display CITROEN JUMPER SPACETOURER 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2021, Model line: JUMPER SPACETOURER, Model: CITROEN JUMPER SPACETOURER 2021Pages: 324, PDF Size: 10.5 MB
Page 89 of 324

87
Ergonomie en comfort
3– in de zomer de temperatuur in het interieur te
verlagen,
–
in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan/uit
► Druk op toets 5 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Om bij ingeschakelde airconditioning sneller
koele lucht te verkrijgen, kunt u gedurende enige
tijd de recirculatiestand inschakelen door op de
toets 4 te drukken. Schakel daarna de toevoer
van buitenlucht weer in.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen onaangename verschijnselen
optreden (vocht, beslagen ruiten).
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
1. Temperatuur.
2.Luchtstroom.
3. Luchtverdeling.
4. Luchtrecirculatie in het interieur.
5. Airconditioning aan/uit.
6. Automatisch comfortprogramma.
7. Programma "Zicht".
8. Centrale regeling of verwarming en
airconditioning achter aan/uit (afhankelijk van
de uitvoering).
Automatisch
comfortprogramma
► Druk meerdere keren op de toets " AUT O" 6.
Het geactiveerde programma wordt zoals
hieronder beschreven weergegeven op het
display.
Voor een aangenaam comfort en een zo
laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de aanjagersnelheid beperkt wordt.
Voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag
geluidsniveau.
Voor een doeltreffende en dynamische
luchttoevoer.
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale niveau
gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de
voetenruimten verdeeld.
Handmatige bediening
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen. De
overige functies worden nog steeds automatisch
geregeld.
Zodra een instelling wordt gewijzigd, verdwijnt
het symbool "AUTO".
Uitschakelen van het
systeem
► Druk op de toets 2 "-" tot het symbool van de
propeller is verdwenen.
Alle functies van de airconditioning worden dan
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer geregeld.
Tijdens het rijden blijft er een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
►
Druk op de toets
2 "+" om het systeem weer
in te schakelen.
Temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op een temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
►
Duw toets
1 omlaag om de waarde te
verlagen of omhoog om de waarde te verhogen.
Een waarde van rond de 21 zorgt voor
een optimaal comfort. Desgewenst kunt
Page 150 of 324

148
Rijden
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe
met het motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental
zodat er minder warmte wordt gegenereerd.
Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg. Vermijd langdurig
gebruik van de remmen om te voorkomen dat de
remmen oververhit raken. Dan is het beter om
op de motor af te remmen.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer
last heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met
een specifieke code aangebracht. Om te
kunnen starten moet bij het aanzetten van het
contact deze code worden herkend door de
startblokkering. Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem het
motormanagementsysteem om te voorkomen
dat de motor na een eventuele inbraak in de
auto gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk.
Starten/afzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn aangetrokken.
►
Zet bij een
handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand, trap het koppelingspedaal volledig
in en houd het pedaal ingetrapt totdat de motor
start.
►
Zet bij een automatische transmissie de
keuzeschakelaar van de transmissie in stand P
en trap het rempedaal in.
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
1. Stand Stop.
2. Stand Contact AAN.
3. Stand Starten.
►
Steek de sleutel in het contactslot. Het
systeem herkent de code van de startblokkering.
►
Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan
het stuurwiel en de sleutel te draaien.
Onder bepaalde omstandigheden moet u
veel kracht uitoefenen om het stuurwiel
te kunnen draaien (bijvoorbeeld als de auto
met de wielen tegen het trottoir staat).
►
Draai de sleutel in de stand 2
(contact aan)
om de motor te laten voorgloeien.
► Activeer, zodra dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel is gedoofd, de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen; geef daarbij
Page 160 of 324

158
Rijden
Stuurwielflippers
► Trek de rechter flipper "+" of linker flipper "-"
naar u toe om op of terug te schakelen.
Met de flippers kunt u de neutraalstand
niet selecteren en de achteruitversnelling
niet in- en uitschakelen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel verplaatst of op
toets M drukt, worden de betreffende versnelling
en het controlelampje op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Het symbool - wordt weergegeven bij een
ongeldige waarde.
► Als de melding " V oet op het
rempedaal" op het instrumentenpaneel
wordt weergegeven, moet u het rempedaal
stevig indrukken.
De auto starten
► Trap het rempedaal in en selecteer
stand P.
►
Start de motor
.
Als er niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
►
Zet de parkeerrem vrij, tenzij deze in de
automatische stand staat (met elektrische
parkeerrem).
►
Selecteer stand R
, N of D.
Als u op een steile helling wegrijdt met een zwaar beladen auto, trap dan het
rempedaal in, selecteer stand D, zet de
parkeerrem vrij, tenzij deze in de
automatische stand staat (bij een elektrische
parkeerrem), en laat het rempedaal los.
►
Laat het rempedaal geleidelijk los.
Of
►
Accelereer geleidelijk om de elektrische
parkeerrem vrij te zetten (als deze in de
automatische stand staat).
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Als P wordt weergegeven op het instrumentenpaneel terwijl de
keuzeschakelaar in een andere stand staat,
dient u de keuzeschakelaar in stand P te
zetten om te kunnen starten.
Als stand N tijdens het rijden per ongeluk
wordt geselecteerd, laat het motortoerental
dan zakken tot stationair toerental, selecteer
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en stand R, D of
M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in
beweging als het gaspedaal niet wordt
ingetrapt.
Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achter.
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de auto,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel
of afstandsbediening mee te nemen.
Schakel de parkeerrem in en selecteer stand
P als er onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij een draaiende motor.
Probeer een auto met een automatische
transmissie nooit aan te duwen of te
slepen om de motor te starten.
Automatische werking
► Selecteer stand D om de transmissie
automatisch te laten schakelen.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand; u hoeft zelf niet te schakelen. De
transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profiel van de weg en de belading van de
auto.
► Voor een maximale acceleratie
zonder de stand van de transmissie te
wijzigen trapt u het gaspedaal volledig in
(kickdown).
De transmissie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug voor een betere
motorremwerking.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling als
u het gaspedaal plotseling loslaat.
Selecteer nooit stand N als de auto rijdt.
Selecteer nooit stand P of R als de auto
niet volledig stilstaat.
Tijdelijk handmatig
schakelen
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de flippers " +"
en "-” aan het stuurwiel. Als het motortoerental
Page 162 of 324

160
Rijden
Afhankelijk van de weg kunt u soms beter handmatig schakelen (bijvoorbeeld
op een bergweg).
De automatische stand is niet altijd geschikt
en bovendien kunt u dan niet op de motor
remmen.
Ongeldige waarde bij
handmatig schakelen
Dit symbool verschijnt als een versnelling
niet goed is ingeschakeld (de
keuzeschakelaar bevindt zich tussen twee
standen in).
►
Zet de keuzeschakelaar "goed" in de
gewenste stand.
De auto afzetten
Voordat u de motor afzet, moet u stand P
selecteren en daarna de parkeerrem aantrekken
(tenzij deze in de automatische stand staat
(met elektrische parkeerrem)) om de auto tegen
wegrollen te beveiligen.
Controleer of stand P inderdaad is geselecteerd
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.
De betreffende controlelampjes van de
selectiehendel of de keuzeschakelaar
van de transmissie en de hendel van de
elektrische parkeerrem, en de lampjes op het
instrumentenpaneel moeten branden.
U kunt bij het selecteren van stand P een
zwaar punt voelen.
Als stand P niet is geselecteerd, klinkt bij
het openen van het bestuurdersportier of
ongeveer 45 seconden na het afzetten van
het contact een geluidssignaal en verschijnt
er een melding op het display.
►
Zet de transmissie in stand
P; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Als u op een steile helling staat met een zwaar beladen auto, trap dan het
rempedaal in, selecteer stand P, trek de
parkeerrem aan, tenzij deze in de
automatische stand staat (bij een elektrische
parkeerrem), en laat het rempedaal los.
Controleer voordat u uitstapt altijd of
stand P is geselecteerd.
Storing
Met het contact aan wordt er een melding op
het instrumentenpaneel weergegeven om een
storing in de transmissie aan te geven.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft
ingeschakeld. Tijdens het schakelen van P
naar R en van N naar R is het mogelijk dat u
een behoorlijke schok voelt (deze heeft geen
gevolgen voor de transmissie).
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
De transmissie kan beschadigd raken:
– W anneer het gaspedaal en het
rempedaal tegelijkertijd worden ingetrapt.
–
W
anneer er een probleem met de accu is
waardoor de keuzeschakelaar geforceerd
vanuit stand P naar een andere stand wordt
bewogen.
Het aanduwen om de motor te starten is
bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Keuzeschakelaar
De keuzeschakelaar is een
impulsselectieschakelaar met een functie voor
regeneratief remmen.
Page 169 of 324

167
Rijden
6vrachtwagens of drilboren), door de ophoping
van sneeuw of dode bladeren op de weg, of
bij beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sensoren
mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde
van de auto kan de sensorinstellingen
verstoren, wat niet altijd door het systeem
wordt vastgesteld: de afstandsmetingen
kunnen hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die
te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun
(bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet
meer gedetecteerd als ze zich in de dode
hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoud
Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit
tijdens het wassen van de auto op minimaal
30
cm van de radar, sensoren en camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
bediening van de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
–
Controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt.
–
Leg nooit meerdere matten boven op
elkaar
.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph
of km/h), overeenkomt met de in het land
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande
auto de door het instrumentenpaneel
gebruikte eenheid van snelheid zodat deze
overeenkomt met de ter plaatse geldende
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet van
de weg hoeft af te wenden.
Informatie die tijdens
gebruik wordt weergegeven
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A. De rijsnelheid.
B. De informatie van de
snelheidsregelaar/-begrenzer.
C. Indien de auto met deze systemen is
uitgerust: informatie van de Distance Alert,
waarschuwingen van het automatische
noodremsysteem en aanwijzingen van het
navigatiesysteem.
D. Indien de auto met dit systeem is uitgerust:
informatie van de snelheidsbegrenzer.
Zie het hoofdstuk over Audio en
telematica voor meer informatie over
Navigatie.
Page 170 of 324

168
Rijden
Keuzeschakelaars
1.Aan.
2. Uit (lang indrukken).
3. Lichtsterkte aanpassen.
4. Weergavehoogte aanpassen.
Inschakelen/uitschakelen
► Druk bij draaiende motor op toets 1 om het
systeem in te schakelen en het scherm uit te
klappen.
► Houd toets 2 ingedrukt om het systeem uit te
schakelen en het scherm in te klappen.
De status die het systeem bij het afzetten van
het contact had, blijft bij het weer starten van de
motor behouden.
In hoogte verstellen
► Stel het display bij draaiende motor op de
gewenste hoogte af met de knoppen 4
:
•
omhoog om het display hoger af te stellen,
•
omlaag om het display lager af te stellen.
Lichtsterkte instellen
► Regel de lichtsterkte van de weergegeven
informatie bij draaiende motor met de toetsen 3
:
•
"zon" om de lichtsterkte te verhogen,
•
"maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het
scherm niet verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer,
...) kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van
de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microvezeldoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de anti-
reflecterende laag beschadigd raakt.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en
de instellingen worden opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Snelheden opslaan
Met deze functie kunt u snelheden
instellen en opslaan en daarna gebruiken
voor de volgende twee systemen: de
snelheidsbegrenzer (beperkt de rijsnelheid
van de auto) en de snelheidsregelaar (houdt
een kruissnelheid aan).
U kunt voor beide systemen 6 snelheden
opslaan.
Programmeren
De snelheidsdrempels kunnen worden
ingesteld via het configuratiemenu van de
auto met behulp van het touchscreen.
► Selecteer de functie waarvoor u nieuwe
snelheden wilt programmeren:
– snelheidsbegrenzer
of
– snelheidsregelaar.
► Druk op de toets van de snelheid die u wilt
wijzigen.
► Voer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
► Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
U kunt de opgeslagen snelheden
weergeven door op deze toets te
drukken.
Page 172 of 324

170
Rijden
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
1. Weergave van de snelheidslimiet
Weergave van de snelheid
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt
ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.
De bestuurder kan, als hij dat wil, zijn
snelheid aanpassen op basis van de door
het systeem geleverde gegevens.
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
–
Slecht weer (regen, sneeuw).
–
Luchtvervuiling.
– Trekken van een aanhanger.
– Rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen.
–
Rijden met een band die met de
bandenreparatieset is gerepareerd.
–
Beginnende bestuurders.
Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk
niet weer wanneer binnen een vooraf ingestelde
tijd geen bord met snelheidslimiet wordt
gedetecteerd, en in de volgende gevallen:
–
V
erkeersborden die afgeschermd, beschadigd
of vervormd zijn, of die niet aan de norm
voldoen.
–
V
erouderde of onjuiste kaartgegevens.
De ingestelde snelheid
opslaan
Naast de Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem kan de bestuurder
de weergegeven snelheid als snelheidsinstelling
voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
gebruiken met behulp van de toets voor
het opslaan van instellingen voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Zie de betreffende hoofdstukken voor
meer informatie over de
snelheidsbegrenzer, de snelheidsregelaar
of de adaptieve snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
Informatie op het instrumentenpaneel
Page 173 of 324

171
Rijden
6snelheidsbegrenzer, de snelheidsregelaar
of de adaptieve snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
Informatie op het instrumentenpaneel
Head-up display
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Verzoek om de snelheid op te slaan.
5. Huidige ingestelde snelheid.
De ingestelde snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met
een andere snelheidslimiet geeft het systeem
de waarde aan en knippert " MEM
" enkele
seconden; u kunt deze snelheid vervolgens als
nieuwe snelheid opslaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door
de Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool " MEM
" niet
weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
►
Druk
één keer op toets 2 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Er wordt een bericht weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
►
Druk toets
2nogmaals in om te bevestigen
en deze snelheid als nieuwe snelheid op te
slaan.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Snelheidsbegrenzer
Lees de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door
de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden
is 30
km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Page 174 of 324

172
Rijden
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over deze toets
en de adaptieve snelheidsregelaar.
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over het opslaan
van snelheden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de
snelheidslimietherkenning en in het
bijzonder het opslaan van de weergegeven
snelheidslimiet.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand LIMIT )/OFF (stand 0) 2.
Ingestelde snelheid verlagen
3. Ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsbegrenzer onderbreken/hervatten
met de eerder opgeslagen ingestelde
snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheden met
behulp van de functie Opslaan van snelheden
of
De snelheid gebruiken die
wordt weergegeven door het
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
6. Weergeven en instellen van de opgeslagen
afstand tot de voorligger
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden
of over het Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6. Snelheidsbegrenzer ingeschakeld/
onderbroken.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (pauze).
►
Als de ingestelde snelheidslimiet (de
recentste in het systeem opgeslagen snelheid)
geschikt is, druk dan op toets
4 om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
►
Druk nogmaals op toets 4
om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken.
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen
uitgaande van de huidige snelheid van de auto:
► Druk kort op toets 2 of 3 om de waarde in
stappen van + of - 1 km/h te wijzigen.
► Houd toets 2 of 3 ingedrukt om de waarde in
stappen van + of - 5 km/h te wijzigen.
De snelheidslimiet wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
► druk op de toets 5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
► Druk op de touchscreen-toets voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheidslimiet.
U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld
door het Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
► Druk één keer op toets 5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.
► Druk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Page 176 of 324

174
Rijden
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren
naar de ingestelde snelheid (wanneer
deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de
weergave van de snelheid met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de
volgende situaties:
–
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
–
In druk verkeer (behalve in combinatie met
de functie Stop & Start).
–
Op bochtige of steile wegen.
–
Op gladde of overstroomde wegen.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een racecircuit.
–
Op een testbank.
–
Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en het hoofdstuk
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de
bestuurder met de ingestelde snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij een auto met een automatische transmissie
moet stand D of minimaal de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij een keuzeschakelaar moet stand
D
of B zijn
geselecteerd.
Bij een auto met het Stop & Start-
systeem blijft de snelheidsregelaar na
het schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF (stand 0)
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
snelheidslimieten met de functie Opslaan van
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden
of over het Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid.
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).