FIAT DOBLO COMBI 2018 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: DOBLO COMBI, Model: FIAT DOBLO COMBI 2018Pages: 284, PDF Size: 23.89 MB
Page 131 of 284

WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
het voertuig wordt gestoken. De
sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJK
Als de trekhaak gemonteerd moet
blijven, ook als er geen aanhanger is,
wordt geadviseerd zich tot het Fiat
Servicenetwerk te wenden om het
systeem te laten bijwerken, aangezien
de trekhaak door de middelste
sensoren als een obstakel gedetecteerd
kan worden.
BELANGRIJKE
INFORMATIE
113)
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Soms worden voorwerpen die
zich heel dicht bij de achterkant van het
voertuig bevinden niet gedetecteerd
en deze zouden dus het voertuig
kunnen beschadigen of zelf beschadigd
kunnen raken.De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
Verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem kunnen te wijten
zijn aan de aanwezigheid van ijs,
sneeuw, modder, dikke verf op de
sensoren.
De sensoren kunnen een
onbestaand voorwerp (echogeluid)
wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het
wassen van de auto, in geval van
regen, sterke wind, hagel.
De door de sensoren uitgezonden
signalen kunnen beïnvloed worden door
vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zelf
of door ultrasone geluidssystemen (bijv.
pneumatische remmen van een
vrachtwagen of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig.
De prestaties van het
parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van
de sensoren. Als bijvoorbeeld de
geometrie gewijzigd wordt (door slijtage
van de schokdempers, wielophanging)
of de banden verwisseld worden, het
voertuig te zwaar beladen is, of speciale
afstellingen worden uitgevoerd
waarvoor het voertuig lager gezet moet
worden.
De detectie van obstakels in het
hoge gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd worden (vooral bij
bestelwagens en chassis/
cabineversies), aangezien het systeem
obstakels detecteert die de auto in
het lage gedeelte kunnen raken.
De parkeersensoren werken goed
als de openslaande deuren gesloten
zijn.
Als deze open staan, kunnen ze
ertoe leiden dat het systeem onjuiste
signalen zendt: sluit altijd de
achterdeuren.
Breng geen stickers op de sensoren
aan.
BELANGRIJK
112)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
129
Page 132 of 284

113)De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
op lage snelheid verricht.TANKEN
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangehalte (R.O.N.)
van 95.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, noch in
noodgevallen noch in minimale
hoeveelheid, met loodhoudende
benzine bij, dit kan de katalysator
onherstelbaar beschadigen.
DIESELMOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
Om deze problemen te voorkomen, zijn
afhankelijk van het seizoen
verschillende soorten Dieselolie
beschikbaar: zomerdiesel, winterdiesel
en arctische diesel (koude landen).
Als diesel wordt getankt met
specificaties die niet geschikt zijn voor
de gebruikstemperatuur, wordt
geadviseerd om het additief
PETRONAS DURANCE DIESEL ART in
de op de verpakking aangegeven
verhoudingen met de brandstof te
mengen. Schenk het additief vóór de
brandstof in de tank.Als het voertuig gedurende een lange
periode in de bergen of in koude zones
wordt gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare dieselolie te tanken.
In dit geval wordt tevens geadviseerd
om de tank meer dan 50% gevuld
te houden.
28)
TANKINHOUD
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het
tankpistool is afgeslagen. Meer bijvullen
kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKDOP
Openen
1) Open klepje A fig. 136 door het naar
buiten te trekken, houd dop B stil,
steek de contactsleutel in het slot en
draai hem linksom.
2) Draai de dop linksom en verwijder
hem. De dop is voorzien van een koord
C dat aan het klepje vastzit, om verlies
van de dop te voorkomen. Maak bij
het tanken de dop aan de klep vast
zoals aangegeven in de figuur.
130
STARTEN EN RIJDEN
Page 133 of 284

Sluiten
1) Breng de dop (compleet met sleutel)
na het tanken aan en draai hem
rechtsom tot de aanslag.
2) Draai vervolgens de sleutel rechtsom
en verwijder hem, sluit dan het klepje.
De hermetische afsluiting kan een lichte
toename van de druk in de tank
veroorzaken. Een eventueel
ontluchtingsgeluid wanneer de dop
wordt losgedraaid is dus volkomen
normaal.
29)
NATURAL POWER
VERSIES
De vulopening voor het gas zit naast de
benzinevulopening
Voor het bereiken van de vulopening
moet de dop fig. 137 linksom worden
losgedraaid.Het profiel van vulopening B fig. 138
om te tanken is van het universele type,
compatibel met Italiaanse en
NGV1-normen.
In sommige Europese landen worden
adapters als ONWETTIG beschouwd
(bijv. in Duitsland).Voor vulstations met mondstukken in
kubieke meters (m
3) (differentiaaldruk)
moeten de keerkleppen vrijgegeven
worden door een kleine hoeveelheid
aardgas af te geven om de restdruk in
de cilinder te kunnen meten.
De plaatjes (geleverd met de
documentatie van het voertuig)
bevatten de datum van de eerste
inspectie van de cilinders.
30)
Brandstof - Grafisch
symbool voor de
identificatie van de
compatibiliteit van het
voertuig voor
consumenten in
overeenstemming met
EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken. Controleer,
alvorens te tanken, de symbolen aan de
binnenkant van het brandstofklepje
(waar voorzien) en vergelijk ze met de
symbolen op de pomp (waar voorzien).
136F0V0086137F0V0239
138F0V0240
131
Page 134 of 284

Symbolen voor voertuigen op
benzine
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
E10: Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228
Symbolen voor voertuigen op diesel
B7: Diesel met maximaal 7% (V/V)
FAME (Fatty Acid Methyl Esters)
overeenkomstigEN590
B10: Diesel met maximaal 10% (V/V)
FAME (Fatty Acid Methyl Esters)
overeenkomstigEN16734.Symbolen voor voertuigen op
benzine/autogas
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
E10: Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228
CNG: Autogas en biomethaan
overeenkomstigEN16723
BELANGRIJK
28)Gebruik voor dieselmotoren uitsluitend
dieselolie voor motorvoertuigen, conform
de Europese EN590 norm. Het gebruik van
andere producten of mengsels kan de
motor onherstelbaar beschadigen en
derhalve de garantie voor de veroorzaakte
schade ongeldig maken. Als per ongeluk
andere brandstofsoorten worden getankt,
mag de motor niet gestart worden. Ledig
de tank. Als de motor ook maar heel
kort heeft gewerkt, moet behalve de tank
het complete brandstoftoevoercircuit
geledigd worden.29)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening
van de tank: brandgevaar. Kom niet te
dicht met het gezicht bij de vulopening, om
geen schadelijke dampen in te ademen.
30)Aardgastankstations zijn niet bevoegd
de cilinders bij te vullen als de
inspectiedatum verstreken is. De keerklep
verhindert dat het aardgas terugstroomt
naar de brandstofvulopening.
132
STARTEN EN RIJDEN
Page 135 of 284

AANHANGERS
TREKKEN
BELANGRIJK
Voor het trekken van aanhangers moet
het voertuig zijn voorzien van een
goedgekeurde trekhaak en een
geschikte elektrische installatie. De
trekhaak moet door gespecialiseerd
personeel worden gemonteerd die de
speciale documentatie voor het rijden
over wegen zal overhandigen.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger wordt gereduceerd. Ook de
remweg wordt langer en er is meer
tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in bij een
helling omlaag om een continu gebruik
van de rem te voorkomen.
Op de trekhaak rust het gewicht van de
aanhanger waardoor het laadvermogen
van het voertuig proportioneel wordt
gereduceerd.Om er zeker van te zijn dat het
maximum toelaatbaar getrokken
gewicht (op het kenteken van het
voertuig vermeld) niet wordt
overschreden, moet er rekening mee
gehouden worden dat deze waarde
betrekking heeft op het toelaatbaar
gewicht van de volgeladen
aanhangwagen, inclusief accessoires
en bagage.
Neem in elk land de specifieke
snelheidslimieten voor voertuigen met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 80 km/h.
114) 115)
BELANGRIJK
114)Het ABS-systeem waarmee het
voertuig is uitgerust heeft geen controle
over het remsysteem van de aanhanger.
Wees bijzonder voorzichtig op gladde
wegen.
115)Wijzig nooit het remsysteem van het
voertuig om de remwerking van de
aanhanger aan te passen. Het remsysteem
van de aanhanger moet volledig
onafhankelijk zijn van het hydraulische
systeem van het voertuig.
133
Page 136 of 284

NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen
dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis telefoonnummer
00 800 3428 0000 bellen om de
dichtstbijzijnde Fiat dealer te vinden.ALARMKNIPPERLICHTEN ..............135
EEN LAMP VERVANGEN ................135
LAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN ..................................138
BINNENLAMPEN VERVANGEN ......141
ZEKERINGEN VERVANGEN ............142
EEN WIEL VERVANGEN .................147
FIX&GO AUTOMATIC-KIT................152
NOODSTART ..................................155
AFSLUITSYSTEEM
BRANDSTOFTOEVOER ..................156
HET VOERTUIG OPKRIKKEN .........157
SLEPEN VAN HET VOERTUIG ........157
134
NOODGEVALLEN
Page 137 of 284

ALARM-
KNIPPERLICHTEN
De lichten worden ingeschakeld door
op schakelaar A fig. 139 te drukken,
ongeacht de stand van de
contactsleutel. De
waarschuwingslampjes
enop het
instrumentenpaneel gaan branden als
deze inrichting is ingeschakeld.
Druk opnieuw op schakelaar A om de
alarmknipperlichten uit te schakelen.
WAARSCHUWING Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld
door de wegenverkeerswetgeving van
het land waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.Noodremmen
(voor bepaalde versies/markten)
Bij het remmen in noodsituaties worden
de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld, evenals de
waarschuwingslampjes
enop het
instrumentenpaneel.
Deze functie wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de remwerking
weer normaal is.
EEN LAMP
VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
Controleer alvorens een lamp te
vervangen of de contacten zijn
geoxideerd;
vervang defecte lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
controleer na vervanging van een
lamp altijd de hoogte van de lichtbundel
van de koplampen;
als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering is
doorgebrand alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te vinden
wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit
hoofdstuk.
116) 117)
31) 32)
139F0V0513
135
Page 138 of 284

BELANGRIJK De binnenkant van de
koplamp kan enigszins beslagen zijn:
dit is geen defect maar een natuurlijk
verschijnsel dat veroorzaakt wordt door
lage temperatuur en het
luchtvochtigheidsniveau. De condens
zal snel verdwijnen wanneer de
koplampen ingeschakeld worden. De
aanwezigheid van druppels in de
koplamp duidt daarentegen op infiltratie
van water. Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
TYPEN LAMPEN
Het voertuig is uitgerust met
verschillende typen gloeilampen fig.
140:
AVolglas lampen: klemmontage.
Trekken om te verwijderen.
BLampen met bajonetfitting: om deze
uit de houder te verwijderen, linksom
draaien en vervolgens verwijderen.
CBuislampen: trek de lamp uit de
veercontacten om hem te
verwijderen.
DHalogeenlampen: maak de borgveer
los om de lamp uit de zitting te
verwijderen.
EHalogeenlampen: maak de borgveer
los om de lamp uit de zitting te
verwijderen.
BELANGRIJK
116)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrische systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen
veroorzaken die tot brand kunnen leiden.
117)In halogeenlampen bevindt zich
gas onder druk; als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
BELANGRIJK
31)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van de
bol met de vingers kan de lichtopbrengst
en de levensduur van de lamp reduceren.
Als de bol per ongeluk toch wordt
aangeraakt, schoonwrijven met een doekje
met alcohol en vervolgens laten drogen.
32)Laat de lampen bij voorkeur vervangen
door het Fiat Servicenetwerk. De correcte
werking en afstelling van de
buitenverlichting zijn van fundamenteel
belang voor de rijveiligheid en is bovendien
een wettelijke vereiste.
140F0V0027
136
NOODGEVALLEN
Page 139 of 284

Lampen
Lamp Type Vermogen Ref. Figuur
Grootlicht H7 55 W E
Dimlicht H7 55 W E
Dagverlichting / stadslicht W21W 13 W B
Richtingaanwijzers voor WY21W 21 W B
Richtingaanwijzers op flanken WY5W 5 W A
Richtingaanwijzers achter PY21W 21 W B
Mistachterlicht W16W 16 W A
Achteruitversnelling W16W 16 W A
Stadslichten achter P21/5W 5 W B
Stop P21W 21 W B
Derde remlicht spatbord W5W 5 W A
Derde remlicht openslaande deuren W5W 5 W A
3e remlicht openslaande deuren (voor privacy-ruit) Xenon 6 W 6 W A
Mistlampen voor (voor bepaalde versies/markten) H11 55 W E
137
Page 140 of 284

LAMP
BUITENVERLICHTING
VERVANGEN
Zie, voor het type lamp en het
vermogen, “Een lamp vervangen".
KOPLAMPUNITS
De koplampunits bevatten de
gloeilampen van stadslicht,
dagverlichting, dimlicht, grootlicht en
richtingaanwijzers fig. 141.
De lampen zijn als volgt in de lichtunit
opgesteld:
AGrootlicht
BDimlicht;
CRichtingaanwijzers en stadslicht/
dagverlichting
Om toegang te krijgen tot de lampen,
de vastgeklemde afdekkingen
verwijderen.STADSLICHT/DAGVERLICHTING
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
verwijder het beschermdeksel C fig.
141;
draai de lamphouder A fig. 142
linksom en verwijder hem;
verwijder de lamp en vervang hem;
monteer de nieuwe lamp, zet de
lamphouder A fig. 142 terug op zijn
plaats en zet het beschermdeksel C fig.
141 weer goed op zijn plaats.
DIMLICHT
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
verwijder het beschermdeksel B fig.
141;
maak de stekker los;
maak de lamphouder los van de
zijklemmen A fig. 143;
verwijder de lamp en vervang hem;
monteer de nieuwe lamp, waarbij
het profiel van het metalen gedeelte in
de uitsparing in de reflector moet vallen;
oefen druk uit om de lamp aan de
clips Afig. 143 aan de zijkant te
bevestigen; sluit vervolgens de stekker
weer aan;
monteer het beschermdeksel B fig.
141.
RICHTINGAANWIJZERS
Voor
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
verwijder het beschermdeksel C fig.
141;
draai de lamphouder A fig. 144
linksom en verwijder hem;
duw voorzichtig op de lamp en draai
hem linksom om hem te verwijderen;
141F0V0520
142F0V0521
143F0V0522
138
NOODGEVALLEN