sensor FIAT DUCATO 2007 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2007, Model line: DUCATO, Model: FIAT DUCATO 2007Pages: 282, PDF Size: 10.42 MB
Page 5 of 282

4
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING DASHBOARD EN BEDIENING ....................................... 5
SYMBOLEN ........................................................................... 6
FIAT CODE ........................................................................... 6
DE SLEUTELS ........................................................................ 8
DIEFSTALALARM................................................................. 13
START-/CONTACTSLOT ................................................. 15
INSTRUMENTENPANEEL ................................................. 16
INSTRUMENTEN ................................................................ 17
DIGITAAL DISPLAY ............................................................ 20
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY ..................................... 26
TRIP COMPUTER ................................................................ 35
ZITPLAATSEN ...................................................................... 37
HOOFDSTEUNEN .............................................................. 43
STUURWIEL ......................................................................... 44
SPIEGELS ................................................................................ 45
VERWARMING EN VENTILATIE .................................... 47
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND ....................... 51
AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH........................ 55
EXTRA VERWARMING .....................................................65
AUTONOME EXTRA VERWARMING........................... 66
EXTRA VERWARMING ACHTER ...................................72
EXTRA AIRCONDITIONING ACHTER........................ 73
BUITENVERLICHTING ...................................................... 74
RUITEN REINIGEN ............................................................. 77CRUISE-CONTROL ............................................................ 79
PLAFONDVERLICHTING ................................................. 81
BEDIENINGSORGANEN .................................................. 82
NOODSCHAKELAAR VOOR ONDERBREKING
BRANDSTOFTOEVOER
EN ELEKTRISCHE VOEDING........................................... 84
INTERIEURUITRUSTING ...................................................85
TACHOGRAAF..................................................................... 91
PORTIEREN .......................................................................... 92
RUITBEDIENING ................................................................. 97
MOTORKAP ......................................................................... 98
IMPERIAAL/SKIDRAGER ................................................... 100
KOPLAMPEN ........................................................................ 101
ABS ..........................................................................................102
ESP-SYSTEEM ........................................................................ 103
EOBD-SYSTEEM ................................................................... 106
PARKEERSENSOREN ......................................................... 107
AUTORADIO ....................................................................... 108
EXTRA ACCESSOIRES ....................................................... 109
TANKEN MET DE FIAT DUCATO ................................ 110
BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................. 112
ROETFILTER (DPF).............................................................. 112
D
D D D
A A A A
S S S S
H H H H
B B B B
O O O O
A A A A
R R R R
D D D D
E E E E
N N N N
B B B B
E E E E
D D D D
I I I I
E E E E
N N N N
I I I I
N N N N
G G G G
Page 14 of 282

13
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DIEFSTALALARM
(indien aanwezig)
Het diefstalalarm, een aanvulling op alle
reeds beschreven functies van de af-
standsbediening, wordt bediend door de
ontvanger die onder het dashboard nabij
het zekeringenkastje is geplaatst.
WANNEER GAAT HET ALARM
AF
Het diefstalalarm wordt in de volgende ge-
vallen geactiveerd:
❒als een van de portieren/deuren of de
motorkap ongeoorloofd wordt ge-
opend (omtrekbeveiliging);
❒bij een startpoging (contactsleutel in
stand MAR);
❒als de kabels van de accu worden on-
derbroken;
❒bij het optillen/kantelen van de auto.
Als het alarm in werking treedt, wordt, af-
hankelijk van het land, de sirene geacti-
veerd en gaan de richtingaanwijzers knip-
peren (ongeveer 26 seconden). De wijze
waarop het systeem werkt en het aantal
cycli kunnen per land verschillen.Toch is een maximum aantal cycli voor-
zien voor de akoestische en zichtbare sig-
nalen. Na een alarmsignalering schakelt het
systeem over naar de normale bewa-
kingsfunctie.
De kantelsensor kan worden uitgescha-
keld met de betreffende toets (zie de pa-
ragraaf “Kantelsensor” op de volgende pa-
gina’s).
BELANGRIJK De startblokkering wordt
uitgevoerd door de Fiat CODE en wordt
automatisch ingeschakeld als de contact-
sleutel uit het start-/contactslot wordt ge-
nomen.
ALARM INSCHAKELEN
Richt bij gesloten portieren, laadruimte en
motorkap en contactslot in stand STOP
of met uitgenomen sleutel, de sleutel met
afstandsbediening in de richting van de au-
to. Druk op de knop “vergrendelen” en
laat de knop weer los.
U hoort een akoestisch signaal (“BIEP”)
(behalve bij uitvoeringen voor bepaalde
markten) en de portieren worden ver-
grendeld.
Het inschakelen van het alarm wordt
voorafgegaan door een zelfdiagnose: als
het systeem een storing vindt, dan klinkt
nogmaals een akoestisch signaal.
Schakel in dat geval het alarm uit door op
de knop “ontgrendelen portieren/ont-
grendelen laadruimte” te drukken en con-troleer of de portieren en de motorkap
gesloten zijn en schakel vervolgens het sys-
teem weer in door op de knop “vergren-
delen” te drukken.
Als de portieren en de motorkap niet
goed gesloten zijn, worden ze niet door
het diefstalalarm gecontroleerd.
Als bij goed gesloten portieren, motorkap
en laadruimte het akoestisch signaal wordt
herhaald, dan is er een storing gesignal-
eerd in de werking van het systeem.
Wendt u in dat geval tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Als de portieren met de
metalen baard van de sleutel centraal wor-
den vergrendeld, schakelt het alarm niet
in.
BELANGRIJK De werking van het dief-
stalalarm verschilt per land.
DIEFSTALALARM
UITSCHAKELEN
Druk op de knop “ontgrendelen portie-
ren/ontgrendelen laadruimte” van de sleu-
tel met afstandsbediening.
Het volgende gebeurt (met uitzondering
van bepaalde markten):
❒de richtingaanwijzers knipperen twee
keer kort;
❒u hoort twee korte akoestische sig-
nalen (“BIEP’s”);
❒de portieren worden ontgrendeld.
Page 15 of 282

14
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BELANGRIJK Als de portieren met de
metalen baard van de sleutel centraal wor-
den ontgrendeld, schakelt het alarm niet
uit.
KANTELSENSOR
De kantelsensor meet iedere verandering
in de hellingshoek van de auto en signa-
leert daardoor het geheel of gedeeltelijk
optillen van de auto (bijv. bij het verwij-
deren van een wiel).
De kantelsensor signaleert een minimale
verandering in de hellingshoek van de au-
to, zowel langs de lengte- als de dwarsas.Beveiliging uitschakelen
Voor het uitschakelen van de kantelsen-
sor (bijvoorbeeld bij het slepen van de au-
to met ingeschakeld diefstalalarm) moet u
de knop A-fig.8aop het schakelaarpaneel
indrukken. De sensor blijft uitgeschakeld
totdat de portieren centraal worden ont-
grendeld.MELDINGEN VAN
INBRAAKPOGINGEN
Iedere inbraakpoging wordt aangegeven
door het branden van het controlelamp-
je
Yop het instrumentenpaneel en het
tegelijk verschijnen van een bericht op het
display (indien aanwezig) (zie het hoofd-
stuk “Lampjes en berichten”).
ALARM BUITEN GEBRUIK
STELLEN
Als u het diefstalalarm buiten gebruik wilt
stellen (bijv. als de auto langere tijd niet
wordt gebruikt), dan hoeft u slechts de au-
to af te sluiten door de metalen baard van
de sleutel met afstandsbediening in het
portierslot te draaien.
BELANGRIJK Als de batterijen van de
sleutels met afstandsbediening leeg zijn, of
als er een storing is in het diefstalalarm,
dan kunt u het systeem buiten werking
stellen door de contactsleutel in het con-
tactslot te steken en deze in stand MAR
te draaien.
fig. 8aF0N0232m
Page 29 of 282

Dag
JaarMaand
Deutsch
Français
English
Español
Italiano
Nederlands
Português Bijvoorbeeld:
fig. 21 Bijvoorbeeld:
Druk kort op de knop MODEom vanuit het beginscherm
te navigeren. Druk op de knop ▲of ▼om in het menu
te navigeren.
OpmerkingAls de auto rijdt, is om veiligheidsredenen
alleen een beperkt menu (“Beep Snelheid” instellen) toe-
gankelijk. Als de auto stilstaat is het uitgebreide menu
toegankelijk.
F0N1000i
Knop MODE
kort indruk-
ken
▲
▼
MENU VERLATENBEEP SNELHEIDSCHEMERSENSOR
TIJD INSTELLEN
DATUM INSTELLEN
ZIE RADIO
AUTOCLOSE
MEETEENHEID
TAAL VOLUME WAARSCHUWINGEN VOL. TOETSEN BUZZ. GORDELS (
*) SERVICEBAG PASSAGIER
(*) Functie wordt alleen weergegeven als het SBR-systeem door de Fiat-dealer is uitgeschakeld.
GEGEVENS TRIP B
Knop MODE
kort indrukken
28
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
▲
▼▲
▼▲
▼
▲
▼
▲ ▼
▲ ▼ ▲
▼
▲
▼
▲
▼
▲▼
▲▼
▲▼
▲▼▼
▲
Page 30 of 282

29
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
– druk kort op de knop MODEom terug
te keren naar het menuscherm of houd de
knop even ingedrukt om terug te keren
naar het beginscherm zonder op te slaan.
Ga als volgt te werk als u de instelling wilt
annuleren:
– druk kort op de knop MODE; op het
display knippert (On);
– druk op de knop ▼; op het display knip-
pert (Off);
– druk kort op de knop MODE om terug
te keren naar het menuscherm of houd de
knop even ingedrukt om terug te keren
naar het beginscherm zonder op te slaan.
Gevoeligheid schemersensor
instellen (indien aanwezig)
Met deze functie kan de gevoeligheid van
de schemersensor worden ingesteld op
3 niveaus.
Ga voor het instellen van het niveau als
volgt te werk:
– druk kort op de knop MODE; op het
display knippert het “niveau” van de in-
gestelde gevoeligheid; Snelheidslimiet (Beep Snelheid)
Met deze functie kan de snelheidslimiet
van de auto (km/h of mph) worden inge-
steld. Als deze limiet wordt overschreden,
wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie
hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Ga voor het instellen van de snelheids-
limiet als volgt te werk:
– druk kort op de knop MODE; op het
display verschijnt het opschrift (Beep
Snelh.);
– druk op knop ▲of ▼om de snelheids-
limiet in te schakelen (On) of uit te scha-
kelen (Off);
– als de functie al was ingeschakeld (On),
kan met de knop ▲of ▼de gewenste
snelheidslimiet worden ingesteld en wor-
den bevestigd door het indrukken van de
knop MODE;
Opmerking De waarde kan worden inge-
steld tussen 30 en 200 km/h of tussen 20
en 125 mph, afhankelijk van de ingestelde
meeteenheid (zie de paragraaf “Meeteen-
heid instellen” (Meeteenheid) hierna).
Elke keer als u de knop ▲
/ ▼indrukt,
wordt de waarde 5 eenheden verhoogd of
verlaagd. Als u de knop ▲
/ ▼ingedrukt
houdt, lopen de cijfers automatisch snel
door of terug. Als u dicht bij de juiste
waarde bent, stelt u de exacte waarde in
door de knop telkens in te drukken en los
te laten.– druk op de knop ▲
of ▼om de instel-
ling uit te voeren;
– druk kort op de knop MODEom terug
te keren naar het menuscherm of houd de
knop even ingedrukt om terug te keren
naar het beginscherm zonder op te slaan.
Trip B (Gegevens trip B)
Met deze functie kan de weergave van
Trip B (dagteller) worden ingeschakeld
(On) of uitgeschakeld (Off).
Zie voor meer informatie de paragraaf
“Trip computer”.
Ga voor het in-/uitschakelen als volgt te
werk:
– druk kort op de knop MODE; op het
display knippert (On) of (Off), afhankelijk
van de instelling;
– druk op de knop ▲of ▼om de keuze
uit te voeren;
– druk kort op de knop MODE om terug
te keren naar het menuscherm of houd de
knop even ingedrukt om terug te keren
naar het beginscherm zonder op te slaan.
Page 56 of 282

55
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ONDERHOUD VAN HET
SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning 1
keer per maand gedurende 10 minuten in.
Laat voor het zomerseizoen de werking
van de airconditioning door de Fiat-dealer
controleren.
De airconditioning maakt ge-
bruik van het koelmiddel
R134a. Bij lekkage is dit mid-
del niet schadelijk voor het
milieu. Gebruik in geen geval andere
middelen, zoals R12, omdat anders de
componenten van het systeem be-
schadigd kunnen worden.AIRCONDITIONING,
AUTOMATISCH
(indien aanwezig)
ALGEMENE INFORMATIE
De automatische airconditioning regelt de
temperatuur, de luchtopbrengst en de
luchtverdeling in het interieur. De tem-
peratuurregeling is gebaseerd op “tempe-
ratuurgelijkheid”: d.w.z. dat het systeem
continu werkt om het comfort in het in-
terieur constant te houden en eventuele
verschillen in de weersomstandigheden
buiten te compenseren, ook zonnestraling
(gesignaleerd door een zonnestralings-
sensor).
De automatisch gecontroleerde parame-
ters en functies zijn:
❒luchttemperatuur uit de uitstroom-
openingen;
❒luchtverdeling uit de uitstroom-
openingen;
❒aanjagersnelheid (traploze regeling van
de luchtstroom);
❒inschakeling van de compressor (voor
koelen en drogen van de lucht);
❒luchtrecirculatie.Deze functies kunnen handmatig worden
gewijzigd, d.w.z. dat u het systeem kunt
regelen door naar wens een of meer func-
ties te selecteren en te wijzigen. Op deze
manier worden de functies die handma-
tig zijn gewijzigd niet langer automatisch
door het systeem geregeld. Het systeem
grijpt alleen in om veiligheidsredenen (bijv.
kans op beslaan).
De handmatige instellingen hebben voor-
rang boven de automatische instellingen
en blijven in het geheugen opgeslagen tot-
dat de gebruiker de regeling weer over-
laat aan de automatische werking door op-
nieuw op de knop AUTO te drukken, be-
halve in de gevallen dat het systeem om
veiligheidsredenen ingrijpt.
Als handmatig een functie wordt ingesteld,
blijven de andere functies echter automa-
tisch geregeld.
De luchttemperatuur in het interieur
wordt altijd automatisch geregeld op ba-
sis van de ingestelde temperatuur op het
display (behalve als het systeem is uitge-
schakeld of in enkele omstandigheden als
de compressor is uitgeschakeld).
Page 77 of 282

76
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de au-
to een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen fig. 68
U schakelt deze functie in door de con-
tactsleutel in stand STOPte draaien of
uit te nemen, en de linker hendel binnen
2 minuten na het uitzetten van de motor
naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de
verlichting 30 seconden langer branden,
tot een maximum van 210 seconden; hier-
na schakelt de verlichting automatisch uit. Als de hendel wordt bediend, gaat het
controlelampje 3op het instrumen-
tenpaneel branden en verschijnt er een be-
richt op het display (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”) gedurende de tijd
dat de functie actief blijft. Het lampje gaat
branden als de hendel voor het eerst be-
diend wordt en blijft branden totdat de
functie automatisch uitschakelt. Telkens
als de hendel wordt bediend, wordt alleen
de inschakeltijd van de verlichting ver-
lengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuur getrokken.
SCHEMERSENSOR (automatisch
inschakelende koplampen)
(indien aanwezig)
Deze sensor is in staat om de verschillen
in sterkte van het omgevingslicht waar te
nemen op basis van de ingestelde gevoe-
ligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe
minder buitenlicht er nodig is om de ver-
lichting in te schakelen. De gevoeligheid
van de sensor kan worden ingesteld via
het “Setup-menu” van het display.Inschakelen fig. 69
Draai de draaiknop in stand
2A:op deze
manier gaan, afhankelijk van de sterkte van
het buitenlicht, de buitenverlichting en de
dimlichten automatisch branden.
Uitschakelen
Als via de sensor het commando voor uit-
schakeling wordt gegeven, wordt het dim-
licht uitgeschakeld en vervolgens, na on-
geveer 10 seconden, de buitenverlichting.
De schemersensor is niet in staat om mist
te signaleren. Daarom moet bij mist de
verlichting handmatig worden ingescha-
keld.
fig. 68F0N0036mfig. 69F0N0037m
Page 79 of 282

78
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
REGENSENSOR
(indien aanwezig)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met de
voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de
frequentie van de slagen van de ruiten-
wissers, tijdens het wissen met interval,
automatisch wordt aangepast aan de hoe-
veelheid regen op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omge-
ving van de sensor schoon.
Inschakelen fig. 72
Plaats de rechter hendel een stand naar
beneden (stand B).
Als de regensensor wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop Fdraait, kunt u de ge-
voeligheid van de regensensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensensor
verhoogd wordt, maken de ruitenwissers
1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij
ingeschakelde regensensor, werkt het nor-
male reinigingsprogramma. Daarna hervat
de regensensor zijn normale automatische
werking.KOPLAMPSPROEIERS
(indien aanwezig)
De “verzonken” koplampsproeiers zijn in
de voorbumper van de auto gemonteerd
en treden in werking als u, bij ingeschakeld
dimlicht, de ruitensproeiers inschakelt.
BELANGRIJK Controleer regelmatig of de
koplampsproeiers schoon en in goede staat
zijn. Uitschakelen fig. 72
Zet de hendel in stand Bof draai de start-/
contactsleutel in stand STOP. Als de mo-
tor daarna wordt gestart (sleutel in stand
MAR), schakelt de regensensor niet weer
in, ook niet als de hendel in stand Bis blij-
ven staan. Voor het inschakelen van de re-
gensensor moet de hendel in stand Aof C
worden gezet en daarna in stand Bof de
knop voor het instellen van de gevoeligheid
worden gedraaid. Als de regensensor op
deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers ten minste 1 slag,
ook bij een droge ruit.
De regensensor signaleert automatisch
het verschil tussen dag en nacht en past de
werking aan.
fig. 72F0N0038m
Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers ongewenst
inschakelen.
ATTENTIE
Page 108 of 282

107
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
PARKEERSENSOREN
(indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper
van de auto fig. 127en attenderen de be-
stuurder via een repeterend geluidssignaal
op de aanwezigheid van obstakels achter
de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch geac-
tiveerd als de achteruit wordt ingescha-
keld.
Als de afstand tot het obstakel achter de
auto kleiner wordt, neemt de frequentie
van het akoestische signaal toe.
AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt
er automatisch een onderbroken geluids-
signaal.
De frequentie van het geluidssignaal:
❒neemt toe als de afstand tot het ob-
stakel kleiner wordt;
❒klinkt ononderbroken als de afstand
tot het obstakel minder is dan onge-
veer 30 cm en stopt onmiddellijk als
de afstand tot het obstakel groter
wordt;
❒blijft constant als de gemeten afstand
onveranderd blijft, terwijl, als deze si-
tuatie zich voordoet bij de sensoren
aan de zijkant, het signaal na 3 secon-
den onderbroken wordt, om bij-
voorbeeld signalen te voorkomen als
u langs een muur rijdt.
Meetbereik
Meetbereik in het midden: 140 cm ±10 cm
Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm ±20 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signa-
leren, dan reageren zij alleen op die obsta-
kels die zich het dichtst bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersen-
soren worden bij het inschakelen van de
achteruit aangegeven door het branden
van het lampje
top het instrumenten-
paneel (op het multifunctionele display
verschijnt ook een bericht - indien aan-
wezig) (zie het hoofdstuk “Lampjes en be-
richten”).WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt auto-
matisch uitgeschakeld als de stekker van
de elektrische kabel van de aanhanger
wordt aangesloten op de stekkerdoos van
de trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer
ingeschakeld als u de aanhangerstekker
loskoppelt.
BELANGRIJK Als u de trekhaak perma-
nent gemonteerd wilt houden als er geen
aanhanger wordt getrokken, wendt u dan
tot de Fiat-dealer om het systeem aan te
laten passen, omdat de trekhaak als ob-
stakel kan worden waargenomen door de
sensoren in het midden.
In wastunnels waar gebruik wordt ge-
maakt van stoom of hogedrukreiniging,
moeten de sensoren kort worden gerei-
nigd. Houd hierbij de straalpijp op meer
dan 10 cm afstand.
fig. 127F0N0119m
Voor een juiste werking van
het systeem mag er geen
modder, vuil, sneeuw of ijs op
de sensoren zitten. Wees
voorzichtig bij het reinigen van de sen-
soren om krassen of beschadigingen te
voorkomen; gebruik geen droge, grove
of harde doek. De sensoren moeten
worden gereinigd met schoon water,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd.
Page 109 of 282

AUTORADIO
(indien aanwezig)
Raadpleeg voor de werking van de auto-
radio het supplement dat bij dit instruc-
tieboekje is geleverd.
INBOUWVOORBEREIDING
AUTORADIO (indien aanwezig)
Het pakket bestaat uit:
❒kabels voor voeding van de autoradio
❒kabels voor voeding van de luidspre-
kers voor
❒kabel voor voeding van de antenne
❒2 tweeter luidsprekers Ain de
voorstijlen met elk een piekvermo-
gen van 30W;
❒2 mid-woofer luidsprekers Bin de
voorportieren, met een diameter
van 165 mm en met elk een piek-
vermogen van 40W;
❒antennekabel voor radio.
108
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
De verantwoordelijkheid tij-
dens het parkeren en andere
gevaarlijke handelingen ligt altijd en
overal bij de bestuurder. Controleer als
u de auto parkeert of zich geen perso-
nen (in het bijzonder kinderen) of die-
ren in de buurt van de auto bevinden.
De parkeersensoren moeten als een
hulpmiddel voor de bestuurder be-
schouwd worden. De bestuurder moet
tijdens eventueel gevaarlijke parkeer-
manoeuvres altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als de manoeuvres met
lage snelheid worden uitgevoerd.
ATTENTIE
ALGEMENE OPMERKINGEN
❒Controleer tijdens parkeermanoeuvres
of zich geen obstakels boven of onder
de sensor bevinden.
❒Obstakels die zich dicht bij de auto be-
vinden, worden onder bepaalde om-
standigheden niet door het systeem ge-
signaleerd en kunnen dus de auto be-
schadigen of zelf beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden ver-
meld die de prestaties van het parkeer-
systeem kunnen beïnvloeden:
❒Een verminderde gevoeligheid van de
sensor en een vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen veroorzaakt worden door de
aanwezigheid op de sensor van: ijs,
sneeuw, modder, meerdere laklagen.
❒De sensor signaleert een niet bestaand
object (“echo-storing”); dit wordt ver-
oorzaakt door mechanische storingen,
bijvoorbeeld: wassen van de auto, re-
gen (met veel wind) en hagel.
❒De metingen van de sensor kunnen
beïnvloed worden/zijn door ultraso-
ne systemen (bijv. luchtdrukremmen
van vrachtwagens of pneumatische
hamers) die zich in de nabijheid be-
vinden.
❒De prestaties van het parkeerhulp-
systeem kunnen ook beïnvloed wor-
den door de positie van de sensoren.
Bijvoorbeeld als de stand van de au-
to wordt gewijzigd (door slijtage van
schokdempers, wielophanging) of
door de banden te verwisselen, de au-
to te zwaar te beladen of door spe-
ciale aanpassingen waardoor de auto
verlaagd wordt.
❒Obstakels aan de bovenzijde van de
auto (in het bijzonder bij bestel- of
chassis/cabine-uitvoeringen) kunnen
niet gesignaleerd worden omdat het
systeem obstakels signaleert die de
auto aan de onderzijde kunnen raken.