ESP CITROEN JUMPER SPACETOURER 2020 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2020, Model line: JUMPER SPACETOURER, Model: CITROEN JUMPER SPACETOURER 2020Pages: 324, PDF Size: 11 MB
Page 116 of 324

114
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel tijdens het oprollen vast.
HoogteverstellingDe pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
F
B
eweeg de knop A omlaag en schuif het
bevestigingspunt omlaag om het lager te
plaatsen.
F
S
chuif het bevestigingspunt omhoog om het
hoger te plaatsen.
Het schoudergedeelte van de gordel moet
in het holle gedeelte van de schouder
vallen.Tweezitsbank vóór
Zorg er bij auto's met een voorbank voor
dat de juiste veiligheidsgordel in de juiste
gordelsluiting wordt gestoken.
Steek de veiligheidsgordel van de bestuurder
niet in de gordelsluiting van de middelste
veiligheidsgordel en andersom, en gebruik
de gordel van de bestuurder niet voor de
middelste zitplaats.
Veiligheid
Page 117 of 324

115
Veiligheidsgordels achter
Een achterbank met 3 zittingen (eendelig
of 1/3 - 2/3) is voorzien van driepunts
veiligheidsgordels met oprolautomaten bij de
buitenste zitplaatsen.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
De oprolautomaten voor de buitenste
zitplaatsen van de 2e zitrij beschikken over
spankrachtbegrenzers.
De zitplaatsen van de 3e zitrij zijn voorzien
van driepuntsveiligheidsgordels met
oprolautomaten.Bevestig elke veiligheidsgordel van de 2e
en 3e zitrij aan de juiste gesp.
Ver wissel geen gordels of gespen van
de buitenste zitplaatsen met die van de
middelste zitplaats.
Voorkom dat de veiligheidsgordel voor
de middelste zitplaats klem komt te zitten
tijdens het inklappen van de buitenste
zitplaatsen of het plaatsen van de
rugleuningen in de tafelstand.
Controleer na het opklappen van (een deel
van) de achterbank of de gordels goed zijn
opgerold en of deze goed kunnen worden
vastgemaakt.
Let erop dat bij het op- of neerklappen
van de buitenste zitplaatsen of bij toegang
tot de 3e zitrij de gordel van de middelste
zitplaats niet klem komt te zitten.
Met individuele voorstoelen
Shine
, Business Lounge Ze zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel en een aan
de rugleuning bevestigde geleider en
oprolautomaat.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
A.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s) vóór
losgemaakt/niet vastgemaakt
B. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links
losgemaakt/niet vastgemaakt
C. Verklikkerlampje middelste
veiligheidsgordel niet vastgemaakt (als uw
auto is uitgerust met een bank vóór met
2
zitplaatsen).
D. Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
losgemaakt /niet vastgemaakt (als uw auto
is uitgerust met individuele voorstoelen).
Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
niet vastgemaakt (als uw auto is uitgerust
met een bank vóór met 2 zitplaatsen).
Als bij het aanzetten van het contact
één of meer veiligheidsgordels niet zijn
vastgemaakt of weer zijn losgemaakt, gaat
het verklikkerlampje van de desbetreffende
veiligheidsgordel(s) branden.
5
Veiligheid
Page 118 of 324

116
Bij een rijsnelheid van 20 km/h of hoger
k nipperen de betreffende verklikkerlampjes
gedurende 2 minuten, in combinatie met een
geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijven de
betreffende verklikkerlampjes branden zolang
de bestuurder of voorpassagier de gordel niet
heeft vastgemaakt. Instructies
Alvorens te gaan rijden dient de
bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die er voor zorgt dat de
lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De gordel wordt automatisch
opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder worden
geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat
de riem weer een stukje wordt opgerold.Instructies
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of
rafels vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, om te
garanderen dat de werkzaamheden
volgens de voorschriften worden
uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, vooral als de gordels
beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold.
Veiligheid
Page 123 of 324

121
Advies
Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje
kan de veiligheid van het kind in gevaar
brengen in het geval van een ongeval.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij
korte ritten, worden vastgemaakt waarbij
de speling ten opzichte van het lichaam
van het kind zoveel mogelijk moet worden
beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel
het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt.
Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar
voren.
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met rugleuning op een
passagierszitplaats te bevestigen.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de
auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats
de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
is verwijderd.Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel
moet over de schouder van het kind liggen
zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Gebruik een stoelverhoger met rugleuning
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.
Extra beveiliging
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de
portierruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de achterportierruiten niet
verder dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de
achterportierruiten om jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g
een kinderen zonder toezicht achter
in een auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Kinderzitje op de
passagiersstoel voor
F Zet de passagiersstoel in de hoogste
stand, volledige naar achteren geplaatst
en met de rugleuning rechtop .
"Met het gezicht in de
rijrichting"
U moet de airbag vóór aan
passagierszijde niet uitschakelen.
"Met de rug in de
rijrichting"
5
Veiligheid
Page 141 of 324

139
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
Op hoogte:
trek voor elke 1000 m hoogte
10% van het maximale aanhangergewicht
af; door een geringere luchtdichtheid
nemen de prestaties van de motor af
als men op grotere hoogte boven de
zeespiegel komt.
Nieuwe auto: koppel geen aanhanger
achter de auto voordat deze een
kilometerstand van ten minste 1000 km
heeft.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam de motor, als de auto stilstaat,
1 tot 2 minuten stationair te laten draaien
om de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voor werpen zo dicht mogelijk bij de as (op
het punt van samenkomst bij uw auto) en
probeer de maximaal toegestane kogeldruk
zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze
te overschrijden.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van
een aanhanger een originele CITROËN-
trekhaak wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur. Het maximale
aanhangergewicht is afhankelijk van het
hellingspercentage en de buitentemperatuur.
Het koelvermogen van de ventilator neemt niet
toe met het motortoerental.
F
V
erlaag de voertuigsnelheid en het
motortoerental om het opwarmen te
verminderen.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
F
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15
cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
F
s
chakel de functie Stop & Start uit,
F
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10
km/h,
F
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 144 of 324

142
Bij temperaturen onder het
vriespunt wordt bij auto's met
een dieselmotor de motor pas
na het doven van het lampje
"Voorgloeien" gestart.
Als dit lampje gaat branden
nadat u op de knop "START/
STOP" hebt gedrukt, moet u het
rem- of het koppelingspedaal
ingetrapt houden tot het lampje
dooft. Druk niet nogmaals op de
knop "START/STOP" voordat de
motor draait.
De afstandsbediening van het "Keyless
entrée and start"-systeem moet zich in de
detectiezone bevinden.
Verlaat de auto nooit bij draaiende motor
ter wijl u de afstandsbediening op zak
hebt.
Als de afstandsbediening zich buiten de
detectiezone bevindt, wordt een melding
weergegeven.
Om de motor te kunnen starten moet u
er voor zorgen dat de afstandsbediening
zich binnen de zone bevindt. Als aan een van de voor waarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven. In sommige gevallen
moet het stuur wiel heen en weer worden
bewogen ter wijl de knop "START/STOP"
wordt ingedrukt om het stuurslot te
ontgrendelen; u wordt hier van via een
melding op de hoogte gebracht.
Uitschakelen
Met de conventionele sleutel/Met
de sleutel met afstandsbediening
F Beveilig de auto tegen wegrollen.
F
D
raai de sleutel volledig naar stand 1
(Stop) en ver wijder deze ver volgens uit het
contact.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
F
C
ontroleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat. Zet nooit het contact af voordat de
auto volledig tot stilstand is gekomen.
Als de motor wordt afgezet, worden
ook de rembekrachtiging en de
stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou
dan de controle over de auto kunnen
verliezen.
Verlaat om veiligheidsredenen de auto
nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder
de afstandsbediening mee te nemen.
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en
in de stand 1 (Stop)
staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact) van het contactslot blijft staan,
zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop)
en ver volgens opnieuw in de stand 2
(Contact) om het contact weer aan te
zetten.
Rijden
Page 168 of 324

166
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
opslaan van snelheden of over het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Weergave op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6.Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
7. Indicatie van selecteren van de
snelheidsregelaarmodus.
8. Ingestelde snelheid.
Inschakelen/onderbreken
F Draai rolknop 1 in de stand " CRUISE”: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
D
ruk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
F
D
ruk nogmaals op toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
F
D
ruk nogmaals op toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen
(ON).
De werking van de snelheidsregelaar kan
ook tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-
d
oor het rempedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking
treedt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld. Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onver wacht gaat accelereren of vaart
minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
Rijden
Page 171 of 324

169
F Druk op 3 voor verhogen of op 2 voor verlagen van de snelheidsinstelling (in
stappen van 5
km/h (mph) als de toets
ingedrukt wordt gehouden).
Tijdens het ingedrukt houden van de
toets
2 of 3 kan de wagensnelheid zeer
snel veranderen.
Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling
F Druk op 4 of trap het rempedaal in. Het
is tevens mogelijk het koppelingspedaal
in te trappen om de snelheidsregeling te
onderbreken.
F
D
ruk op 4 om de snelheidsregeling te
hervatten. De snelheidsregelaar kan
automatisch zijn onderbroken:
-
a
ls een grenswaarde voor de afstand tot
de voorligger wordt bereikt,
-
a
ls de afstand tussen uw auto en uw
voorligger te klein wordt,
-
a
ls de snelheid van uw auto te laag wordt
of als de snelheid van de auto voor u te
laag wordt.
-
d
oor activeren van het ESP-systeem. Wanneer de bestuurder de onderbroken
snelheidsregelaar probeert te activeren,
wordt de melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" kortstondig
weergegeven zolang het niet mogelijk
is om de adaptieve snelheidsregelaar
weer te activeren (niet voldaan aan de
veiligheidsvoorwaarden).
Gebruik de functie
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem of het
verkeersbordgeheugen om van
snelheid te veranderen
F Druk op 5 op het instrumentenpaneel of
het touchscreen om de door de functie
voorgestelde snelheid te accepteren en
druk ver volgens opnieuw om uw keuze te
bevestigen.
Om plotseling accelereren of decelereren
van de auto te voorkomen, is het
raadzaam een snelheid te selecteren die
dicht bij de actuele snelheid van uw auto
ligt.
Wijzigen van de afstand tot de
voorligger
F Druk op 6 om de drempelwaarden van de afstandsinstelling ("Veraf", "Normaal",
"Dichtbij") weer te geven en druk opnieuw
om een drempel te selecteren.
Na enkele seconden wordt de optie
geaccepteerd en wordt opgeslagen in het
geheugen bij het afzetten van het contact.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
F Trap het rempedaal in. Afstandscontrole en snelheidsregelaar worden gedeactiveerd
als u blijft accelereren. De snelheid wordt
knipperend op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
F Draai de knop 1 omhoog in de stand 0 (OFF ).
6
Rijden
Page 174 of 324

172
- Active Safety Brake (automatisch noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera bovenaan
de voorruit en een radar in de voorbumper. Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven.
Dit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.Werkingsvoorwaarden
en
-beperkingen
Het ESP-systeem mag niet defect zijn.
Alle inzittenden moeten hun veiligheidsgordel
dragen.
De auto moet met een constante snelheid op
een niet te bochtige weg rijden.
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
-
t
rekken van een aanhanger,
-
a
ls lading op allesdragers of een imperiaal
wordt vervoerd,
-
a
ls sneeuwkettingen zijn gemonteerd,
-
v
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
-
v
oordat de auto op een rollenbank wordt
getest,
-
a
ls de auto met draaiende motor wordt
gesleept,
-
a
ls de voorbumper beschadigd is,
-
n
a beschadiging van de voorruit ter hoogte
van de detectiecamera.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over uw
auto behouden zodat u op elk moment
kunt ingrijpen om een aanrijding te
voorkomen. Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Neem
contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Distance Alert
Waarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger op de rijstrook.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem
gedetecteerde kans op een aanrijding
en de door de bestuurder geselecteerde
waarschuwingsdrempel kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Daarbij wordt rekening gehouden met
de voertuigdynamiek, de snelheid van
uw auto en die van de voorligger, de
weersomstandigheden, de rijomstandigheden
(in een bocht, intrappen van pedalen enz.)
zodat de waarschuwing op het meest geschikte
moment wordt geactiveerd.
Niveau 1 (oranje) : waarschuwing
door middel van visuele signalen
die aangeeft dat de afstand tot de
voorligger zeer klein is.
De melding " Voertuig dichtbij"
wordt weergegeven.
Rijden
Page 182 of 324

180
Storing
Achteruitrijcamera
met weergave op het
binnenspiegelglas
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.In het geval van een storing
bij inschakelen van de
achteruitversnelling gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel,
in combinatie met een melding en
een geluidssignaal (kort piepgeluid).
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De functie kan zijn gecombineerd met het
parkeerhulpsysteem.
De beelden worden weergegeven op het
binnenspiegelglas. Ze worden weergegeven als strepen "op
de weg" en geven niet de positie van de
auto ten opzichte van hoge obstakels
(bijvoorbeeld andere auto's) weer.
Een zekere ver vorming van het beeld is
normaal.
Het is normaal dat onder aan het scherm
een stukje van de kentekenplaat is te zien.
Als de achterklep of de achterdeur
(afhankelijk van de uitvoering) wordt
geopend, kan de weergave worden
verstoord.
Als een schuifdeur is geopend, houd dan
rekening met de ingenomen ruimte.
De blauwe breedtelijnen ( 1) geven de breedte
van de auto, inclusief buitenspiegels, weer.
De rode lijn ( 2) geeft een afstand van 30 cm
achter de achterbumper weer, de dunne blauwe
lijnen respectievelijk een afstand van 1 m ( A)
en 2 m ( B). Controleer regelmatig of de lens van de
camera nog schoon is.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Top Rear Vision
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Rijden