display CITROEN DS5 HYBRID 2015 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2015, Model line: DS5 HYBRID, Model: CITROEN DS5 HYBRID 2015Pages: 484, PDF Size: 15.03 MB
Page 135 of 484

133
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
6. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld / 
onderbroken.
7.
 Sn
elheidsbegrenzer geselecteerd.
8.
 In
gestelde snelheid.
9.
 Se
lectie van een geprogrammeerde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer is een 
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te 
allen tijde de snelheidslimieten in acht 
nemen en zijn aandacht op het verkeer 
blijven vestigen. 1.
 Kn
op voor het selecteren van de 
snelheidsbegrenzer.
2.
 To
 ets voor het verlagen van de ingestelde 
snelheid.
3.
 To
 ets voor het verhogen van de ingestelde 
snelheid.
4.
 To
 ets voor het inschakelen / onderbreken 
van de snelheidsbegrenzing.
5.
 To
 ets voor het beheer van de 
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
Deze informatie wordt tevens 
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek 
"Head-up display".
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig 
worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal 
30 km/h bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het 
afzetten van het contact opgeslagen in 
het geheugen. 
Rijden  
Page 138 of 484

DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem; 
de bestuurder moet te allen tijde de 
snelheidslimieten in acht nemen en zijn 
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Snelheidsregelaar
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.2. Toets voor het opslaan van de actuele 
snelheid als de ingestelde snelheid of voor 
het verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
 To
ets voor het opslaan van de actuele 
snelheid als de ingestelde snelheid of voor 
het verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
 To
ets voor het onderbreken / hervatten van 
de snelheidsregeling.
5.
 Toets voor het beheer van de geprogrammeerde 
snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Snel heidsregelaar geselecteerd.
8.
 In
gestelde snelheid.
9.
 Se
lectie van een geprogrammeerde 
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneelDe snelheidsregelaar moet handmatig 
worden ingeschakeld .
De auto moet met een snelheid van 
minimaal 40 km/h rijden en:
-
 bij a
uto's met een handgeschakelde 
versnellingsbak moet minimaal de 
vierde versnelling zijn ingeschakeld,
-
 bij auto's met een elektronisch gestuurde 
versnellingsbak moet de selectiehendel 
in de stand A  staan of moet, in de 
handbediende stand, minimaal de 
tweede versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met een automatische versnellingsbak 
moet de selectiehendel in de stand D  staan of 
moet, in de handbediende stand, minimaal de 
tweede versnelling zijn ingeschakeld.
Deze informatie wordt tevens 
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek 
"Head-up display".
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid 
rijden zonder gas te hoeven geven.
Na het afzetten van het contact worden 
alle ingestelde snelheden gewist.
De werking van de snelheidsregelaar kan 
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-
 do
or op de toets 4 te drukken of door het 
rem- of koppelingspedaal in te trappen,
-
 au
tomatisch, als de dynamische 
stabiliteitscontrole in werking treedt. Houd om veiligheidsredenen uw voeten 
altijd in de buurt van de pedalen. 
Page 141 of 484

139
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Deze functie signaleert met behulp van sensoren 
in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto 
(personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die 
binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die 
aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden 
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de 
dode hoek van het detectiebereik van de sensoren 
bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de 
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken 
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van 
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal 
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de 
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan 
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel 
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het 
geluidssignaal ononderbroken.Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling op 
het geluidssignaal. Op het multifunctionele 
display worden blokjes weergegeven die het 
pictogram van de auto steeds dichter naderen. 
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, 
verschijnt het symbool "Gevaar" op het display.
De functie wordt geactiveerd zodra de 
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij 
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt 
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. 
Rijden  
Page 142 of 484

DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Controleer bij slecht weer of in winterse 
omstandigheden of de sensoren 
soms bedekt zijn met modder, ijs 
of sneeuw. Bij het inschakelen van 
de achteruitversnelling geeft een 
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat 
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen 
geven als reactie op bepaalde 
omgevingsgeluiden (motoren, 
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt, gaat bij het 
inschakelen van de achteruitversnelling dit 
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel 
branden en/of wordt er een bericht op het 
display weergegeven, in combinatie met een 
geluidssignaal (korte pieptoon).
Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op 
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd 
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 
10
 k
m/h vóór de auto een obstakel wordt 
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra 
de auto langer dan drie seconden stilstaat met 
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er 
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of 
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 
10
 k
m/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatisch 
uitgeschakeld zodra een aanhanger 
wordt aangekoppeld of een 
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's 
voorzien van een door CITROËN 
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren van de 
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze 
knop in te drukken. Het controlelampje in de 
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de 
functie weer geactiveerd. Het controlelampje 
dooft.
Aan de hand van het geluid dat via 
de luidspreker (voor of achter) wordt 
weergegeven, is te herkennen of het 
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats. 
Page 150 of 484

DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Met behulp van een lichtsterktesensor worden 
de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en 
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de 
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. 
De verlichting kan ook, in geval van neerslag, 
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van 
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de 
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is 
of nadat het wissen is gestopt.
Automatische verlichting
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO". H et 
activeren van de functie wordt bevestigd 
door een melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. 
H et uitschakelen van de functie wordt 
bevestigd door een melding op het display. Als de functie automatische verlichting 
is geactiveerd (lichtschakelaar in de 
stand "AUTO"
), wordt onder donkere 
omstandigheden het dimlicht automatisch 
ingeschakeld bij het afzetten van het contact.
Storing
Bij een storing in de lichtsterktesensor 
gaat de verlichting branden, wordt 
dit pictogram weergegeven op het 
instrumentenpaneel en/of verschijnt 
een melding op het display, in 
combinatie met een geluidssignaal.
Bij mist of sneeuw kan de 
lichtsterktesensor ten onrechte 
voldoende licht waarnemen; de 
verlichting wordt dan niet automatisch 
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor 
gecombineerde lichtsterktesensor, 
die zich in het midden van de voorruit 
achter de binnenspiegel bevindt, niet af. 
De aan de sensor gekoppelde functies 
worden dan niet meer bediend.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Programmeren
Automatische follow me 
home-verlichting
Het inschakelen of uitschakelen en 
de tijdsduur van de follow me home-
verlichting zijn in te stellen via het 
configuratiemenu van de auto. 
Page 154 of 484

DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Halogeen  
koplampen 
handmatig verstellen Automatische koplamphoogteverstelling bij 
xenonlampen
Verstel de koplampen met halogeenlampen 
afhankelijk van de belading van uw auto 
om verblinding van medeweggebruikers te 
voorkomen.
0.
 1 o
f 2
 p
 ersonen op de voorstoelen.
-.
 T
ussenstand.
1.
 5 p
ersonen + maximaal toegestane belading.
-.
 T
ussenstand.
2.
 Be
stuurder + maximaal toegestane belading.
-.
 T
ussenstand.
3.
 5 p
ersonen + maximaal toegestane 
belading in de koffer.
Stand "0" : basisinstelling.
In het geval van een storing 
verschijnt dit pictogram op het 
instrumentenpaneel, in combinatie met 
een geluidssignaal en een melding op 
het display van het instrumentenpaneel.
Om verblinding van andere weggebruikers 
te voorkomen corrigeert dit systeem bij 
stilstaande auto automatisch de hoogte van de 
lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk 
van de belading van de auto. Raa
k in het geval van een storing de 
xenonlampen niet aan. Raadpleeg 
het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in 
de lage stand. 
Page 155 of 484

153
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, 
volgen de lichtbundels van de meedraaiende 
koplampen de richting van de weg.
Deze functie is alleen mogelijk in combinatie 
met xenonlampen en zorgt voor een aanzienlijk 
beter zicht in bochten.
Meedraaiende koplampen
met meedraaiende koplampen
zonder meedraaiende koplampen
Programmeren
Storing
U kunt deze functie 
desgewenst uitschakelen via 
het configuratiemenu op het 
multifunctionele display.
Standaard is deze functie ingeschakeld.Bij het afzetten van het contact 
blijven de instellingen gehandhaafd.
Deze functie werkt niet:
-
 bi
j stilstand of zeer lage snelheden,
-
 al
s de achteruit is ingeschakeld. In het geval van een storing knippert 
dit pictogram op het display in 
combinatie met een melding op het 
multifunctionele display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats. 
Zicht  
Page 187 of 484

185
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Intelligente TractiecontroleWerking
Antiblokkeersysteem (ABS) en 
elektronische remdrukregelaar 
(REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop 
krachtig en volledig in en laat het 
niet los. Zorg er bij vervanging van de wielen 
(banden en velgen) voor dat wielen 
worden gemonteerd die voor uw auto 
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het 
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn 
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje gaat branden in combinatie 
met een geluidssignaal en een melding 
op het display, duidt dit op een storing in 
het ABS-systeem, waardoor u tijdens het 
remmen de controle over uw auto zou 
kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in 
combinatie met het lampje STOP, een 
geluidssignaal en een melding op het 
display, duidt dit op een storing in de 
elektronische remdrukregelaar waardoor 
u tijdens het remmen de controle over 
uw auto zou kunnen verliezen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam 
te rijden op winterbanden.
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust 
met een systeem dat zorgt voor extra tractie op 
besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole .
Deze functie signaleert situaties met weinig grip, 
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto 
in verse en diepe sneeuw of over platgereden 
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente 
tractiecontrole  het doorslippen van de voorwielen 
om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de 
aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 
Veiligheid  
Page 191 of 484

189
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Hoogteverstelling vóór
F Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, 
de knop in en schuif deze in één van de 
standen.
Als de wagensnelheid hoger is 
dan 20
 k
m/h, knippert (knipperen) 
het pictogram (de pictogrammen) 
gedurende twee minuten in combinatie 
met een geluidssignaal. Na deze 2
 m
inuten blijft 
(blijven) het pictogram (de pictogrammen) branden 
zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel 
(hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) 
losgemaakt/niet vastgemaakt*
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of 
a chter losgemaakt/niet vastgemaakt, op 
het instrumentenpaneel.
2.
 Pi
ctogram veiligheidsgordel linksvoor.
3.
 Pi
ctogram veiligheidsgordel rechtsvoor.
4.
 Pi
ctogram veiligheidsgordel rechtsachter.
5.
 Pi
ctogram veiligheidsgordel middenachter.
6.
 Pi
ctogram veiligheidsgordel linksachter.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) vóór
Bij het aanzetten van het contact 
gaat het pictogram 1 o p het 
instrumentenpaneel en de 
pictogrammen 2
 e
n/of 3
 o
 p het 
pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels 
en passagiersairbag rood branden als de 
desbetreffende veiligheidsgordel niet is 
vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) achter
Bij het aanzetten van het 
contact gaan de desbetreffende 
pictogrammen 4 , 5
 e
n 6
 g
 edurende 
ongeveer 30
 se
conden rood branden 
als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt.
Bij een snelheid hoger dan ongeveer 20
 k
m/h  
brandt het desbetreffende
 pi
ctogram
 4, 
5 o
f
 6 r
ood, in combinatie met een 
geluidssignaal en een melding op het 
display van het instrumentenpaneel, als een 
achterpassagier zijn veiligheidsgordel heeft 
losgemaakt.
* Volgens uitvoering en/of verkoopland. 
Veiligheid  
Page 194 of 484

Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan 
worden uitgeschakeld:
F
 st
eek de sleutel in de schakelaar 
voor uitschakelen van de airbag aan 
passagierszijde,
F
 dr
aai deze in de stand "OFF" ,
F
 ve
r wijder de sleutel zonder de stand van 
de schakelaar te veranderen.
Afhankelijk van de uitvoering van uw 
auto brandt dit waarschuwingslampje 
hetzij op het instrumentenpaneel, hetzij 
op het display voor de waarschuwingslampjes van 
de autogordels en de airbag aan passagierszijde, bij 
aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind 
de airbag aan passagierszijde altijd uit 
als u een kinderzitje met de rug in de 
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan 
van de airbag levensgevaarlijk gewond 
raken.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt ver wijderd, zet dan 
met afgezet contact  de schakelaar weer 
op
 "O
N" om de airbag opnieuw in te schakelen 
en zo de veiligheid van uw passagier te 
garanderen.
Als het contact is aangezet en 
de airbag aan passagierszijde 
opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit 
waarschuwingslampje op het display van de 
waarschuwingslampjes van de autogordels 
en de airbag aan passagierszijde 
gedurende ongeveer 1
 m
inuut branden.
Storing
Als dit lampje op het 
instrumentenpaneel gaat branden in 
combinatie met een geluidssignaal 
en een melding op het display van 
het instrumentenpaneel, laat het systeem dan 
controleren door het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat 
dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet 
worden geactiveerd.