FIAT FREEMONT 2011 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2011, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2011Pages: 289, PDF Size: 5.06 MB
Page 21 of 289

OPMERKING:
Materiaal uit perchloraat — kan speciale behandeling
vereisen.
Afgedankte batterijen zijn schadelijk voor het milieu.
U kunt deze in door de wet voorgeschreven en daar-
voor bestemde bakken voor klein chemisch afval plaat-
sen of ze inleveren bij uw FIAT-dealer, die dan voor een
correcte afvoer zal zorgen.
Raak de batterijaansluiting op de achterzijde en de
printplaat niet aan.
1. Verwijder de noodsleutel door de mechanische ver-grendeling aan de achterzijde van de afstandsbedie-
ning met uw duim opzij te schuiven en vervolgens
met uw andere hand de sleutel eruit te trekken.
2. Steek het uiteinde van de noodsleutel of een platte schroevendraaier, maat 2, in de sleuf en wrik de
twee helften van de afstandsbediening voorzichtig
los. Let erop dat u de afdichting tijdens het openen
niet beschadigt. (afb. 7)
3. Verwijder de batterij door het deksel aan de achter- zijde te draaien (batterij naar beneden gekeerd). Tik
met de afstandsbediening op een stevig oppervlak
zoals een tafel o.i.d. en vervang de batterij. Let bij
het vervangen van de batterij op dat het + teken op
de batterij overeenkomt met het + teken aan de
binnenzijde van de batterijhouder op de achterste
afdekking. Raak de nieuwe batterij niet met uw
vingers aan. Door vettigheid op de huid kan de
werking verslechteren. Als u een batterij hebt aan- geraakt, maakt u deze schoon met een kleine hoe-
veelheid reinigingsalcohol.
4. Om de sleutelhouder weer te sluiten drukt u de twee helften op elkaar.
Algemene informatie
De afstandsbediening en signaalontvangers werken op
een zendfrequentie van 434 MHz, zoals is voorgeschre-
ven in de EU. Deze apparatuur moet zijn gecertificeerd
conform de specifieke regelgeving in elk land. Er gelden
twee normen: ETS (European Telecommunication
Standard) 300–220, van toepassing in de meeste lan-
den, en de Duitse richtlijn BZT 225Z125, die steunt op
de norm ETC 300–220, maar daarnaast nog enkele
specifieke bepalingen heeft. De overige bepalingen
worden vermeld in de Europese Richtlijn 95/56/EC,
Bijlage VI. De apparatuur moet voldoen aan de vol-
gende voorwaarden:
(afb. 7)
14
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 22 of 289

De apparatuur mag geen hinderlijke storingen ver-oorzaken.
De apparatuur moet eventuele ontvangen storingen kunnen verwerken, inclusief storingen die kunnen
leiden tot een foutieve werking.
Als uw afstandsbediening niet goed werkt vanaf een
normale afstand, controleer dan het volgende.
1. De batterij in de afstandsbediening is leeg. De ver- wachte levensduur van de batterij bedraagt mini-
maal drie jaar.
2. De nabijheid tot radiozendapparatuur als een zend- mast, een luchthavenzender en sommige mobiele
radio's of 27 MC zendapparatuur. ALARMSYSTEEM — INDIEN AANWEZIG
Het voertuigbeveiligingsalarm (VSA) bewaakt de por-
tieren, motorkap en achterklep van de auto tegen
toegang door onbevoegden en de contactschakelaar
tegen onbevoegd gebruik. Als het alarm om welke
reden dan ook afgaat, verhindert het systeem dat de
auto start en er klinkt een claxonsignaal met tussenpo-
zen, de koplampen en achterlichten knipperen evenals
het indicatielampje van het alarmsysteem in het instru-
mentenpaneel.
SYSTEEM OPNIEUW ACTIVEREN
Als het alarm afgaat en er geen actie volgt om het uit te
schakelen, schakelt het claxonsignaal na ongeveer
29 seconden uit en de knipperende verlichting na één
minuut. Het systeem schakelt zichzelf in waakfunctie.
SYSTEEM ACTIVEREN
Volg deze stappen voor het inschakelen van het alarm-
systeem:
1. Verwijder de sleutel uit het contactslot (raadpleeg
"Startprocedures" in "Starten en rijden" voor meer
informatie).
Controleer bij voertuigen die zijn uitgerust met
Keyless Enter-N-Go, dat het contactslot in de stand
"OFF" staat.
Controleer bij voertuigen die niet zijn uitgerust met
Keyless Enter-N-Go, dat het contactslot in de stand
"OFF" staat en dat de sleutel is verwijderd uit het
contactslot. 15
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 23 of 289

2. Sluit het voertuig af op een van de volgende manie-ren:
Druk op de vergrendeltoets LOCK van de portier-
vergrendeling aan de binnenzijde terwijl de
bestuurders- en/of passagiersdeur open staat.
Druk op de vergrendeltoets LOCK van de Passive
Entry-handgreep aan de buitenzijde, terwijl een sleu-
telhouder zich ook aan buitenzijde bevindt (raadpleeg
"Keyless Enter-N-Go" in "Uw auto" voor meer infor-matie).
Druk op de afstandsbediening (RKE) de vergrendel-
toets LOCK in.
3. Sluit eventueel openstaande portieren.
HET SYSTEEM DEACTIVEREN
Het voertuigbeveiligingsalarm kan op de volgende ma-
nieren worden uitgeschakeld:
Druk op de afstandsbediening (RKE) de vergrendel- toets UNLOCK in.
Pak de Passive Entry Unlock-deurgreep vast (indien hiermee uitgerust, raadpleeg "Keyless Enter-N-Go"
in "Uw auto" voor meer informatie).
Draai de contactsleutel uit de stand OFF.
Als uw auto is uitgerust met Keyless Enter-N-Go,drukt u op de toets Start/stop van de Keyless
Enter-N-Go (hiertoe dient minimaal één geldige
sleutelhouder aanwezig te zijn in het voertuig). Als uw auto niet is uitgerust met Keyless Enter-N-
Go, steekt u een geldige sleutel in de contactscha-
kelaar en draait u de sleutel in de stand ON.
OPMERKING:
Het alarmsysteem kan niet worden in- of uitgescha-
keld via de slotcilinder van het bestuurdersportier of
de kofferdekseltoets op de afstandsbediening.
Het beveiligingsalarmsysteem blijft in de waakfunctie
als de elektrisch bediende achterklep wordt geopend.
Als u op de kofferdekseltoets drukt, wordt het alarm-
systeem niet uitgeschakeld. Als iemand de auto binnen-
dringt via de achterklep en een portier opent, gaat het
alarm af.
Als het alarmsysteem is geactiveerd, kunt u de por-
tieren niet ontgrendelen met de schakelaars voor de
portiervergrendeling.
Het beveiligingsalarmsysteem is ontworpen om uw
auto te beveiligen, maar u kunt ook omstandigheden
veroorzaken die onbedoeld zorgen voor vals alarm. Als
een van de eerder beschreven procedures voor het
activeren van de waakfunctie is uitgevoerd, zal het
alarmsysteem worden ingeschakeld, ongeacht of u zich
in de auto bevindt. Als u in de auto blijft en een portier
opent, gaat het alarm af. Als deze situatie zich voor-
doet, schakelt u het alarmsysteem uit.
Als het beveiligingsalarmsysteem in de waakfunctie
staat en de accu wordt losgekoppeld, blijft het beveili-
gingsalarm in de waakfunctie wanneer de accu weer
wordt aangesloten; de buitenlampen knipperen, de
16
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 24 of 289

claxon geeft een geluidsignaal. Als deze situatie zich
voordoet, schakelt u het alarmsysteem uit.
ALARMSYSTEEM HANDMATIG ANNULEREN
Het alarmsysteem wordt niet geactiveerd als u de
portieren vergrendelt via de handbediende
vergrendelknop.PREMIUM VEILIGHEIDSSYSTEEM —
INDIEN AANWEZIG
Het Premium-veiligheidssysteem bewaakt de portie-
ren, motorkapvergrendeling en het kofferbakdeksel te-
gen ongeoorloofde toegang en het contactslot tegen
ongeoorloofde bediening. Het systeem omvat ook een
inbraaksensor met dubbele functie, en een voertuig-
kantelsensor. De inbraaksensor bewaakt het interieur
van de auto door beweging te registreren. De kantel-
sensor van de auto bewaakt de auto tegen kantelen
(wegslepen, verwijderen van wielen, transport op een
veerboot, enz.). Ook is er een sirene met reserveaccu-
voeding inbegrepen, die onderbreking van voeding en
communicatie detecteert.
Als het autoalarm afgaat, klinkt de sirene gedurende
29 seconden, en gaan de koplampen aan en knipperen
de knipperlichten en zijknipperlichten nog eens 34 se-
conden. Het systeem herhaalt deze procedure bij
maximaal 8 inbraakpogingen in alle standen (portier
open, beweging, motorkap open, etc.), voordat het
systeem weer moet worden geactiveerd. Aan het einde
van elke activeringsgebeurtenis knipperen de lichten
gedurende 26 seconden.
Systeem activeren
Volg deze stappen voor het inschakelen van het alarm-
systeem:
1. Verwijder de sleutel uit het contactslot (raadpleeg
"Startprocedures" in "Starten en rijden" voor meer
informatie). 17
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 25 of 289

Controleer bij voertuigen die zijn uitgerust met
Keyless Enter-N-Go, dat het contactslot in de stand
"OFF" staat.
Controleer bij voertuigen die niet zijn uitgerust met
Keyless Enter-N-Go, dat het contactslot in de stand
"OFF" staat en dat de sleutel is verwijderd uit het
contactslot.
2. Sluit het voertuig af op een van de volgende manie- ren:
Druk op de vergrendeltoets LOCK van de portier-
vergrendeling aan de binnenzijde terwijl de
bestuurders- en/of passagiersdeur open staat.
Druk op de vergrendeltoets LOCK van de Passive
Entry-handgreep aan de buitenzijde, terwijl een sleu-
telhouder zich ook aan buitenzijde bevindt (raadpleeg
"Keyless Enter-N-Go" in "Wat u moet weten voordat u
de auto start" voor meer informatie).
Druk op de afstandsbediening (RKE) de vergrendel-
toets LOCK in.
3. Sluit eventueel openstaande portieren.
Het systeem deactiveren
Het voertuigbeveiligingsalarm kan op de volgende ma-
nieren worden uitgeschakeld:
Druk op de afstandsbediening (RKE) de vergrendel- toets UNLOCK in.
Neem de Passive Entry-ontgrendelhandgreep van de aan de buitenzijde vast, terwijl een sleutelhouder
zich ook aan buitenzijde bevindt (indien aanwezig;
raadpleeg "Keyless Enter-N-Go" in "Wat u moet weten voordat u de auto start" voor meer informa-tie).
Draai de contactsleutel uit de stand OFF.
Als uw auto is uitgerust met Keyless Enter-N-Go,drukt u op de toets Start/stop van de Keyless
Enter-N-Go (hiertoe dient minimaal één geldige
sleutelhouder aanwezig te zijn in het voertuig).
Als uw auto niet is uitgerust met Keyless Enter-N- Go, steekt u een geldige sleutel in de contactscha-
kelaar en draait u de sleutel in de stand ON.
OPMERKING:
Het alarmsysteem kan niet worden in- of uitgescha-
keld via de slotcilinder van het bestuurdersportier of
de kofferdekseltoets op de afstandsbediening.
Als het alarmsysteem is geactiveerd, kunt u de por-
tieren niet ontgrendelen met de schakelaars voor de
portiervergrendeling.
Het beveiligingsalarmsysteem is ontworpen om uw
auto te beveiligen, maar u kunt ook omstandigheden
veroorzaken die onbedoeld zorgen voor vals alarm. Als
een van de eerder beschreven procedures voor het
activeren van de waakfunctie is uitgevoerd, zal het
alarmsysteem worden ingeschakeld, ongeacht of u zich
in de auto bevindt. Als u in de auto blijft en een portier
opent, gaat het alarm af. Als deze situatie zich voor-
doet, schakelt u het alarmsysteem uit.
Als het beveiligingsalarmsysteem in de waakfunctie
staat en de accu wordt losgekoppeld, blijft het beveili-
gingsalarm in de waakfunctie wanneer de accu weer
18
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 26 of 289

wordt aangesloten; de buitenlampen knipperen, de
claxon geeft een geluidsignaal. Als deze situatie zich
voordoet, schakelt u het alarmsysteem uit.
Alarmsysteem handmatig annuleren
Het systeem komt niet in waakfunctie als u de portie-
ren vergrendelt via de handbediende vergrendelknop.STUURSLOT — INDIEN AANWEZIG
Uw auto is mogelijk uitgerust met een passief elektro-
nisch stuurslot. Dit slot zorgt ervoor dat de auto
zonder contactsleutel niet kan worden bestuurd. Het
stuurslot heeft zes posities (een per 60 graden). Als het
stuurwiel naar een van deze posities wordt bewogen
terwijl de sleutel zich in de off-stand bevindt, wordt het
stuurwiel vergrendeld.
HANDMATIG HET STUURWIEL
VERGRENDELEN
Draai het stuurwiel een halve slag bij draaiende motor.
Zet de motor af en verwijder de contactsleutel. Draai
het stuur een beetje in een willekeurige richting tot het
vergrendelt.
HET STUURSLOT ONTGRENDELEN
Draai de contactsleutel en start de motor. OPMERKING:
Als u het stuur naar rechts hebt
gedraaid om het slot te vergrendelen, moet u het stuur
iets naar rechts draaien om het te ontgrendelen. Als u
het stuur naar links hebt gedraaid om het slot te
vergrendelen, moet u het stuur iets naar links draaien
om het te ontgrendelen.
19
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 27 of 289

ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM(EVIC)
Het Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
heeft een interactief scherm dat zich op het instrumen-
tenpaneel bevindt. (afb. 8)
Dit systeem biedt u op een handige manier toegang tot
verschillende nuttige gegevens via een druk op de
stuurwielschakelaars. Het EVIC bevat de volgende on-
derdelen:
Radio informatie
Brandstofverbruik
Voertuigsnelheid
Ritinformatie
Bandenspanning De functie Vehicle Information (Voertuiginformatie)
Beeldschermweergaven voor waarschuwingsmel-
dingen
Menu uitschakelen
Met dit systeem kan de bestuurder informatie selecte-
ren door op de volgende knoppen op het stuurwiel te
drukken: (afb. 9)
Toets "OMHOOG" Druk op de toets UP en laat deze weer los
om omhoog te bladeren door de hoofdme-
nu's (Fuel Economy (Brandstofverbruik), Ve-
hicle Info (Voertuiginformatie), Tire PSI (Ban-
denspanning), Cruise (Cruisecontrol), Messages
(Berichten), Units (Eenheden) en de submenu's.(afb. 8) ELEKTRONISCH VOERTUIGINFORMATIECENTRUM (EVIC)
(afb. 9)
Stuurwieltoetsen voor EVIC
20
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 28 of 289

Toets "OMLAAG"Druk op de toets DOWN en laat deze weer
los om omlaag te bladeren door de hoofdme-
nu's en de submenu's.
Toets "SELECTEREN" Druk op de toets SELECT en laat deze weer
lost om de hoofdmenu's of de submenu's
binnen te gaan. Druk de SELECT toets in en
houd deze twee seconden ingedrukt om de
functies te resetten.
Toets "TERUG" Druk op de toets BACK om terug te gaan
naar een voorgaand menu of submenu.
SCHERMEN
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM (EVIC)
Onder de juiste omstandigheden geeft het EVIC de
volgende berichten weer:
Turn Signal On (richtingaanwijzer aan, met een on- onderbroken geluidssignaal als de auto langer dan
1,6 km rijdt met ingeschakelde richtingaanwijzers)
Left Front Turn Signal Light Out (Richtingaanwijzer linksvoor defect) (met één geluidssignaal)
Left Rear Turn Signal Light Out (Richtingaanwijzer linksachter defect) (met één geluidssignaal)
Right Front Turn Signal Light Out (Richtingaanwijzer rechtsvoor defect) (met één geluidssignaal)
Right Rear Turn Signal Light Out (Richtingaanwijzer rechtsachter defect) (met één geluidssignaal) RKE Battery Low (RKE-accu bijna leeg) (met één
geluidssignaal)
Personal Settings Not Available – Vehicle Not in Park (Persoonlijke instellingen niet beschikbaar - Auto
staat niet in PARK)
Left/Right Front Door Ajar (Linker-/ rechtervoorportier open, een of meer portiers ge-
opend, met één geluidssignaal bij rijsnelheden boven
1,6 km/u)
Left/Right Front Door Ajar (Linker-/ rechtervoorportier open, een of meer portiers ge-
opend, met één geluidssignaal bij rijsnelheden boven
1,6 km/u)
Door(s) Ajar (Portier[en] open) (met één geluidssig- naal als de auto rijdt)
Liftgate Ajar (Achterklep open) (met één geluidssig- naal)
Low Washer Fluid (Ruitensproeiervloeistof bijna op) (met één geluidssignaal)
"Ignition or Accessory On" (Contactschakelaar op ON of ACC)
Vehicle Not in Park (Auto niet in parkeerstand)
Key Left Vehicle (Sleutel niet in auto)
Key Not Detected (Sleutel niet aangetroffen)
Lage bandenspanning
Bandenspanning corrigeren
ECO (Fuel Saver Indicator) (indicator brandstofbe- sparing) — Indien aanwezig
Kanaal # zendt
21UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 29 of 289

Kanaal # programmeren
Kanaal # geprogrammeerd
Kanalen wissen
Kanalen gewist
Niet geprogrammeerd
Check Gascap (Brandstofvuldop controleren) (raad-pleeg "Brandstof bijvullen" in "Technische gegevens")
Oil Change Required (Oliebeurt vereist) (met één geluidssignaal)
WITTE VERKLIKKERLAMPJES EVIC
In dit vlak worden instelbare witte waarschuwings-
lampjes getoond. Deze verklikkerlampjes bevatten:
Status schakelhendel
De status van de schakelhendel "P,R,N,D,L,5,4,3,2,1"
wordt weergegeven als indicatie van de stand van de
hendel. De lampjes "5,4,3,2,1" geven aan dat de
Autostick
®- functie is gekozen. De gekozen versnelling
wordt weergegeven. Raadpleeg "Starten en rijden"
voor meer informatie over Autostick™.
Elektronische snelheidsregeling AAN Dit lampje gaat aan als de elektronische snel-
heidsregeling AAN staat. Raadpleeg voor
meer informatie "Elektronische snelheidsre-
geling" in "Uw auto".
Elektronische snelheidsregeling INGESTELD Dit lampje brandt wanneer de elektronische
snelheidsregeling werkt met een door de
bestuurder gemaakte instelling. Raadpleeg voor meer informatie "Elektronische snelheidsrege-
ling" in "Uw auto".
ORANJE VERKLIKKERLAMPJES EVIC
In dit vlak worden instelbare oranje waarschuwings-
lampjes getoond. Deze verklikkerlampjes bevatten:
Controlelampje brandstofpeil
Als het brandstofpeil is gezakt tot ongeveer
11,0 liter, gaat dit lampje aan en blijft aan tot er
brandstof wordt bijgevuld.
Indicatielampje brandstofvuldop los Wanneer het diagnosesysteem detecteert
dat de brandstofvuldop los zit, onjuist is aan-
gebracht of is beschadigd, verschijnt het be-
richt "Vuldop controleren" op het displayvlak
van de verklikkerlampjes. Draai de tankdop stevig vast
en druk op de toets SELECTEREN om het bericht uit
te schakelen. Als het probleem zich opnieuw voordoet,
verschijnt de melding de volgende keer dat de auto
wordt gestart opnieuw.
Het storingsindicatielampje (MIL) kan ook gaan bran-
den vanwege een loszittende, slecht bevestigde of be-
schadigde tankdop.
Indicator laag peil ruitenvloeistof Dit lampje gaat branden om aan te geven dat
het peil van de ruitenvloeistof laag is.
22
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 30 of 289

RODE VERKLIKKERLAMPJES EVIC
In dit vlak worden instelbare rode verklikkerlampjes
weergegeven. Deze verklikkerlampjes bevatten:
Portier openDit lampje gaat branden om aan te geven dat
een of meerdere portieren mogelijk openzijn.
Oliedruklampje Dit indicatielampje duidt een te lage oliedruk
aan. Als het lampje tijdens het rijden gaat bran-
den, zet de auto dan veilig stil en zet de motor zo snel
mogelijk af. Er klinkt vier minuten lang een geluidsignaal
als dit lampje gaat branden.
Start de motor pas opnieuw wanneer het probleem is
verholpen. Dit lampje geeft geen indicatie over het
motoroliepeil. Het oliepeil moet u controleren in de
motorruimte.
Controlelampje laadstroom Dit lampje geeft informatie over het functione-
ren van het laadsysteem. Het lampje zal gaan
branden wanneer het contact de eerste keer wordt
ingeschakeld (stand ON) en kort blijven branden om
het lampje te controleren. Als het lampje blijft branden
of gaat branden tijdens het rijden, schakelt u de elek-
trische apparaten die niet noodzakelijk zijn voor het
rijden uit of u verhoogt het toerental (als de motor
stationair draait). Als het controlelampje van de laad-
stroom blijft branden, doet zich een probleem met het
laadsysteem voor. Laat de auto dan ONMIDDELLIJK CONTROLEREN. Neem contact op met een erkende
dealer.
Wanneer met startkabels moet worden gestart, raad-
pleeg dan "Starten met startkabels" onder "Noodge-vallen".
Lampje elektronische snelheidsregeling
Dit lampje informeert u over een probleem
met de elektronische gaspedaalregeling
(ETC). Het lampje zal gaan branden wanneer
het contact de eerste keer ingeschakeld
(ON) wordt en kort blijven branden om het lampje te
controleren. Als het lampje bij de start niet gaat bran-
den, moet u het systeem door een erkende dealer laten
controleren.
Als er een probleem wordt geconstateerd, gaat het
lampje aan terwijl de motor draait. Draai de sleutel van
ON naar OFF wanneer de auto volledig stilstaat en de
keuzehendel in de stand PARK staat. Het lampje moet
nu uitgaan.
Als het lampje bij draaiende motor blijft branden kunt u
meestal toch gewoon met de auto rijden. Neem echter
wel zo snel mogelijk contact op met uw erkende dealer
voor reparatie. Als het lampje knippert tijdens het
rijden, dient er direct onderhoud uitgevoerd te wor-
den. In een dergelijk geval presteert de motor minder,
loopt versneld of onregelmatig stationair of slaat af.
Wellicht moet uw auto worden weggesleept.
23UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD