoende licht kan constateren.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
04
Verlichting en zicht
Page 134 of 468

132
DS4_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Met behulp van een lichtsterktesensor worden
de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
InschakelenUitschakelen
F Draai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding op het display.
Automatische follow me
home-verlichting
Storing
Bij een storing in de lichtsterktesensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt
een melding op het display, in
combinatie met een geluidssignaal.
Bij mist of sneeuw kan de
lichtsterktesensor ten onrechte
voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsterktesensor,
die zich in het midden van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet
af. De aan de sensor gekoppelde
functies worden dan niet meer bediend.
Als de functie automatische verlichting
is geactiveerd (lichtschakelaar in de
stand
"
AUTO "), blijft onder donkere
omstandigheden het dimlicht branden bij het
afzetten van het contact.
Programmeren
Het inschakelen of uitschakelen en
de tijdsduur van de follow me home-
verlichting zijn in te stellen via het
configuratiemenu van de auto.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Automatische verlichting
F Draai de ring in de stand "AUTO" . Het
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding op het display.
04
Verlichting en zicht
Page 135 of 468

133
DS4_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Instapverlichting
Wanneer u bij duisternis de auto ontgrendelt met de
afstandsbediening wordt de verlichting aan de buitenzijde
ingeschakeld om het instappen te vergemakkelijken. De
verlichting gaat branden afhankelijk van de lichtsterkte die
door de lichtsensor wordt gedetecteerd.
InschakelenUitschakelen
F Druk op het ontgrendelknopje
(open hangslot) van de
afstandsbediening of, bij een
auto met het Keyless entry and
start-systeem, op een van de
voorportiergrepen.
De dimlichten, de parkeerlichten en de
instapverlichting aan de zijkant (onder de
buitenspiegels) gaan branden en de auto wordt
ontgrendeld. Het in- en uitschakelen en de
duur van het branden van de
instapverlichting kunnen worden
ingesteld via het configuratiemenu
van de auto.
Programmeren
De instapverlichting gaat na een vooraf
ingestelde tijd automatisch uit of gaat uit bij het
aanzetten van het contact of het vergrendelen
van de auto.
04
Verlichting en zicht
Page 140 of 468

138
DS4_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Automatische ruitenwissers vóór
Duw de hendel één keer omlaag.Ter bevestiging wissen de
ruitenwissers één keer, gaat
het controlelampje op het
instrumentenpaneel branden en/
of verschijnt er een bericht dat de
functie geactiveerd is.
Uitschakelen
Duw de hendel nog een keer omlaag.
Ter bevestiging gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel uit en/of er
verschijnt een bericht op het multifunctionele
display dat de functie is uitgeschakeld.
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Inschakelen
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen
detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
04
Verlichting en zicht
Page 163 of 468

161
DS4_nl_Chap05_securite_ed01-2016
DS4_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste passagier
achter) te helpen beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen. De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), worden de airbags
niet meer opgeblazen.
A.
Imp
actzone vóór.
B.
Imp
actzone opzij.
Het activeren van (een van) de airbags
gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.Registratiezones voor een aanrijding
05
Veiligheid
Page 167 of 468

165
DS4_nl_Chap05_securite_ed01-2016
DS4_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Adviezen
Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het
dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen
gaten in de stuur wielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op
het stuur wiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen
worden. Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het CITROËN-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
Maak er een gewoonte van om normaal rechtop
in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en
de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...)
en bevestig niets in de buurt van de airbags
of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit
kan de inzittende bij het afgaan van de airbag
verwonden.
Verander niets aan de oorspronkelijke uitvoering
van uw auto, voer met name geen wijzigingen
door aan de onderdelen in de directe nabijheid
van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de
airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen
als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-
airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het
dak (indien aanwezig); deze maken deel uit
van de bevestiging van de window-airbags.
Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen, kan
ertoe leiden dat deze sensoren niet meer
goed werken - In dat geval werken de zij-
airbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
05
Veiligheid
Page 206 of 468

204
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie-elementen
, waaronder
de bandenspanningssticker.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning
(ook die van het reservewiel)
handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Het controlesysteem van de bandenspanning
is een hulpsysteem; de bestuurder moet
waakzaam blijven. In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reservewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
06
Rijden