ESP FIAT FULLBACK 2017 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: FULLBACK, Model: FIAT FULLBACK 2017Pages: 332, PDF Size: 10.46 MB
Page 102 of 332

Kilometerteller
De kilometerteller geeft de afgelegde
afstand weer.
Tripteller
De tripteller geeft de afgelegde afstand
tussen twee punten weer.
Voorbeeld van gebruik van tripteller A
en tripteller B.
Het is mogelijk twee afgelegde
afstanden tegelijkertijd te meten, bijv.
van huis met tripmeter A en vanaf een
specifiek punt onderweg met tripmeter
B.
De tripmeter resetten
Houd de knop van het multi-
informatiedisplay ongeveer 2 seconden
of meer ingedrukt om de weergave
terug te zetten op 0. Alleen de
momenteel weergegeven waarde wordt
gereset.
Voorbeeld
Als tripmeter A wordt weergegeven,
wordt alleen tripmeter A gereset.
Opmerking Als de accupool wordt
ontkoppeld, worden de geheugens van
tripmeter A en B gewist, en wordt de
weergave weer op "0" gezet.Regeling meterverlichting
Iedere keer dat u de knop (2) van het
multi-informatiedisplay ongeveer
2 seconden of meer indrukt en
ingedrukt houdt, wordt een
geluidssignaal afgegeven en verandert
de helderheid van de
instrumentenverlichting.
Opmerking Er kunnen 8 verschillende
niveaus worden ingesteld,
respectievelijk voor als de positielichten
branden en als ze niet branden. Iedere
keer dat u twee helderheidsniveaus
verlaagt, neemt de segmentweergave
van het helderheidsniveau met één
niveau per keer af.
Opmerking Als het voertuig is uitgerust
met een automatische lampbediening
en de lampschakelaar op een andere
stand staat dan "OFF", schakelt de
meterverlichting automatisch naar de
afgestelde helderheid, ongeacht de
lichtomstandigheden buiten het
voertuig.Opmerking Het helderheidsniveau van
de instrumentenverlichting wordt
opgeslagen zodra de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "OFF" wordt
gezet.
Weergave rijbereik
Hier wordt weergegeven wat het
rijbereik ongeveer is (hoeveel kilometer
of mijl u nog kunt rijden). Als het
rijbereik daalt tot onder ongeveer 50 km
(30 mijl), wordt "---" weergegeven.
Opmerking Het rijbereik is gebaseerd
op de gegevens van het
brandstofverbruik. Dit kan variëren
afhankelijk van de rijomstandigheden en
-gewoonten. Behandel de
weergegeven afstand als een grove
indicatie.
Opmerking Na het tanken wordt de
weergave van het rijbereik bijgewerkt.
Als u echter maar een kleine
hoeveelheid tankt, wordt de juiste
waarde niet weergegeven. Vul de tank
zo vaak mogelijk.
Opmerking In bepaalde gevallen kan
de weergegeven waarde van het
rijbereik veranderen als het voertuig op
een bijzonder steile helling is
geparkeerd. Dat komt door de
beweging van de brandstof in de tank
en duidt niet op een storing.
185AHA101282
100
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 119 of 332

VEILIGHEIDS-
GORDELS
Om uzelf en uw passagiers in geval van
een ongeval te beschermen, is het van
essentieel belang dat de
veiligheidsgordels naar behoren worden
gedragen tijdens het rijden.
De voorste veiligheidsgordels hebben
ieder een gordelspanner (enkele cabine
en anderhalve cabine). De voorste
veiligheidsgordels en de buitenste
veiligheidsgordels achter hebben ieder
een gordelspanner (dubbele cabine).
Deze veiligheidsgordels worden op
dezelfde manier gebruikt als
conventionele veiligheidsgordels.
Raadpleeg "Gordelspanners en
krachtbegrenzers".
113) 114) 115) 116) 117) 118) 119) 120) 121) 122)
3-puntsveiligheidsgordel (met
noodvergrendeling)
Dit type veiligheidsgordel hoeft niet op
lengte te worden afgesteld. Als de
veiligheidsgordel om is gedaan, past de
gordel zichzelf aan de bewegingen van
de drager aan, maar in geval van
plotselinge of sterke schokken, wordt
de gordel automatisch geblokkeerd om
het lichaam van de drager tegen te
houden.Vo0or sommige markten (bijvoorbeeld
Zweden) /waar aanwezig, zijn de
voertuigen uitgerust met
rolveiligheidsgordels met dubbele
vergrendelingsfunctie voor zowel de
voorstoel als achterbank. U mag niet
knutselen aan de veiligheidsgordels of
de bevestiging hiervan. Als een
probleem optreedt, raden wij u aan zo
spoedig mogelijk uw veiligheidsgordels
te laten inspecteren door het Fiat
Servicenetwerk.
Opmerking U kunt controleren of de
gordel blokkeert door hem snel naar
voren te trekken.
Omdoen
1. Pak de gesp vast en trek de gordel
langzaam naar buiten.
Opmerking Als de veiligheidsgordel is
geblokkeerd en niet naar buiten kan
worden getrokken, trek dan één keer
krachtig aan de gordel en rol de gordel
weer in. Trek de gordel vervolgens
langzaam weer naar buiten.
2. Steek de gesp in de sluiting totdat u
een klikgeluid hoort.3. Trek een beetje aan de gordel om de
losheid aan te passen.
123)
62) 63)
Afdoen
Houd de gesp vast en druk op de knop
op de sluiting.
195AA0008466
196AA0008293
117
Page 120 of 332

Opmerking Houd de gesp vast terwijl
de gordel automatisch wordt
ingetrokken, zodat de gordel langzaam
inrolt. Als u dit niet doet, kan dit leiden
tot schade aan het voertuig.
Opmerking Als de veiligheidsgordel (A)
of ring (B) vuil wordt, kan het zijn dat de
gordel niet goed inrolt. Als de
veiligheidsgordel en ring vuil zijn, maak
ze dan schoon met een zachte zeep of
reinigingsmiddel.
INSPECTIE
VEILIGHEIDSGORDELS
Controleer de veiligheidsgordels op
sneden, slijtage of rafels en controleer
de metalen onderdelen op scheuren of
vervormingen. Vervang defecte
veiligheidsgordels.
124) 125) 126)
64) 65) 66)
BELANGRIJK
113)Volwassenen en kinderen die groot
genoeg zijn om fatsoenlijk een
veiligheidsgordel te dragen, dienen in dit
voertuig te allen tijde een veiligheidsgordel
te dragen. Voor andere kinderen moet altijd
een geschikt kinderzitje worden gebruikt.
114)Plaats het schoudergedeelte van de
gordel altijd over uw borst en schouder.
Doe het nooit achter uw rug of onder uw
arm.
115)Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Niet-naleving
hiervan kan gevaarlijk zijn.116)De veiligheidsgordel biedt een
maximale bescherming als de rugleuning
volledig rechtop is gezet. Als de rugleuning
naar achteren is gekanteld, is het risico
vooral bij frontale botsingen groter dat de
passagier onder de gordel door glijdt en
letsel oploopt door de gordel of door tegen
het instrumentenpaneel of de rugleuningen
van de stoelen daarvoor te klappen.
117)Draai de gordel recht als deze
gedraaid zit.
118)Houd kinderen nooit in uw armen of
op schoot tijdens het rijden, zelfs niet als u
uw veiligheidsgordel draagt. Hierdoor kan
uw kind namelijk ernstig of dodelijk letsel
oplopen in geval van een botsing of als
plotseling wordt geremd.
119)Stel de veiligheidsgordel altijd
dusdanig af dat deze stevig om u heen zit.
120)Draag het heupgedeelte van de
gordel altijd over uw heupen.
121)Druk tijdens het rijden nooit op de
knop van de gesp.
122)Veiligheidsgordels werken voor
iedereen, zelfs zwangere vrouwen.
Zwangere vrouwen dienen de beschikbare
veiligheidsgordels te gebruiken. Hierdoor
neemt het risico op letsel van zowel de
vrouw als het ongeboren kind af. De
heupgordel moet over de dijen en zo stevig
mogelijk tegen de heupen gedragen
worden, maar nooit over het middel.
Raadpleeg uw arts, als u nog vragen of
bezorgdheden hebt.
123)Draag het heupgedeelte van de
gordel nooit over uw onderbuik. In geval
van een ongeval zou de gordel stevig tegen
uw onderbuik kunnen drukken en het risico
op letsel vergroten.
197AHZ101489
198AFZ101656
118
VEILIGHEID
Page 121 of 332

124)Tracht niet enige delen van de
veiligheidsgordels zelf te repareren of
vervangen; we raden u aan u hiervoor tot
het Fiat Servicenetwerk te wenden. Een
onjuiste reparatie of vervanging zou de
effectiviteit van de veiligheidsgordels
kunnen verlagen en zou in geval van een
botsing kunnen leiden tot ernstig letsel.
125)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een
groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
126)Stel de veiligheidsgordels af wanneer
de auto stil staat.
BELANGRIJK
62)Er mogen geen wijzigingen of
toevoegingen worden aangebracht
waardoor ofwel de stelinrichtingen van de
veiligheidsgordels niet meer werken of de
veiligheidsgordel niet meer kan worden
afgesteld, zodat hij goed wordt
aangespannen.
63)Zorg dat de gordelband nooit gedraaid
is.
64)We raden u aan alle veiligheidsgordels,
inclusief oprolautomaten en bevestigingen,
na iedere botsing te laten controleren. We
raden u aan de veiligheidsgordels die
tijdens een botsing zijn gebruikt, te
vervangen, tenzij het een kleine botsing
was en de gordels geen tekenen van
schade vertonen en nog steeds fatsoenlijk
werken.
65)Een geactiveerde gordelspanner kan
niet worden hergebruikt. Deze moet samen
met de oprolautomaat worden vervangen.66)Breng geen externe voorwerpen
(stukken plastic, paperclips, knopen, etc.) in
de gesp of in het oprolmechanisme
fig. 198. Wijzig of verwijder of installeer de
veiligheidsgordel bovendien niet. Anders
kan de veiligheidsgordel misschien niet in
staat zijn voldoende bescherming te bieden
in een botsing of andere situatie.
67)Een vuile veiligheidsgordel dient met
een neutraal reinigingsmiddel en warm
water te worden gereinigd. Spoel de gordel
af met water en laat hem in de schaduw
drogen. Probeer de gordels niet te bleken
of te verven; dit is van invloed op de
eigenschappen van de gordels.
SBR-SYSTEEM
Seat Belt Reminder
(SBR)
Voor de bestuurders- en voorste
passagiersstoel (waar aanwezig)
* — Dit waarschuwingslampje is voor
voertuigen met linkse besturing.
1. Voertuigen met linkse besturing
2. Voertuigen met rechtse besturing
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
terwijl de veiligheidsgordel van de
bestuurder en/of de passagier voor
(indien zo uitgerust) nog loszit, gaat het
waarschuwingslampje branden en
wordt ongeveer 6 seconden een
geluidssignaal afgegeven om de
bestuurder en/of de voorste passagier
(indien zo uitgerust) eraan te herinneren
dat de veiligheidsgordel moet worden
omgedaan.
199AHA106665
119
Page 123 of 332

127)
Heupgordels
De heupgordels moeten worden
versteld door de gordel en de gesp in
een rechte hoek ten opzichte van elkaar
te houden en vervolgens aan de gordel
te trekken, zoals weergegeven in de
afbeelding, tot de gordel stevig om de
inzittende zit.
A — AantrekkenB — Ontspannen
Houd de gesp vast en steek hem in de
sluiting totdat u een klikgeluid hoort.
BELANGRIJK
68)Plaats geen accessoires of stickers
waardoor het lampje slecht te zien is.
BELANGRIJK
127)Als u de gordelverankering verstelt,
stel deze dan hoog genoeg af dat de
gordel uw schouder volledig raakt, maar
uw nek niet.
GORDELSPANNERS
EN KRACHT-
BEGRENZERS
(indien aanwezig)
128) 129) 130) 131) 132)
69) 70) 71) 72)
De voorste veiligheidsgordels hebben
ieder een gordelspanner en
krachtbegrenzer (enkele cabine en
anderhalve cabine).
De voorste veiligheidsgordels en de
buitenste veiligheidsgordels achter
hebben ieder een gordelspanner en
krachtbegrenzer (dubbele cabine).
Gordelspanner
Als met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus onder de volgende
omstandigheden een frontale of
flankbotsing plaats heeft (voertuigen
uitgerust met SRS-zijairbags en
SRS-gordijnairbags) die ernstig genoeg
is om letsel bij de bestuurder en/of
voorste passagier te veroorzaken, of
wanneer een omrollen of omklappen
van de auto wordt vastgesteld (indien
aanwezig), trekt de gordelspanner hun
respectievelijke veiligheidsgordels direct
strak, voor een maximale effectiviteit
van de veiligheidsgordels.
Behalve voor voertuigen uitgerust met
het Keyless Operation-systeem: de
contactschakelaar staat op de stand
"ON" of "START".
201AA0105192
202AA0005595
121
Page 138 of 332

8. Duw en trek het kinderzitje in alle
richtingen om te controleren of het
stevig vastzit.
Verwijderen
Verwijder het kinderzitje volgens de
instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
Installatie van een kinderzitje met
een driepuntsgordel (met
noodblokkering)
Installatie
1. Zet een kinderzitje op de plaats waar
het geïnstalleerd moet worden en
verwijder de hoofdsteun van de stoel.
Raadpleeg "Hoofdsteunen".
2. Als een kinderzitje op de voorste
passagiersstoel geïnstalleerd moet
worden, schuif de stoel dan zo ver
mogelijk naar achteren.
3. Geleid de gordel volgens de
instructies van de fabrikant van het
kinderzitje, door het kinderzitje en doe
de gesp in de sluiting.
4. Elimineer alle speling met gebruik van
de bevestigingsklem (A).
5. Als uw kinderzitje een steunpoot
heeft, zorg er dan voor dat de
steunpoot een stabiele plaats op de
vloer heeft.
6. Duw en trek het kinderzitje in alle
richtingen om te controleren dat het
stevig vastzit, voordat u het kind in het
kinderzitje plaatst. Doe dit voor ieder
gebruik.
156)
BELANGRIJK
154)Verwijder voor de installatie van een
kinderzitje, de hoofdsteun van de stoel.
155)Verankeringen van kinderzitjes zijn
ontworpen om uitsluitend de krachten van
correct geïnstalleerde kinderzitjes te
weerstaan. Ze mogen onder geen beding
voor veiligheidsgordels voor volwassenen,
zespuntsveiligheidsgordels of voor de
bevestiging van andere voorwerpen of
bagage aan het voertuig worden gebruikt.
156)Voor bepaalde kinderzitjes, moet de
bevestigingsklem (A) worden gebruikt om
persoonlijk letsel tijdens een botsing of een
plotselinge manoeuvre te helpen
voorkomen. De klem moet worden
bevestigd en gebruikt volgens de
instructies van de fabrikant van het
kinderzitje. De bevestigingsklem moet
worden verwijderd als het kinderzitje wordt
verwijderd.
BELANGRIJK
73)Stel de voorstoel bij de installatie van
een kinderzitje op de achterbank, dusdanig
af dat de rugleuning van de voorstoelen de
kindervoetjes en het kinderzitje niet raken.
74)Zet bij installatie van een kinderzitje
(gewichtsklasse II en III) op de voorste
passagiersstoel, de rugleuning twee
standen naar achteren vanaf de volledig
rechte stand.
75)Kinderzitjes met steunpoot zijn niet
geschikt voor de middenstoel van de
achterbank.
76)Als u "KID-FIX" of "KID PLUS" op de
achterstoel gebruikt, trek dan de
hoofdsteun van het kinderzitje omlaag als
het kind is uitgestapt, om te voorkomen dat
de hoofdsteun van het kinderzitje de
achterruit raakt. Zorg er bovendien voor dat
de hoofdsteun is versteld en fatsoenlijk is
geplaatst als er een kind in het kinderzitje
zit.
216AA0008772
136
VEILIGHEID
Page 153 of 332

BELANGRIJK
197)Het rembekrachtigingssysteem is niet
ontworpen om remkrachten uit te oefenen
die groter zijn dan het vermogen. Zorg
ervoor dat u altijd voldoende afstand
bewaart tot de voertuigen voor u, zonder
dat u teveel afhankelijk bent van het
rembekrachtigingssysteem.
198)Het ABS kan geen ongevallen
voorkomen. Het is uw verantwoordelijkheid
om de benodigde veiligheidsmaatregelen
te treffen en voorzichtig te rijden.
199)Zorg ervoor dat alle vier de wielen en
banden dezelfde maat hebben en van
hetzelfde type zijn, om een slechte werking
van het ABS te voorkomen.
200)Installeer geen aftermarket
sperdifferentieel (LSD) op uw voertuig. Dit
zou nadelige gevolgen kunnen hebben
voor de werking van het ABS.
201)Het ABS benut zoveel mogelijk de
beschikbare grip maar kan deze niet
verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op
gladde weggedeelten en neem geen
onnodige risico’s.
202)Wanneer het ABS ingrijpt en trillingen
in het rempedaal worden gevoeld, moet u
niet bang zijn om het pedaal stevig
ingedrukt te houden. Zo zorgt het systeem
voor de kortste remweg op basis van de
conditie van het wegdek.
203)Als het ABS ingrijpt, hebben de
banden bijna de grip op het wegdek
verloren: verlaag uw snelheid om ervoor te
zorgen dat u met voldoende grip verder
kunt rijden.204)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
205)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
206)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
207)Vertrouw niet teveel op de ESC. Zelfs
de ESC kan niet voorkomen dat de
natuurkundige wetten op het voertuig
worden uitgeoefend. Dit systeem heeft net
als ieder ander systeem beperkingen en
kan niet helpen de tractie en controle over
het voertuig onder alle omstandigheden te
behouden. Roekeloos rijden kan leiden tot
ongevallen. Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om voorzichtig te rijden.
Dat houdt in dat ook rekening moet
worden gehouden met de verkeers-, weg-
en omgevingsomstandigheden.
208)Het ESC-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig grip
of aquaplaning.
209)Zorg ervoor dat op alle vier de wielen
banden van hetzelfde gespecificeerde type
en dezelfde maat worden gebruikt. Anders
zou de ESC slecht kunnen werken.
210)Installeer geen aftermarket
sperdifferentieel (LSD) op uw voertuig. De
elektronische stabiliteitscontrole zou
hierdoor slecht kunnen gaan werken.211)De schakelaar "ESC OFF" mag uit
veiligheidsoverwegingen alleen bediend
worden als het voertuig stilstaat.
212)Zorg ervoor dat de elektronische
stabiliteitscontrole aan blijft staan als onder
normale omstandigheden wordt gereden.
213)Monteer winterbanden en rijd met
lage snelheden, als met het voertuig over
bevroren of besneeuwde wegen wordt
gereden.
151
Page 165 of 332

Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem
222)
Opmerking Als u tijdens het rijden een
noodstop moet maken, houd de
motorschakelaar dan 3 seconden of
meer ingedrukt, of druk er 3 of meer
keer snel achter elkaar op. De motor
wordt afgezet en de bedieningsmodus
wordt op "ACC" gezet.
Opmerking Probeer de motor niet af te
zetten met de bedieningsmodus op een
andere stand dan "P" (parkeren)
(automatische versnellingsbak). Als de
motor wordt afgezet met de
versnellingspook in een andere stand
dan "P" (parkeren), wordt de
bedieningsmodus op "ACC" gezet i.p.v.
"OFF". Zet eerst de versnellingspook in
de stand "P" (parkeren) en zet dan de
bedieningsmodus op "OFF".
1. Breng het voertuig tot stilstand.
2. Schakel de parkeerrem volledig in,
terwijl u het rempedaal intrapt.
3. Druk op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak op
de motorschakelaar om de motor af te
zetten en zet de versnellingspook in de
1e versnelling (heuvelopwaarts) of de
stand "R" (achteruit) (heuvelafwaarts).
Zet op voertuigen met een
automatische versnellingsbak de
versnellingspook in de stand "P"
(parkeren) en druk op de
motorschakelaar om de motor af te
zetten.Leerproces hoeveelheid ingespoten
brandstof
Om de uitlaatgasemissies en het
motorgeluid zo laag mogelijk te houden,
voert de motor heel soms een
leerproces van de hoeveelheid
ingespoten brandstof uit.
Tijdens het leerproces klinkt de motor
iets anders dan normaal. De
verandering in het motorgeluid duidt
niet op een storing.
Als de Keyless Operation-sleutel
niet naar behoren werkt
Steek de Keyless Operation-sleutel in
het contactslot. Nu zou de motor
gestart en de bedieningsmodus
gewijzigd moeten kunnen worden.
Neem de Keyless Operation-sleutel uit
het contactslot, als de motor is gestart
of als de bedieningsmodus wordt
veranderd.Opmerking Steek niets anders in het
contactslot dan de Keyless
Operation-sleutel. Dit zou schade of
storingen kunnen veroorzaken.
Opmerking Verwijder objecten of extra
sleutels van de Keyless Operation-
sleutel, voordat de sleutel in het
contactslot wordt gestoken. Anders zou
het kunnen gebeuren dat het voertuig
de geregistreerde ID-code niet van de
geregistreerde sleutel kan ontvangen.
Daardoor start de motor niet en kan de
bedieningsmodus niet worden
gewijzigd.
Opmerking Als de Keyless
Operation-sleutel zoals weergegeven in
het contactslot wordt gestoken, zit de
sleutel vast. Trek de sleutel in dezelfde
toestand weer naar buiten.
249AHA103547
163
Page 167 of 332

WERKING VAN DE
TURBOCOMPRESSOR
(indien aanwezig)
Turbocompressor
100) 101)
De turbocompressor verhoogt het
motorvermogen door grote
hoeveelheden lucht in de cilinders van
de motor te persen. De vinnen in de
turbocompressor draaien op extreem
hoge snelheden en worden
onderworpen aan extreem hoge
temperaturen. Ze worden gesmeerd en
gekoeld door de motorolie. Als de
motorolie niet op de gespecificeerde
intervallen wordt ververst, kunnen de
lagers vastlopen of vreemde geluiden
maken.
1. Luchtcompressor 2. Perslucht
3. Cilinder 4. Vin turbocompressor
5. Turbine 6. Uitlaatgas
BELANGRIJK
100)Laat de motor niet direct na het
starten hoge toeren maken (door bijv. het
toerental op te voeren of snel te versnellen).
101)Zet de motor niet onmiddellijk af nadat
met hoge snelheid of heuvelopwaarts is
gereden. Laat eerst de motor stationair
draaien om de turbocompressor de kans te
geven om af te koelen.
START&STOP-
SYSTEEM
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af en start hem
weer op zonder gebruik van de
contactschakelaar of motorschakelaar,
als het voertuig stilstaat, voor bijv. een
verkeerslicht of in een file, om de
hoeveelheid uitlaatgassen en het
brandstofverbruik te verlagen.
Opmerking De totale tijd dat de motor
door het Start&Stop-systeem is
afgezet, wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay. Raadpleeg
"Start&Stop-bewaking".
102)
De motor automatisch afzetten
Iedere keer dat de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet, wordt het Start&Stop-systeem
automatisch ingeschakeld.
Het systeem kan worden uitgeschakeld
door op de schakelaar "OFF" van het
Start&Stop-systeem te drukken.
Raadpleeg "Uitschakelen"
Als het Start&Stop-systeem in werking
treedt, gaat het indicatielampje branden
om de bestuurder hiervan op de hoogte
te stellen.
251AA0020860
165
Page 176 of 332

Opmerking Er kunnen maar
5 vooruitversnellingen worden
geselecteerd. Zet de versnellingspook
in "R" (achteruit) of "P" (parkeren) om
het voertuig, respectievelijk, in zijn
achteruit of in de parkeerstand te
zetten.
Opmerking Om een goed rendement te
behouden, zou de versnellingsbak
kunnen weigeren op te schakelen als
de versnellingspook of de
schakelpeddels bij bepaalde
voertuigsnelheden naar de "+"
(opschakelen) worden bewogen.
Bovendien zou de versnellingsbak, om
een te hoog motortoerental te
voorkomen, kunnen weigeren terug te
schakelen als de versnellingspook of de
schakelpeddels bij bepaalde
voertuigsnelheden naar de "—"
(terugschakelen) worden bewogen. Als
dit gebeurt, klinkt er een zoemer om
aan te geven dat er niet wordt
teruggeschakeld.
Opmerking Naarmate het voertuig
vaart minder, wordt automatisch
teruggeschakeld. Als het voertuig tot
stilstand komt, wordt automatisch naar
de 1e versnelling geschakeld.
Opmerking Duw de versnellingspook
naar voren naar de stand "+"
(opschakelen), als u op een gladde weg
optrekt. Hierdoor schakelt de
versnellingsbak naar de 2e versnelling,
die beter geschikt is om soepel weg te
rijden op een gladde weg.Duw de versnellingspook naar de stand
"—" (terugschakelen) om terug te
schakelen naar de 1e versnelling.
Opmerking Als de
transmissieolietemperatuur van de
automatische versnellingsbak te hoog
is, wordt de beschermingsfunctie
ingeschakeld. In dit geval zou de
versnellingsbak kunnen weigeren op te
schakelen als de versnellingspook of de
schakelpeddels in de sportmodus naar
de "+" (opschakelen) worden bewogen
of kan automatisch terugschakelen.
Aaduiding sportmodus
In de sportmodus wordt de momenteel
geselecteerde stand aangeduid door
het weergegeven indicatielampje (A) op
het instrumentenpaneel.Als er een storing in de
automatische versnellingsbak
optreedt
Als de weergave van de stand van
de versnellingspook knippert
Als de weergave van de stand van de
versnellingspook knippert tijdens het
rijden, zou er sprake kunnen zijn van
een storing in de automatische
versnellingsbak.
Opmerking Indicatielampje "A" knippert
alleen als de positieschakelaar van de
automatische versnellingsbak defect is.
Dit gebeurt niet onder normale
rijomstandigheden.
120)267AHA103619
268AH3100245
174
STARTEN EN RIJDEN