FIAT DUCATO BASE CAMPER 2018 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: DUCATO BASE CAMPER, Model: FIAT DUCATO BASE CAMPER 2018Pages: 316, PDF Size: 14.76 MB
Page 131 of 316

COMFORT-MATIC-
VERSNELLINGSBAK
(Voor bepaalde versies/markten)
Het voertuig is voorzien van een
elektronisch geregelde handmatige
versnellingsbak, bekend als
COMFORT-MATIC, die op twee
manieren bediend kan worden:
MANUALenAUTO.
De versnellingsbak bestaat uit een
traditionele handmatige versnellingsbak
met een pookA fig. 125, waaraan
een elektronisch geregeld
elektrohydraulisch apparaat is
toegevoegd voor een automatische
regeling van de koppeling en
schakelingen.
BEDIENINGSPOOK
De versnellingspookAfig. 125 op de
middentunnel is van het "multistabiele"
zwevende type, d.w.z. hij kan drie
stabiele en drie instabiele standen
aannemen.
De drie stabiele standen zijn: vrijstand
N, achteruitRen de middelste stand
tussen de instabiele standen(–)en(+)
fig. 125 en de standen fig. 126.De instabiele standen, d.w.z. de
standen die de pook verlaat zodra hij
wordt losgelaten, zijn de standen voor
het aanvragen van een hogere
versnelling(+), een lagere versnelling(–)
en de automatische werking(A/M).
U kunt naar de handmatige werking
terugkeren door de pook terug te
plaatsen naar de positie(A/M)fig. 127.HANDMATIGE BEDIENING
BELANGRIJK Voor een correct gebruik
van het systeem dient uitsluitend de
rechtervoet te worden gebruikt om de
pedalen te bedienen.
Trap het rempedaal in;
de motor starten;
duw de versnellingspook naar(+)
(opschakelen) om de eerste versnelling
in te schakelen (vanuitNofRkan de
pook in de middelste stand worden
geplaatst) of naarRom de achteruit fig.
126 in te schakelen;
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in;
duw tijdens het rijden de
versnellingspook naar(+)om de
volgende versnelling te kiezen of naar
(–)om een versnelling terug te
schakelen.
125F0N0349M
126F0N0344M
127F0N0345M
129
Page 132 of 316

AUTOMATISCHE MODUS
BELANGRIJK Voor een correct gebruik
van het systeem dient uitsluitend de
rechtervoet te worden gebruikt om de
pedalen te bedienen.
Trap het rempedaal in;
de motor starten;
duw de versnellingspook naarA/M
fig. 127 om de automatische werking in
te schakelen; duw de versnellingspook
naar(+)(opschakelen) om de eerste
versnelling in te schakelen (vanuitNof
Rkan de pook in de middelste stand
worden geplaatst) of naarRom de
achteruit in te schakelen.
Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.
AUTOMATISCHE
WERKING (AUTO met
UP-functie
ingeschakeld)
DeUP-functie kan worden
ingeschakeld door op deUPfig.
128-knop te drukken die onderdeel is
van de bedieningsorganen op het
dashboard. Wanneer deze functie is
ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en wordt
een bevestigingsbericht op het
herconfigureerbare multifunctionele
display weergegeven.Met deUP-functie ingeschakeld,
selecteert het systeem de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
voertuigsnelheid, het motortoerental
en de intensiteit waarmee het
gaspedaal wordt ingetrapt, met als doel
steile hellingen soepel en comfortabel
te kunnen berijden.
Indien nodig, (bijvoorbeeld bij inhalen),
schakelt het systeem, na het volledig
intrappen van het gaspedaal, een
of meer versnellingen terug om een
geschikt koppel en vermogen te bieden
voor de door de bestuurder verzochte
acceleratie (dit vindt automatisch plaats
of deUP-functie nou aan of uit staat).24)
BELANGRIJK
24)Houd de hand niet langer op de
versnellingspook dan strikt noodzakelijk is
voor het schakelen of voor de Auto/Manual
bediening.
128F0N0348M
130
STARTEN EN RIJDEN
Page 133 of 316

START&STOP-
SYSTEEM
IN HET KORT
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en aan de voorwaarden
hiervoor is voldaan en start de motor
zodra de bestuurder wil wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van de
auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handmatige
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
Bij stilstaande auto en ingetrapt
rempedaal wordt de motor
uitgeschakeld als de versnellingspook
in een andere stand danRstaat.Als de auto heuvelopwaarts tot stilstand
wordt gebracht, wordt het uitschakelen
van de motor verhindert om de "Hill
Holder"-functie beschikbaar te houden
(die alleen bij draaiende motor werkt).
Het lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden om aan te geven dat
de motor is uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handmatige
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
De motor start automatisch zodra het
rempedaal losgelaten wordt. Het
pictogram
op het display schakelt
uit.
Duw de pook naar (+), (-)ofRals de
motor met uitgeschakelde “Hill
Holder”-functie gestart is. De motor zal
weer worden gestart.
HET SYSTEEM
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
Druk op de knop
op het
bedieningspaneel van het dashboard
om het systeem handmatig in of uit
te schakelen.
25)
VEILIGHEIDS-
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, dan kan de motor
alleen weer gestart worden met de
contactsleutel. De bestuurder wordt
van deze toestand op de hoogte
gesteld door een zoemer, het
knipperende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel
en, indien
aanwezig, een displaybericht.
119) 120)
BELANGRIJK
25)Indien het voertuig handbediende
klimaatregeling heeft en een comfortabele
temperatuur nodig is, kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld
zodat de klimaatregeling kan blijven
werken.
BELANGRIJK
119)Alle inzittenden moeten altijd uit de
auto stappen nadat de contactsleutel
is uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid. Controleer tijdens het tanken of
de motor is afgezet en of de contactsleutel
in de STOP-stand staat.
131
INSTELLINGEN
Page 134 of 316

120)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (L6 105Ah/850A) en met
identieke specificaties.CRUISE CONTROL
(constante
snelheidsregeling)
(voor bepaalde versies/markten)
IN HET KORT
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem, waarmee het voertuig
(bij een snelheid boven 30 km/h)
op lange, rechte en droge wegen met
weinig veranderingen qua
rijomstandigheden (bijv. snelwegen),
met een constante, vooraf ingestelde
snelheid blijft rijden zonder het
gaspedaal te hoeven bedienen. Het
gebruik van de cruisecontrol wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het
systeem niet in de stad.
Inschakelen van het systeem
Draai de ring A fig. 129 - fig. 130 naar
de ON-stand of
(afhankelijk van
de versie).
Het systeem kan niet in de 1e of de
achteruitversnelling ingeschakeld
worden. Het systeem kan het beste
geactiveerd worden in de 4e versnelling
of hoger.Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
Wanneer het systeem is ingeschakeld,
gaat het waarschuwingslampjebranden en verschijnt een
bijbehorende melding op het
instrumentenpaneel.
129 - Versies zonder Speed LimiterF1A0364
130 - Versies met Speed LimiterF1A0363
132
STARTEN EN RIJDEN
Page 135 of 316

Voertuigsnelheid opslaan
Ga als volgt te werk:
draai de ring A fig. 129 - fig. 130
naar de ON-stand of
(afhankelijk
van de versie) en trap het gaspedaal in
tot het voertuig de gewenste snelheid
heeft bereikt;
zet de hendel omhoog (+)
gedurende minstens een seconde, laat
hem vervolgens los. De
voertuigsnelheid is nu in het geheugen
opgeslagen en u kunt dus het
gaspedaal loslaten.
De opgeslagen snelheid verhogen/
verlagen
Wanneer de Cruise Control is
geactiveerd, kunt u de snelheid
verhogen door de hendel omhoog te
plaatsen (+) of verlagen door de hendel
omlaag te plaatsen (-).
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verlaging van
de snelheid van ongeveer 1 km/h;
als de hendel omlaag wordt gehouden,
dan neemt de snelheid traploos af.
Uitschakelen van het systeem
De bestuurder kan het systeem op de
volgende manieren uitschakelen:
door de draaischakelaar A naar OFF
ofOte draaien (afhankelijk van de
versie);
door de motor uit te schakelen;
De functie uitschakelen
De bestuurder kan het systeem op de
volgende manieren uitschakelen:
door de draaischakelaar A naar OFF
ofOte draaien (afhankelijk van de
versie);
door het indrukken van knop B,
zowel met symboolIIen symbool
CANC/RES, wordt het systeem op
pauze gezet;
door de motor uit te schakelen;
door het rempedaal in te trappen of
de handrem aan te trekken;
door het koppelingspedaal in te
trappen;
door een verzoek om sequentieel te
schakelen bij een automatische
versnellingsbak;
bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet
door het gaspedaal in te trappen; in
dit geval wordt het systeem eigenlijk
niet uitgeschakeld, maar wordt
voorrang aan het acceleratieverzoek
gegeven. De Cruise Control blijft actief,
zonder de noodzaak om de CAN/
RES-knop in te drukken om na het
accelereren naar de vorige toestand
terug te keren.In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
in geval van een systeemstoring.
121) 122)
SPEED LIMITER
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder kunnen worden
ingesteld.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig van de
druk op het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
Indien nodig kan de ingestelde
snelheidslimiet overschreden worden
(bijvoorbeeld om in te halen) door
het gaspedaal volledig in te trappen.
Door de druk op het gaspedaal
geleidelijk te verminderen wordt de
functie weer geactiveerd zodra de
snelheid van het voertuig onder de
geprogrammeerde snelheid komt.
133
Page 136 of 316

Inschakelen van het systeem
Om het systeem in te schakelen de ring
A fig. 131 in de stand
draaien.
Als het systeem is ingeschakeld, gaat
het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en, bij
sommige versies, verschijnen een
bericht en de laatst geprogrammeerde
snelheid op het display.
Automatisch uitschakelen van
systeem
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in geval van een
systeemstoring.
BELANGRIJK
121)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
122)Draai bij een defect van het systeem
de draaischakelaar A naarO, controleer
de zekering en neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
SPEED BLOCK
(voor bepaalde versies/markten)
Het voertuig is voorzien van een functie
voor snelheidsbeperking die door de
gebruiker ingesteld kan worden op een
van de 4 mogelijke waarden: 90, 100,
110, 130 km/h.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om deze functie in/uit
te schakelen.
Na inschakeling wordt er op de voorruit
een sticker aangebracht waarop de
ingestelde maximum snelheid is
aangegeven.
WAARSCHUWING De snelheidsmeter
kan conform de wettelijke voorschriften,
een hogere snelheid aangegeven dan
de feitelijke maximum snelheid die door
het Servicenetwerk is ingesteld.
131F1A0363
134
STARTEN EN RIJDEN
Page 137 of 316

PARKEERSENSOREN
De parkeersensoren bevinden zich in
de achterbumper fig. 132 en detecteren
de aanwezigheid van obstakels achter
het voertuig en waarschuwen de
bestuurder hiervoor met een
geluidssignaal.
INSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het obstakel
achter het voertuig dichterbij komt.GELUIDSSIGNAAL
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt automatisch een
geluidssignaal geactiveerd.
Geluidssignaal:
neem toe naarmate de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
afneemt;
wordt ononderbroken wanneer de
afstand tussen het voertuig en het
obstakel minder dan 30 cm bedraagt
en stopt onmiddellijk als de afstand
toeneemt;
het blijft constant als de afstand
ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal de zoemer
na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen
tijdens manoeuvres langs muren.
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.STORINGSMELDINGEN
Wanneer de achteruit is ingeschakeld
worden storingen van de parkeersensor
aangegeven door het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel of door het
symbool
op het display en door
het bericht op het multifunctionele
display (voor bepaalde
versies/markten).
WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
het voertuig wordt gestoken.
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
123)
26)
BELANGRIJK Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er
geen aanhanger is, wordt geadviseerd
zich tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden om het systeem te laten
bijwerken, aangezien de trekhaak door
de middelste sensoren als een obstakel
gedetecteerd kan worden.
132F1A0134
135
Page 138 of 316

Wanneer speciale reinigingsapparaten
worden gebruikt, zoals stoomreinigers
of hogedrukreinigers, reinig dan de
sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Breng geen stickers op de sensoren
aan.
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen voor of achter het
voertuig auto niet gedetecteerd worden
en kunnen zo schade aan het voertuig
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
Verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem kunnen te wijten
zijn aan de aanwezigheid van ijs,
sneeuw, modder, dikke verf op de
sensoren.
De sensoren kunnen een
onbestaand voorwerp (echogeluid)
wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het
wassen van de auto, in geval van
regen, sterke wind, hagel.
De door de sensor verzonden
waarschuwingssignalen kunnen ook
gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remmen van vrachtwagens of
pneumatische boren) in de buurt van
het voertuig.
De prestaties van het
parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van
de sensoren. Als bijvoorbeeld de
geometrie gewijzigd wordt (door slijtage
van de schokdempers, wielophanging)
of de banden verwisseld worden, het
voertuig te zwaar beladen is, of speciale
afstellingen worden uitgevoerd
waarvoor het voertuig lager gezet moet
worden.
De detectie van obstakels in het
hoge gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd worden (vooral bij
bestelwagens en chassis/
cabineversies), aangezien het systeem
obstakels detecteert die de auto in
het lage gedeelte kunnen raken.
BELANGRIJK
123)De bestuurder is altijd
verantwoordelijk voor de
parkeermanoeuvres en andere gevaarlijke
manoeuvres. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
26)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd.
136
STARTEN EN RIJDEN
Page 139 of 316

CAMERA ACHTER
(PARKVIEW®
ACHTERUITRIJ-
CAMERA)
(voor bepaalde versies/markten)
124)
27)
Het voertuig kan voorzien zijn van een
ParkView®-achteruitrijcamera,
waarmee de bestuurder via het display
als de achteruitversnelling is
ingeschakeld of de achterklep is
geopend het gebied achter het voertuig
in de gaten kan houden fig. 133.
SYMBOLEN EN
BERICHTEN OP HET
DISPLAY
Wanneer weergegeven, toont het
statische lijnenrooster de breedte van
de auto.
Het rooster toont afzonderlijke zones
waardoor de afstand vanaf de
achterzijde van de auto kan worden
ingeschat.
In de volgende tabel worden de
afstanden bij benadering voor elke zone
getoond:
Zone (referentie
fig. 133)Afstand vanaf de
achterkant van het
voertuig
Rood (A) 0-30 cm
Geel (B) 30-100 cm
Groen (C) 1 m of meer
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
BELANGRIJK Onder bepaalde
omstandigheden, zoals bij ijs, sneeuw
of modder op het oppervlak van de
camera, kan de gevoeligheid van de
camera afnemen.
BELANGRIJK Als de achterdeuren na
reparaties opnieuw gelakt moeten
worden, zorg er dan voor dat de verf
niet in contact komt met de plastic
camerahouder.
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen
bevinden.
BELANGRIJK
124)De aansprakelijkheid voor het
parkeren en andere manoeuvres ligt altijd
en in elk geval bij de bestuurder. Controleer
tijdens deze manoeuvres altijd of er geen
mensen (vooral kinderen) of dieren in
het betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
133F1A0360
137
Page 140 of 316

BELANGRIJK
27)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. In
wasstraten met stoomreinigers of
hogedrukreinigers moeten de camera snel
gewassen worden door de spuitmond
op minstens 10 cm van de sensoren
te houden. Breng geen stickers op de
camera aan.
TRAFFIC SIGN
RECOGNITION
(voor bepaalde versies/markten)
125) 126) 127) 128)
28) 29) 30) 31) 32) 33) 34)
Het systeem detecteert automatisch
herkenbare verkeersborden, zoals
snelheidslimieten, inhaalverboden en
borden die het einde van dergelijke
verboden aangeven.
De camera is achter de
achteruitkijkspiegel gemonteerd. De
sensor controleert voortdurend de
verkeersborden om de huidige
snelheidslimiet en eventuele
inhaalverboden aan te geven.
WAARSCHUWING Het systeem is
ontworpen om verkeersborden te lezen
die aan de bepalingen van de
Conventie van Wenen voldoen.
GEBRUIK VAN
VERKEERS-
BORDENHERKENNING
Inschakeling en uitschakeling van
het systeem
Het systeem kan via het displaymenu
in- en uitgeschakeld worden.
Raadpleeg de paragaaf "Display" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".Opmerking: De toestand en instellingen
van het systeem veranderen niet tijdens
de in- en uitschakelcycli.
BELANGRIJK
125)Als de camera zijn positie verliest
door een variatie in lading, kan het zijn dat
het systeem tijdelijk niet werkt om te
zorgen dat de camera een zelfkalibratie kan
uitvoeren.
126)Het systeem detecteert alleen de van
te voren ingestelde verkeersborden. Als
aan minimale zichtvoorwaarden en afstand
van het bord wordt voldaan, kan het alle
verkeersborden detecteren.
127)Het systeem is een rij-
assistentiesysteem maar ontzet de
bestuurder niet uit zijn verantwoordelijkheid
voor het rijden met aandacht en
zorgvuldigheid in naleving met de geldende
wetten.
100
134F1A0373
138
STARTEN EN RIJDEN