FIAT DOBLO COMBI 2018 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: DOBLO COMBI, Model: FIAT DOBLO COMBI 2018Pages: 284, PDF Size: 23.89 MB
Page 111 of 284

FRONTAIRBAG PASSAGIERSZIJDE EN KINDERZITJES: BELANGRIJK
120F1A0387
109
Page 112 of 284

BELANGRIJK
77)Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op het dashboard in de zone van de passagiersairbag en op de stoelen aan.
Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan passagierszijde, omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden ernstig kunnen verwonden.
78)Rijd altijd met de handen op de rand van het stuurwiel zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met
uw bovenlichaam over het stuurwiel gebogen, maar zit rechtop met uw rug stevig tegen de rugleuning.
79)De activeringsdrempel van de airbag is hoger dan die van de gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen deze twee drempelwaarden
liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
80)De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar verhoogt hun doeltreffendheid. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij
frontale botsingen bij lage snelheden, zijdelingse botsingen, botsingen achterop en over de kop slaan, worden in deze gevallen de inzittenden
uitsluitend door de zijairbags en de veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd gedragen moeten worden.
81)In sommige versies gaat in het geval van een storing van de led
(voor het voorste plafondlampje), het lampjeop het
instrumentenpaneel branden en worden de airbags aan de passagierszijde gedeactiveerd.
82)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij een ongeval,
hoe klein ook, kan de airbag dodelijk letsel van het kind tot gevolg hebben. Daarom moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden als
een kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op de voorste passagiersstoel. Bovendien moet de voorste passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Schakel de
passagiersairbag onmiddellijk weer in als het kinderzitje is verwijderd.
110
VEILIGHEID
Page 113 of 284

ZIJAIRBAGS
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies van het voertuig
kunnen zijairbags en hoofdairbags
hebben.
Zijairbags beschermen de inzittenden
bij middelzware/zware zijdelingse
aanrijdingen, door de airbag tussen de
inzittende en de interieurdelen van de
zijdelingse structuur van het voertuig op
te blazen.
Als de zijairbags niet worden
opgeblazen bij andere soorten
ongevallen (botsingen opzij, achterop,
over de kop slaan enz.), betekent dit
niet dat het systeem slecht functioneert.
In geval van een zijdelingse botsing
doet een regeleenheid het kussen
opblazen. De kussens blazen
onmiddellijk op tussen het lichaam van
de inzittenden en de voertuigdelen
die letsel zouden kunnen veroorzaken.
Meteen hierna lopen ze weer leeg.
De zijairbags zijn geen vervanging voor
de veiligheidsgordels, maar een
aanvulling. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals wettelijk is
voorgeschreven in Europa en de
meeste niet-Europese landen.Daarom moet de veiligheidsgordel te
allen tijde worden gedragen. In het
geval van een zijdelingse botsing,
houden de veiligheidsgordels
inzittenden in de juiste houding ten
opzichte van de airbag en voorkomen
dat zij uit het voertuig geslingerd
worden bij een zeer zware botsing.
ZIJAIRBAGS
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in de
rugleuning van de voorstoel is
opgenomen. De zijairbag beschermt
bekken, borst en schouders van de
inzittenden bij middelzware
flankbotsingen fig. 121.
BELANGRIJK In geval van
flankbotsingen kan het systeem u het
best beschermen als u in de juiste
houding op uw plaats zit, zodat de
zijairbag naar behoren kan worden
opgeblazen.
BELANGRIJK Reinig de stoelen niet
met water of stoom onder druk (maar
met de hand of in een automatisch
wasapparaat).HOOFDAIRBAG
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaat uit twee “omlaag
vallende” kussens, die zich achter de
bekleding aan de zijkant van het dak
bevinden en die afgedekt zijn met
afwerkingselementen.
121F0V0026
111
Page 114 of 284

Deze zijn ontworpen om het hoofd van
de inzittenden voorin en achterin te
beschermen bij flankbotsingen, dankzij
het grote oppervlak dat in opgeblazen
toestand wordt beslagen.
Bij lichte flankbotsingen is het opblazen
van de hoofdairbags niet vereist.
Het systeem biedt de beste
bescherming bij een zijdelingse botsing
als de passagier correct op zijn stoel
zit, zodat de hoofdairbag zo goed
mogelijk opgeblazen kan worden.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
De frontairbags en/of zijairbags (waar
voorzien) kunnen in werking treden
bij krachtige stoten aan de onderzijde
van de carrosserie, bijv. heftige botsing
tegen drempels, stoepranden of lage
obstakels, of als het voertuig in grote
gaten of verzakkingen in het wegdek
rijdt.
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt een kleine hoeveelheid
poeder. Dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Verder kan het oppervlak van de
opgeblazen airbag en het interieur van
het voertuig met een fijn poederlaagje
bedekt zijn: dit poeder kan irriterend zijn
voor ogen en huid. Na aanraking
onmiddellijk wassen met water en
neutrale zeep.Als een of meerdere
veiligheidsvoorzieningen zijn
geactiveerd ten gevolge van een
ongeval, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk om deze
veiligheidsvoorzieningen te laten
vervangen en om de werking van het
systeem te laten controleren.
De controle, reparatie en vervanging
van airbags mogen uitsluitend door het
Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als het voertuig wordt gesloopt, moet
men het systeem onwerkzaam laten
maken door het Fiat Servicenetwerk. Bij
verkoop van de auto moet de nieuwe
eigenaar op de hoogte worden
gebracht van de gebruiksmethode van
de airbags en bovenstaande
waarschuwingen, en moet dit
instructieboek worden overhandigd aan
de nieuwe eigenaar.
Gordelspanners, front- en zijairbags
worden op verschillende manieren
geactiveerd, afhankelijk van het type
botsing. Als een of meerdere van deze
voorzieningen niet in werking treden,
dan duidt dat niet op een storing in het
systeem.
83) 84) 85) 86) 87) 88) 89) 90)
BELANGRIJK
83)Als de controlelampniet gaat
branden wanneer de contactsleutel naar
MAR wordt gedraaid, of als het blijft
branden tijdens het rijden (en op bepaalde
versies een bericht op het display wordt
weergegeven), dan is er mogelijk een
storing in de veiligheidssystemen. In dat
geval is het mogelijk dat de airbags of
gordelspanners niet geactiveerd worden bij
een ongeval of dat ze abusievelijk worden
geactiveerd, wat minder waarschijnlijk
is. Laat het systeem onmiddellijk
controleren door het Fiat Servicenetwerk
alvorens verder te rijden.
84)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
85)Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.
86)Laat na diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
112
VEILIGHEID
Page 115 of 284

87)Als de contactsleutel in stand MAR
staat, ook wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij
een botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de startinrichting in
de stand STOP staat, bij een ongeval
geen enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In
dat geval duidt de uitgebleven activering
niet op een storing van het systeem.
88)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
89)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten
of in het gebied van de hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
90)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
113
Page 116 of 284

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echte "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................115
DE AUTO PARKEREN .....................116
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK ......................118
COMFORT-MATIC-/DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAK ......................119
START&STOP-SYSTEEM ................121
TPMS (TYRE PRESSURE
MONITORING SYSTEM) .................123
SPEED BLOCK ...............................125
CRUISE-CONTROL.........................126
TRACTION PLUS SYSTEEM ...........128
PARKEERSENSOREN.....................128
TANKEN..........................................130
AANHANGERS TREKKEN ..............133
114
STARTEN EN RIJDEN
Page 117 of 284

DE MOTOR STARTEN
Het voertuig is uitgerust met een
elektronische startblokkering: zie de
paragraaf "Fiat CODE startblokkering"
in "Kennismaking met de auto" als
de motor niet start.
18) 19)
91)
PROCEDURE VOOR
BENZINEVERSIES
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
plaats de versnellingspook in de
vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
PROCEDURE VOOR
DIESELVERSIES
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
plaats de versnellingspook in de
vrijstand;
draai de contactsleutel naar MAR:
de controlelampen
enop
het instrumentenpaneel gaan branden;
wacht tot de waarschuwingslampjes
enuit gaan, wat sneller
gebeurt naarmate de motor warmer is;
trap het koppelingspedaal volledig
in zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel in de stand
AVV zodra het lampje
uit gaat.
Als te lang wordt gewacht, is het werk
van de voorgloeibougies tevergeefs.
Laat de sleutel los zodra de motor start.
20)
PROCEDURE VOOR
NATURAL
POWER-VERSIES
De motor wordt altijd op benzine
gestart, ongeacht de eerder
geselecteerde gekozen modus.
PROCEDURE VOOR
UITVOERINGEN MET
HANDGESCHAKELDE™
VERSNELLINGSBAK
Het systeem staat het starten van de
motor toe zowel met een ingeschakelde
versnelling als in de vrijstand (N). Trap
het rempedaal altijd in met de
ingeschakelde versnelling.
Het wordt aangeraden de
versnellingspook in de vrijstand (N)te
zetten voordat de motor wordt gestart.BELANGRIJK Bij koude motor moet het
gaspedaal volledig worden vrijgegeven
wanneer de contactsleutel naar de
stand AVV wordt gedraaid. Als de
motor niet bij de eerste poging start,
draai dan de contactsleutel naar de
stand STOP alvorens de procedure te
herhalen. Als de sleutel in de stand
MAR staat en het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel blijft branden,
verdient het aanbeveling de sleutel in de
stand STOP te plaatsen en dan weer
op MAR; blijft het
waarschuwingslampje branden,
probeer het dan nogmaals met de
andere bijgeleverde sleutels. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk
als de motor nog steeds niet gestart
kan worden.
21)
DE GESTARTE MOTOR
OPWARMEN
Ga als volgt te werk:
rijd langzaam weg en laat de motor
bij gemiddelde toerentallen draaien.
Geef niet abrupt gas;
verlang in het begin geen maximale
prestaties. Wacht tot de wijzer van
de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
115
Page 118 of 284

STARTEN IN EEN
NOODGEVAL
Als de controlelamp
op het
instrumentenpaneel continu blijft
branden, kunt u een noodstart
uitvoeren met behulp van de code op
de CODE-card (zie hoofdstuk
“Noodgevallen”).
22)
DE MOTOR AFZETTEN
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na
een lange rit wordt uitgezet, is het beter
hem even stationair te laten draaien
om hem "op adem" te laten komen.
Hierdoor kan de temperatuur in de
motorruimte dalen.
BELANGRIJK
91)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en de
uitlaatgassen van de motor bevatten
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
BELANGRIJK
18)Tijdens de eerste gebruiksperiode
adviseren wij om overmatige belasting van
het voertuig te voorkomen (bijvoorbeeld
buitensporige acceleraties, lang rijden op
toptoeren, buitensporig intens remmen,
enz.) zodra de motor is gestart.
19)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
20)Als de controlelamp
gedurende 60
seconden knippert na het starten of terwijl
het voertuig langdurig gesleept wordt,
betekent dit dat er een storing is in het
voorgloeisysteem. Als de motor start kan
het voertuig zoals gewoonlijk gebruikt
worden, maar moet zo snel mogelijk
contact worden opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
21)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie in verband met
het feit dat de versnellingsbak automatisch
naar de vrijstand is geplaatst, door een
zoemer worden aangegeven.
22)Probeer de motor nooit te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.
DE AUTO PARKEREN
HANDREM
De handrem fig. 122 bevindt zich
tussen de voorstoelen.
Inschakelen handrem:
Trek hendel omhoog totdat de auto is
geblokkeerd. Het waarschuwingslampje
gaat branden met de contactsleutel
op MAR.
Uitschakelen handrem:
trek de hefboom A een stukje omhoog
en houd knop B fig. 122 ingedrukt;
controleer of de controlelamp
op
het instrumentenpaneel uitgaat
92)
122F0V0087
116
STARTEN EN RIJDEN
Page 119 of 284

DE AUTO PARKEREN
93) 94)
Ga als volgt te werk bij het parkeren en
het verlaten van het voertuig:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, is het tevens
raadzaam om de wielen met wiggen of
stenen te blokkeren.
Laat de sleutel niet in de stand MAR
om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Wacht op versies uitgerust met een
automatisch versnellingsbak
(Comfort-matic orDualogic™) tot deP
op het display wordt weergegeven,
voordat u het rempedaal loslaat.Versies met COMFORT-MATIC- of
DUALOGIC™-versnellingsbak
Om veilig te parkeren is het van
essentieel belang de 1
eversnelling of
de achteruit (R) in te schakelen, met uw
voet op het rempedaal en, als de weg
hellend is, met de handrem
aangetrokken; het is ook essentieel te
wachten tot de ingeschakelde
versnelling van het display verdwijnt
voordat u het rempedaal loslaat.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(N) of, bij versies met automatische
versnellingsbak (Comfort-matic of
Dualogic™), zonder eerst de
keuzehendel opPte hebben geplaatst.
BELANGRIJKE
INFORMATIE
Houd het rempedaal altijd ingetrapt
bij stilstaand voertuig en ingeschakelde
versnelling, totdat wordt weggereden;
laat vervolgens het rempedaal los en
geef een klein beetje gas;
houd de versnellingsbak in de
vrijstand (N) als de auto lang stilstaat
met een draaiende motor;
Om de werking van de koppeling te
sparen, mag het gaspedaal niet
gebruikt worden om de auto stil te laten
staan (bijv. bij stilstand op een helling).
De koppeling kan dan oververhit en
beschadigd raken; gebruik in dit geval
het rempedaal en bedien het gaspedaal
alleen als u gereed bent om weg te
rijden.
gebruik de 2e versnelling alleen voor
meer controle over de auto als op
glad wegdek wordt weggereden;
als de eerste versnelling moet
worden ingeschakeld vanuit de
ingeschakelde achteruitversnelling (R),
of omgekeerd, dan mag dit pas gedaan
worden als de auto volledig stil staat
en het rempedaal is ingetrapt;
hoewel dit sterk wordt afgeraden,
zal het systeem, als u voorwaarts
heuvelaf rijdt en om welke reden dan
ook in de vrijstand (N) rijdt, wanneer
u schakelt automatisch de beste
versnelling kiezen om het juiste koppel
over te brengen op de wielen op basis
van de rijsnelheid.
117
Page 120 of 284

BELANGRIJK
92)Het voertuig moet na enkele klikken
van de hefboom geblokkeerd zijn. Als dat
niet het geval is, contact opnemen met het
Fiat Servicenetwerk om hem te laten
afstellen.
93)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als het voertuig wordt
verlaten en neem deze mee.
94)In geval van parkeermanoeuvres op
wegen met een helling, moeten de
voorwielen naar het trottoir worden
gedraaid (bij het parkeren op een helling
omlaag), of in de tegenovergestelde
richting als het voertuig op een helling
omhoog is geparkeerd. Als het voertuig op
een steile helling wordt geparkeerd, is het
tevens raadzaam om de wielen met wiggen
of stenen te blokkeren.
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen,
het koppelingspedaal volledig intrappen
en de versnellingspook A-fig. 127 in
de gewenste stand zetten (het schema
is aangegeven op de pookknop fig.
123).
BELANGRIJK De achteruitversnelling
kan uitsluitend bij stilstaand voertuig
worden ingeschakeld. Wacht bij
draaiende motor minstens 2 seconden
met het koppelingspedaal helemaal
ingetrapt alvorens de achteruit in te
schakelen om beschadiging aan de
tandwielen te voorkomen.Om de achteruitversnelling R in te
schakelen vanuit de vrijstand, ring B
onder te knop omhoog brengen en
tegelijkertijd de versnellingspook naar
rechts en vervolgens naar achteren
zetten (zoals aangegeven op het
schema).
95)
23)
BELANGRIJK
95)Trap het koppelingspedaal helemaal in
om op juiste wijze te schakelen. Om die
reden mag er niets op de vloer onder het
pedaalsamenstel liggen. Zorg dat de
vloerbekleding steeds vlak is en dat hij de
slag van de pedalen niet hindert.
BELANGRIJK
23)Rijd niet met de hand op de pookknop
omdat de uitgeoefende druk, hoe licht
ook, na verloop van tijd slijtage aan de
interne onderdelen van de versnellingsbak
kan veroorzaken. Het koppelingspedaal
mag uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het rijden de
voet nooit, zelfs niet licht, op het
koppelingspedaal rusten. Bij bepaalde
versies/markten kan de regelelektronica
van het koppelingspedaal een onjuiste
rijstijl als een storing interpreteren.
123F0V0069
118
STARTEN EN RIJDEN