FIAT FIORINO 2007 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2007, Model line: FIORINO, Model: FIAT FIORINO 2007Pages: 210, PDF Size: 5.2 MB
Page 161 of 210

160
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
x 1000 km
Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen
Dieselfilter vervangen
Luchtfilterelement vervangen
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, accu,
ruitensproeiers enz.)
Inspuiting/ontsteking controleren
(m.b.v. diagnosestekker)
Olie handgeschakelde versnellingsbak controleren
Motorolie en oliefilter vervangen (of om de 24 maanden)
Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of om de 12 maanden)
30 60 90 120 150 180
●
●●●
●●●
●●●●●●
●●●●●●
●●
●●●●●●
●●●
●●●●●●
Page 162 of 210

161
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
PERIODIEKE
CONTROLES
Iedere 1.000 km of voor een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
❒niveau van de motorkoelvloeistof;
❒niveau van de remvloeistof;
❒niveau van de ruitensproeiervloeistof;
❒conditie en spanning van de banden;
❒werking verlichting (koplamp-/achter-
lichtunits, richtingaanwijzers, waar-
schuwingsknipperlichten enz.);
❒werking ruitenwissers/-sproeiers voor/
achter en stand/slijtage wisserbladen
voor/achter (indien aanwezig);
Iedere 1.000 km controleren en eventueel
bijvullen: motoroliepeil.
Gebruik bij voorkeur producten van FL
Seleniadie speciaal zijn afgestemd op de
Fiat-modellen (zie “Vullingstabel” in het
hoofdstuk “Technische gegevens”).
ZWAAR GEBRUIK VAN
DE AUTO
Als de auto overwegend onder zware be-
drijfsomstandigheden rijdt, zoals:
❒trekken van aanhangers of caravans;
❒rijden op stoffige wegen;
❒veel korte ritten (minder dan 7-8 km)
en bij buitentemperaturen onder nul;
❒veel langdurig stationair draaiende mo-
tor of lange ritten bij lage snelheden
(bijv. bij huis-aan-huis bezorging) of als
de auto lang stilstaat;
❒in de stad;
is het noodzakelijk de volgende controles
vaker uit te voeren, dan in het Onder-
houdsschema staat aangegeven:
❒remblokken voor (schijfremmen) op
conditie en slijtage controleren;❒vergrendelmechanismen van de motor-
kap en bagage-/laadruimte op vervuiling
controleren en mechanismen smeren;
❒visueel de conditie controleren van:
motor, versnellingsbak, aandrijfassen,
uitlaat, brandstof- en remleidingen,
rubber delen (stofkappen, hoezen enz.)
en rubber slangen van rem- en brand-
stofsysteem;
❒lading en vloeistofniveau (elektrolyt)
accu controleren (uitsluitend door des-
kundig personeel of de Fiat-dealer laten
uitvoeren – zie ook de paragraaf
“Accu” in dit hoofdstuk);
❒conditie van diverse aandrijfriemen
voor hulporganen visueel controleren;
❒pollenfilter controleren en eventueel
vervangen;
❒luchtfilter controleren en eventueel
vervangen.
Page 163 of 210

162
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
NIVEAUS
CONTROLEREN
Rook nooit tijdens werk-
zaamheden in de motor-
ruimte: er kunnen licht ontvlambare
gassen aanwezig zijn; brandgevaar.
ATTENTIE
Let op. Tijdens het bijvullen
mogen de vloeistoffen met
verschillende specificaties niet
gemengd worden: als de spe-
cificaties van de vloeistoffen verschil-
len, kan de auto ernstig beschadigd
worden.
fig. 1 - uitvoering 1.4
fig. 2 - uitvoering 1.3 MultijetF0T0083m
F0T0076m
1 Motorolie - 2 Accu - 3 Remvloeistof -
4 Ruitensproeiervloeistof -
5 Koelvloeistof -
6 Olie van de stuurbekrachtiging
Page 164 of 210

163
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
fig. 3 - uitvoering 1.4F0T0082mfig. 4 - uitvoering 1.3 MultijetF0T0077m
BELANGRIJK Het motorolieverbruik
hangt af van de rijstijl en de gebruiksom-
standigheden van de auto.
BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij met
andere specificaties dan de olie waarmee
de motor is gevuld.
MOTOROLIE fig. 3-4
Motoroliepeil controleren
Controleer het oliepeil als de auto op een
vlakke ondergrond staat en enige minuten
(circa 5) na het uitzetten van de motor.
Verwijder de oliepeilstok Aen maak de
peilstok schoon. Plaats de peilstok geheel
terug, verwijder de peilstok en controleer
of het niveau tussen het MIN- en MAX-
merkteken op de peilstok staat. Het ver-
schil tussen het MIN- en MAX-merkte-
ken komt overeen met ongeveer 1 liter
olie.
Motorolie bijvullen
Als het olieniveau dicht bij of onder het
MIN-merkteken staat, moet via de olie-
vulopening Bmotorolie tot aan het
MAX-merkteken worden bijgevuld.
Het olieniveau mag nooit het MAX-merk-
teken overschrijden.
Wees bij het uitvoeren van
werkzaamheden in de motor-
ruimte extra voorzichtig als de motor
nog warm is: gevaar voor verbranding.
Onthoud dat bij een warme motor de
elektroventilateur onverwacht kan in-
schakelen: kans op verwonding. Pas op
als u sjaals, dassen of loszittende kle-
dingstukken draagt: deze kunnen door
de bewegende onderdelen worden ge-
grepen.
ATTENTIE
Afgewerkte motorolie en het
vervangen motoroliefilter be-
vatten stoffen die schadelijk
zijn voor het milieu. Het is
raadzaam om het verversen van de olie
en het vervangen van het oliefilter door
de Fiat-dealer te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Als het motoroliepeil, bij de
periodieke controle, boven het MAX-
niveau blijkt te staan, laat dan door de Fiat-
dealer het juiste niveau herstellen.
BELANGRIJK Na het bijvullen of het ver-
versen van de olie, moet u de motor
enige seconden laten draaien, vervolgens
de motor uitzetten en na enige minuten
het olieniveau controleren.
Motorolieverbruik
Als richtlijn geldt een maximaal motor-
olieverbruik van ongeveer 400 gram per
1000 km.
De motor van een nieuwe auto moet nog
worden ingereden. Dit betekent dat het
motorolieverbruik pas na de eerste 5000
÷ 6,000 km stabiliseert.
Page 165 of 210

164
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
KOELVLOEISTOF VAN HET
MOTORKOELSYSTEEM
Het niveau van de koelvloeistof moet ge-
controleerd worden bij een koude motor
en mag niet onder het MIN-merkteken
op het expansiereservoir staan.
Een te laag niveau bijvullen door een
mengsel van 50% gedemineraliseerd
water en PARAFLU UPvan FL Selenia
langzaam via de vuldop A-fig. 5van het
expansiereservoir te gieten.
Een mengsel van PARAFLU UPen ge-
demineraliseerd water in een mengver-
houding van 50% beveiligt tot een tempe-
ratuur van -35°C.
Onder extreem koude klimatologische
omstandigheden raden wij een mengsel
aan van 60% PARAFLU UPen 40% ge-
demineraliseerd water.RUITENSPROEIERVLOEISTOF
Trek de dop A-fig. 6omhoog en vul het
reservoir met een mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL SC 35in
de volgende mengverhouding:
❒30% TUTELA PROFESSIONAL
SC 35en 70% water in de zomer;
❒50% TUTELA PROFESSIONAL
SC 35en 50% water in de winter.
Bij temperaturen onder –20°C TUTELA
PROFESSIONAL SC 35onverdund
gebruiken.
Controleer visueel het niveau van de vloei-
stof in het reservoir.
fig. 5F0T0078m
Draai bij een warme motor de
dop van het expansiereservoir
nooit los: gevaar voor verbranding. Het
koelsysteem staat onder druk. Vervang
de dop indien nodig alleen door een
exemplaar van hetzelfde type, anders
kan de werking van het systeem in ge-
vaar worden gebracht.
ATTENTIE
Het motorkoelsysteem is ge-
vuld met PARAFLU UP-koel-
vloeistof. Gebruik voor het
eventueel bijvullen vloeistof
met dezelfde specificaties als waarmee
het motorkoelsysteem is gevuld.
PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet
worden gemengd met welke andere
koelvloeistof dan ook. Als dit toch ge-
beurt, mag de motor absoluut niet
worden gestart en moet u zich tot de
Fiat-dealer wenden.
fig. 6F0T0079m
Page 166 of 210

165
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
REMVLOEISTOF
Draai de dop A-fig. 7los: controleer of
het remvloeistofniveau nog op het maxi-
mum niveau staat.
Het niveau mag nooit het MAX-merkte-
ken overschrijden.
Als vloeistof moet worden bijgevuld, dan
raden wij u aan de remvloeistof te ge-
bruiken die staat vermeld in de tabel
“Vloeistoffen en smeermiddelen” (zie het
hoofdstuk “Technische gegevens”). Wees
bij het openen van de dop Abijzonder
voorzichtig zodat er geen vuil in het
reservoir komt.Gebruik voor het bijvullen altijd een trech-
ter met een ingebouwde filterzeef van
maximaal 0,12 mm.
BELANGRIJK De remvloeistof is hygro-
scopisch (trekt water aan). Als de auto
overwegend wordt gebruikt in gebieden
met een hoge luchtvochtigheid, dan moet
de vloeistof vaker worden vervangen dan
in het “Onderhoudsschema” staat aange-
geven.
Rijd niet met een leeg
ruitensproeierreservoir: de
ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een optimaal zicht.
ATTENTIE
Enkele in de handel verkrijg-
bare ruitensproeiervloeistof-
fen zijn licht ontvlambaar. In de
motorruimte bevinden zich warme
onderdelen die bij contact de vloei-
stof kunnen doen ontbranden.
ATTENTIEfig. 7F0T0080m
Voorkom contact tussen de
zeer corrosieve vloeistof en de
lak. Als remvloeistof wordt ge-
morst, moet de lak onmiddel-
lijk met water worden afgespoeld.
Page 167 of 210

166
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
De remvloeistof is giftig en
zeer corrosief. Als per on-
geluk remvloeistof wordt gemorst,
moeten de betreffende delen onmid-
dellijk worden gewassen met water en
neutrale zeep en daarna met veel
water worden afgespoeld. Bij inslik-
ken dient onmiddellijk een arts te
worden geraadpleegd.
ATTENTIE
Het symbool πop het
reservoir geeft aan dat
synthetische remvloeistof en geen
minerale vloeistof moet worden ge-
bruikt. Het gebruik van minerale
vloeistoffen moet absoluut worden
vermeden, omdat de rubbers in het
remsysteem door deze vloeistoffen
worden beschadigd.
ATTENTIE
OLIE VAN DE
STUURBEKRACHTIGING
Draai de dop A-fig. 8los: controleer of
de olie tussen het MIN- en MAX-merk-
teken op het oliereservoir staat. Bij zeer
warme olie kan de olie boven het MAX-
merkteken staan.
Zo nodig kan het niveau worden bijgevuld
met olie, die dezelfde specificaties moet
hebben als de reeds in het systeem aan-
wezige olie.
fig. 8F0T0081m
Voorkom dat de olie van de
stuurbekrachtiging in con-
tact komt met warme delen van de
motor: de olie is licht ontvlambaar.
ATTENTIE
Het olieverbruik van de stuur-
bekrachtiging is zeer laag; als
na het bijvullen de olie binnen
korte tijd weer moet worden
bijgevuld, moet het systeem door de
Fiat-dealer op eventuele lekkage
worden gecontroleerd.
Page 168 of 210

167
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
LUCHTFILTER/
POLLENFILTER
Laat het luchtfilter of het pollenfilter ver-
vangen door de Fiat-dealer.
ACCU
De accu van de auto is “onderhoudsarm”:
onder normale omstandigheden hoeft het
elektrolyt niet bijgevuld te worden met ge-
destilleerd water.
De werking moet echter regelmatig en uit-
sluitend door de Fiat-dealer of gespeciali-
seerd personeel gecontroleerd worden.ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet een
originele accu met dezelfde specificaties
worden geïnstalleerd.
Als de accu vervangen wordt door een ac-
cu met andere specificaties, vervallen de
onderhoudsintervallen die in het “Onder-
houdsschema” staan aangegeven.
Voor het onderhoud van de nieuwe accu
dient u zich strikt te houden aan de aan-
wijzingen van de fabrikant van de accu.
De vloeistof in de accu is gif-
tig en corrosief. Voorkom
contact met de huid en de ogen.
Houd open vuur en vonkvormende
apparaten verwijderd van de accu:
brand- en ontploffingsgevaar.
ATTENTIE
Als de accu werkt met een
zeer laag vloeistofniveau,
ontstaat onherstelbare schade aan de
accu en kan de accu openbarsten.
ATTENTIE
Onoordeelkundige montage
van elektrische en elektroni-
sche apparatuur kan ernstige
schade toebrengen aan de
auto. Als u na aanschaf van uw auto
accessoires wilt monteren die constan-
te voeding nodig hebben (diefstalalarm,
mobiele telefoon enz.), raden wij u aan
contact op te nemen met de Fiat-
dealer. Deze kan u de meest geschikte
installaties aanraden en controleren of
het noodzakelijk is een accu met een
grotere capaciteit te monteren.
Page 169 of 210

168
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
Accu’s bevatten zeer schade-
lijke stoffen voor het milieu.
Het verdient aanbeveling een
defecte accu door de Fiat-
dealer te laten vervangen, omdat de-
ze beschikt over de uitrusting voor het
op milieuvriendelijke wijze en conform
de wettelijke bepalingen, verwerken
van defecte accu’s.
Bij werkzaamheden aan de
accu of in de buurt van de
accu, moet u uw ogen altijd bescher-
men met een speciale bril.
ATTENTIE
Als u de auto langere tijd stalt
in extreem koude omstandig-
heden moet, om bevriezing te
voorkomen, de accu worden
verwijderd en op een verwarmde plaats
worden bewaard.
PRAKTISCHE TIPS
OM DE LEVENSDUUR VAN DE
ACCU TE VERLENGEN
Om het snel ontladen van de accu te voor-
komen en de levensduur te verlengen,
dient u de volgende aanwijzingen nauw-
keurig op te volgen:
❒wanneer u de auto parkeert, controleer
dan of de portieren, deuren en de
motorkap goed gesloten zijn. Hiermee
wordt voorkomen dat de interieurver-
lichting blijft branden;
❒schakel de interieurverlichting uit: de
auto is in ieder geval uitgerust met een
systeem voor automatische uitschake-
ling van de interieurverlichting;
❒voorkom zoveel mogelijk het gebruik
van stroomverbruikers als de motor
uitstaat (autoradio, waarschuwings-
knipperlichten enz.);
❒maak voordat werkzaamheden aan de
elektrische installatie van de auto
worden uitgevoerd eerst de minpool
van de accu los;
❒de klemmen moeten altijd goed zijn be-
vestigd.Ook is de accu dan gevoeliger voor be-
vriezing (reeds bij temperaturen van
–10°C). Als u de auto langere tijd niet ge-
bruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen”
in het hoofdstuk “Starten en rijden”.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires
wilt monteren die constante voeding
nodig hebben (diefstalalarm enz.), of
accessoires die de elektrische installatie
zwaar belasten, raden wij u aan contact op
te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u
de meest geschikte installaties uit het Fiat
Lineaccessori-programma aanraden en
controleren of de elektrische installatie
van de auto geschikt is voor het extra
stroomverbruik of dat het noodzakelijk
is een accu met een grotere capaciteit te
monteren.
Enkele van deze stroomverbruikers
blijven continu stroom verbruiken ook bij
een uitgezette motor, waardoor de accu
geleidelijk ontlaadt.
Page 170 of 210

169
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het
noodreservewiel, moet regelmatig, om de
twee weken en voor een lange rit,
worden gecontroleerd: de banden-
spanning moet bij koude banden worden
gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de banden-
spanning toe; zie voor de juiste waarde van
de bandenspanning de paragraaf “Wielen”
in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt
een onregelmatige slijtage van de banden
fig. 9:
Ajuiste spanning: gelijkmatige slijtage van
het loopvlak;
Bte lage spanning: te grote slijtage aan
de zijkanten van het loopvlak;
Cte hoge spanning: te grote slijtage in
het midden van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de
profieldiepte van het loopvlak minder is
dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de
bepalingen van het land waarin u rijdt.BELANGRIJKE TIPS
❒Voorkom bruusk remmen, met spin-
nende wielen optrekken, harde
contacten tussen banden en stoep-
randen, kuilen en andere obstakels. Het
langdurig rijden op een slecht wegdek
kan de banden beschadigen;
❒controleer de banden regelmatig op
scheuren in de wangen en bulten of slijt-
plekken op het loopvlak. Als u deze ge-
breken constateert, wendt u dan tot de
Fiat-dealer;
❒rijd nooit met een te zwaar beladen
auto: hierdoor kunnen de banden en de
velgen ernstig beschadigd worden;❒stop zo snel mogelijk bij een lekke band
en verwissel het wiel om beschadiging
van de band, de velg, de wielophanging
en de stuurinrichting te voorkomen;
❒banden verouderen, ook als zij weinig
of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het
loopvlak en op de wangen geven aan dat
de band verouderd is. Banden die
langer dan zes jaar onder een auto ge-
monteerd zijn, moeten dan ook door
een specialist worden gecontroleerd.
Dit geldt in het bijzonder voor het
reservewiel;
❒monteer nooit gebruikte banden of
banden, waarvan de herkomst on-
bekend is;
❒bij de montage van een nieuwe band
moet ook het ventiel vernieuwd
worden;
❒om een gelijke slijtage van de banden op
de vooras en de achteras te verkrijgen,
is het raadzaam de banden om de
10.000 / 15.000 km van as te verwisse-
len. Hierbij moeten de banden aan de-
zelfde zijde van de auto gemonteerd
blijven, zodat een omkering van de
draairichting wordt voorkomen.
fig. 9F0T0013m