FIAT FULLBACK 2018 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: FULLBACK, Model: FIAT FULLBACK 2018Pages: 332, PDF Size: 10.64 MB
Page 51 of 332

Opmerking Bedien de schakelaar
handmatig en laat uw voertuig nakijken,
als de schakelaar in de stand "AUTO"
staat, maar de lampen niet aan- of
uitgaan.
Automatische uitschakeling lampen
(koplampen, mistlampen, enz.)
Als de volgende handeling wordt
verricht terwijl de lampschakelaar in de
stand
staat, worden de lampen
automatisch uitgeschakeld als het
bestuurdersportier wordt geopend.
[Behalve voor voertuigen uitgerust met
het Keyless Operation-systeem] De
contactschakelaar wordt naar de stand
"LOCK" of "ACC" gedraaid of de sleutel
wordt uit het contactslot genomen.
[Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem] De
bedieningsmodus wordt op "OFF" of
"ACC" gezet.
Als de volgende handeling wordt
verricht terwijl de lampschakelaar in de
stand
staat, worden de lampen
automatisch uitgeschakeld als het
bestuurdersportier vervolgens
gedurende ongeveer drie minuten dicht
blijft. [Behalve voor voertuigen uitgerust
met het Keyless Operation-systeem] De
contactschakelaar wordt naar de stand
"LOCK" of "ACC" gedraaid of de sleutel
wordt uit het contactslot genomen.
[Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem] De
bedieningsmodus wordt op "OFF" of
"ACC" gezet.
Opmerking De automatische
uitschakeling van de lampen kan ook
worden uitgeschakeld. Wendt u voor
nadere informatie tot het Fiat
Servicenetwerk.
Lampbewakingszoemer
Als de volgende handeling wordt
verricht, gaat een zoemer af om de
bestuurder eraan te herinneren dat de
lampen moeten worden uitgeschakeld.
[Behalve voor voertuigen uitgerust met
het Keyless Operation-systeem]
Als het bestuurdersportier wordt
geopend als de sleutel in de stand
"LOCK" of "ACC" staat of uit het
contactslot wordt verwijderd, terwijl de
lampen aan zijn. [Voor voertuigen
uitgerust met het Keyless
Operation-systeem] Als hetbestuurdersportier wordt geopend als
de bedieningsmodus op "ACC" of
"OFF" staat, terwijl de lampen aan zijn.
In beide gevallen stopt de zoemer
automatisch als de automatische
uitschakelfunctie wordt geactiveerd, de
lampschakelaar uit wordt gezet of het
portier wordt gesloten.
Dagrijlichten
(Indien aanwezig)
De dagrijlichten gaan aan als de motor
draait, de lampschakelaar in de stand
"OFF" of "AUTO" staat en de
achterlampen uit zijn.
60) 61)
Dimlicht (overschakeling
grootlicht/dimlicht)
Als de lampschakelaar in de stand
staat, schakelen de koplampen
iedere keer als hendel (A) volledig naar
achteren wordt getrokken, over van
grootlicht naar dimlicht (of van dimlicht
naar grootlicht). Zolang het grootlicht is
ingeschakeld, brandt het
indicatielampje voor grootlicht op het
instrumentenpaneel ook.
77AJZ101023
49
Page 52 of 332

Knipperen met grootlicht
Het grootlicht gaat even aan als
zachtjes aan de hendel (B) wordt
getrokken en gaat weer uit als de
hendel wordt losgelaten. Zolang het
grootlicht is ingeschakeld, brandt het
indicatielampje voor grootlicht op het
instrumentenpaneel.
Opmerking Het grootlicht kan ook
tijdelijk ingeschakeld worden als de
lampschakelaar op "OFF" staat.
Opmerking Als u de lampen uitschakelt
terwijl de koplampen op grootlicht
staan, schakelen de koplampen
automatisch terug naar dimlicht, als de
lampschakelaar weer in de stand
wordt gezet.
NIVELLERINGS-
SCHAKELAAR
KOPLAMPEN
(indien aanwezig)
62)
De hoek van de koplampen varieert
afhankelijk van de belading van het
voertuig. De nivelleringsschakelaar van
de koplampen kan worden gebruikt om
de verlichtingsafstand van de
koplampen aan te passen (als het
dimlicht aan is), zodat de koplampen de
bestuurders van naderende voertuigen
niet afleiden. Zet de schakelaar (onder
verwijzing naar de volgende tabel) op
de juiste stand, afgestemd op het
aantal passagiers en de belading van
het voertuig.
Opmerking Zet de draaischakelaar voor
de afstelling van de koplampen eerst op
"0" (de hoogste stand).Toestand voertuig — enkele cabine
Schakelaarstand 0 — alleen bestuurder.
Schakelaarstand 2 — bestuurder en
volledige belading.
Toestand voertuig — anderhalve en
dubbele cabine
Schakelaarstand 0 — alleen bestuurder.
Schakelaarstand 3 — bestuurder en
volledige belading (behalve voor
voertuigen met HID-koplampen en
banden van 16 inch).
Schakelaarstand 4 — bestuurder en
volledige belading (voertuigen met
HID-koplampen en banden van
16 inch).
HENDEL
RICHTINGAANWIJZERS
De richtingaanwijzers gaan knipperen
als de hendel wordt bediend (met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op ON). Tegelijkertijd
knippert het indicatielampje van de
richtingaanwijzers.
78AA0061218
79AHA105525
50
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 53 of 332

A — Richtingaanwijzers: gebruik voor
een normale afslag stand (A). De hendel
gaat automatisch terug als de afslag is
genomen.
B — Signalering voor een verandering
van rijstrook: als de hendel (B) zachtjes
wordt bewogen om van rijstrook te
veranderen, knipperen de
richtingaanwijzers en het indicatielampje
op het instrumentenpaneel alleen
zolang de hendel wordt bediend.
Bovendien knipperen de
richtingaanwijzers en het indicatielampje
op het instrumentenpaneel drie keer als
de hendel (B) zachtjes wordt
aangeraakt en gelijk weer wordt
losgelaten.
Opmerking Als de lamp ongebruikelijk
snel knippert, is de lamp in de
richtingaanwijzers mogelijk
doorgebrand. We raden u aan het
voertuig na te laten kijken.De volgende functies kunnen worden
geactiveerd:
Knipperen van de richtingaanwijzers
als de hendel wordt bediend met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ACC".
Het 3 keer knipperen van de
richtingaanwijzers voor het veranderen
van rijstrook kan worden uitgeschakeld.
De tijd die nodig is om de hendel te
bedienen en de richtingaanwijzers drie
keer te laten knipperen, kan worden
aangepast.
Het geluid van het knipperen van de
richtingaanwijzers kan worden
gewijzigd. Wendt u voor nadere
informatie tot het Fiat Servicenetwerk.
SCHAKELAAR
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de schakelaar van de
alarmknipperlichten als het voertuig in
een noodgeval op de weg moet worden
stilgezet. De alarmknipperlichten
kunnen altijd worden gebruikt,
ongeacht de stand van de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus.
Druk op de schakelaar om de
alarmknipperlichten aan te zetten en
alle richtingaanwijzers gaan constant
knipperen. Druk nogmaals op de
schakelaar om de alarmknipperlichten
uit te zetten.Opmerking Op voertuigen uitgerust
met het noodremsysteem werkt het
noodremsysteem niet, zolang de
alarmknipperlichten knipperen doordat
de schakelaar handmatig is ingedrukt.
Raadpleeg "Noodremsysteem".
SCHAKELAAR
MISTLAMPEN
(indien aanwezig)
Schakelaar mistkoplampen
De mistkoplampen kunnen worden
bediend terwijl de koplampen of
achterlampen aan zijn. Draai de knop
naar "ON" om de mistkoplampen in te
schakelen. Een indicatielampje op het
instrumentenpaneel gaat ook branden.
Draai de knop naar "OFF" om de
mistkoplampen uit te schakelen. Zodra
u de knop loslaat, keert hij automatisch
terug naar de oorspronkelijke stand.
80AA0061205
81AHA101383
51
Page 54 of 332

Opmerking De mistkoplampen worden
automatisch uitgeschakeld als de
koplampen of achterlampen worden
uitgeschakeld. Draai de knop naar "ON"
om de mistkoplampen weer in te
schakelen, als de koplampen of
achterlampen weer zijn ingeschakeld.
Opmerking Gebruik mistlampen alleen
als het mist; anders kunnen de felle
lampen het tegemoetkomende verkeer
tijdelijk verblinden.
Schakelaar mistachterlicht
Het mistachterlicht kan worden bediend
terwijl de koplampen of de
mistkoplampen (indien aanwezig) aan
zijn. Een indicatielampje op het
instrumentenpaneel gaat branden als
het mistachterlicht wordt ingeschakeld.
Voertuig zonder mistkoplampen:
Draai de knop een keer naar "ON" om
het mistachterlicht in te schakelen.
Draai de knop eenmaal naar "OFF" om
het mistachterlicht uit te schakelen.Zodra u de knop loslaat, keert hij
automatisch terug naar de
oorspronkelijke stand.
Voertuig met mistkoplampen: Draai
de knop eenmaal naar "ON" om de
mistkoplampen in te schakelen. Draai
de knop nog een keer naar "ON" om
het mistachterlicht in te schakelen.
Draai de knop eenmaal naar "OFF" om
het mistachterlicht uit te schakelen.
Draai de knop nog een keer naar "OFF"
om de mistkoplampen uit te schakelen.
Zodra u de knop loslaat, keert hij
automatisch terug naar de
oorspronkelijke stand.
Opmerking Het mistachterlicht wordt
automatisch uitgeschakeld als de
koplampen of de mistkoplampen (indien
aanwezig) worden uitgeschakeld.
Opmerking Draai de knop eenmaal
naar "ON" om het mistachterlicht weer
in te schakelen, als de koplampen weerzijn ingeschakeld. (Voertuig zonder
mistkoplampen)
Draai de knop tweemaal naar "ON" om
het mistachterlicht weer in te schakelen,
als de koplampen weer zijn
ingeschakeld. (Voertuig met
mistkoplampen)
DE KOPLAMPEN
AFDEKKEN
Als met het voertuig in een land wordt
gereden, waar aan de andere kant van
de weg wordt gereden als in het land
waar het voertuig is geleverd, moeten
de nodige maatregelen worden
getroffen om te voorkomen dat het
tegemoetkomende verkeer wordt
verblind.
HID-koplampen
Hoeven niet te worden aangepast.
Halogeen-koplampen
Dek de koplampen af volgens de
onderstaande procedure.
Zet de koplampen uit en wacht tot
de koplampen zijn afgekoeld.Bereid
sticker (A) volgens de afbeeldingen
voor om op het oppervlak van de
linker- en rechterkoplamp te
plakken.Plaats de sticker (C) en de
markering (B) van het midden van
de koplamp, gezien vanaf de
voorkant van de koplamp, en plak
82AG0004596
83AG0004596
52
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 55 of 332

een sticker langs de verticale
stippellijn.
Opmerking Gebruik een sticker die het
licht voldoende blokkeert. Als een
sticker wordt gebruikt die het licht niet
blokkeert, wordt het licht van de
koplamp niet geblokkeerd.
Opmerking Lijn de verticale stippellijn
uit met de lijn van de reflector in de
koplamp.
Linkse besturingRechtse besturing
BELANGRIJK
60)De dagrijlichten zijn een alternatief voor
het dimlicht als overdag wordt gereden.
Het is tevens toegestaan in landen waar dit
niet verplicht is.61)De dagrijlichten mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
62)Verricht de afstelling altijd voordat u
gaat rijden. Probeer de afstelling niet
tijdens het rijden te verrichten; dit zou tot
ongevallen kunnen leiden.
84AHE100267
85AHE100270
53
Page 56 of 332

INTERIEUR-
VERLICHTING
1. Binnenverlichting en kaartleeslampjes
vóór
2. Binnenverlichting achter
Als u de verlichting aan laat zonder dat
de motor draait, loopt de accu leeg.
Zorg ervoor dat alle verlichting is
uitgeschakeld, voordat u het voertuig
verlaat.Binnenverlichting
Voor
AchterA — AAN
De lamp brandt, ongeacht of het portier
open of gesloten is.
B — PORTIER (vertraagde
uitschakeling)
Voertuigen zonder centrale
portiervergrendeling:
de lamp gaat branden, als een portier
wordt geopend. De lamp gaat ongeveer
7 seconden nadat alle portieren zijn
gesloten uit. De lamp gaat echter direct
uit als de contactschakelaar naar "ON"
wordt gedraaid en alle portieren
gesloten zijn.
Voertuigen met centrale
portiervergrendeling:
de lamp gaat branden, als een portier
wordt geopend. De lamp gaat ongeveer
15 seconden nadat alle portieren zijn
gesloten uit. De lamp gaat in de
volgende gevallen echter direct uit, als
alle portieren zijn gesloten:
86AHA10614487AA0082787
88AHA104818
89AA0082790
54
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 57 of 332

Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet.
Als de centrale portiervergrendeling
wordt gebruikt om het voertuig af te
sluiten.
Als de Keyless Entry- of de Keyless
Operation-sleutel wordt gebruikt om het
voertuig af te sluiten.
Als het voertuig is uitgerust met het
Keyless Operation-systeem en de
Keyless Operation-functie wordt
gebruikt om het voertuig af te sluiten.
Automatische uitschakeling:
als de lamp is ingeschakeld met de
contactschakelaar op de stand "LOCK"
of "ACC" of de bedieningsmodus op
"OFF" of "ACC", en het portier wordt
geopend, schakelt de lamp na
ongeveer 30 minuten automatisch uit.
Als de lamp automatisch uit is gegaan,
gaat de lamp in de volgende gevallen
weer branden:
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet.
Als het Keyless Entry- of het Keyless
Operation-systeem wordt gebruikt.
Als alle portieren worden gesloten.
C — UIT
De lamp gaat uit, ongeacht of een
portier open of gesloten is.Opmerking Als de sleutel is gebruikt
om de motor te starten en de sleutel
wordt uitgenomen, terwijl de portieren
gesloten zijn, gaat de lamp branden en
na een paar seconden weer uit.
Opmerking Als de Keyless
Operation-functie is gebruikt om de
motor te starten en de
bedieningsmodus op "OFF" wordt
gezet, terwijl het portier gesloten is,
gaat de lamp branden en na ongeveer
15 seconden weer uit (indien aanwezig).
Opmerking De tijd waarna de lamp
uitgaat (vertraging) kan worden
ingesteld. Raadpleeg voor meer
informatie het Fiat Servicenetwerk.
Opmerking De automatische
uitschakeling kan niet worden gebruikt
als de schakelaar van de
binnenverlichting in de stand "ON" (1)
staat. Deze functie kan ook worden
uitgeschakeld. Raadpleeg voor meer
informatie het Fiat Servicenetwerk.Kaartleeslampjes (indien aanwezig)
Druk op de schakelaar (A) om het
lampje aan te zetten. Druk er nogmaals
op om het weer uit te zetten.
90AHA114736
55
Page 58 of 332

SCHAKELAAR
RUITENWISSER EN
-SPROEIER
De ruitenwissers en -sproeier kunnen
worden bediend met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" of "ACC".
Als de wisserbladen aan de voorruit
vastgevroren zitten, bedien dan de
ruitenwissers niet totdat het ijs is
gesmolten en de wisserbladen weer vrij
kunnen bewegen, want anders kan de
ruitenwissermotor beschadigen.
63) 64) 65) 66)
Ruitenwissers
(Behalve voor voertuigen uitgerust met
regensensor)
MIST— mistfunctie. De ruitenwissers
worden één keer geactiveerd.
OFF— uit
INT— intermitterend
(snelheidsafhankelijk)LO— langzaam
HI— snel
Intermitterende intervallen afstellen
Als de hendel in de stand "INT"
(snelheidsafhankelijke intermitterende
werking) staat, kunnen de
intermitterende intervallen worden
afgesteld met knop (1).
A — snel
B — langzaam
Opmerking De snelheidsafhankelijke
werking van de ruitenwissers kan
worden uitgeschakeld. Wendt u voor
nadere informatie tot het Fiat
Servicenetwerk.
Mistfunctie
Beweeg de hendel in de richting van de
pijl en laat hem weer los, om de
ruitenwissers één keer te activeren.
Gebruik deze functie als u door mist of
motregen rijdt.Voertuigen uitgerust met
regensensor
MIST— mistfunctie. De ruitenwissers
worden één keer geactiveerd.
OFF— uit
AUTO— automatische bediening van
de ruitenwissers
Regensensor: de ruitenwissers gaan
automatisch aan, afhankelijk van de
vochtigheid op de voorruit.
91AJA104364
92AA0069881
93AG0002332
94AA0068204
56
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 59 of 332

LO— langzaam
HI— snel
Regensensor
Kan alleen worden gebruikt als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" staat. Als de
hendel in de stand "AUTO" wordt
gezet, detecteert de regensensor (A) de
hoeveelheid regen (of sneeuw, ander
vocht, stof, enz.) en gaan de
ruitenwissers automatisch aan. Houd
de hendel met een vuile voorruit en bij
droog weer in de stand "OFF". Gebruik
van de ruitenwissers onder deze
omstandigheden kan leiden tot krassen
op de voorruit of beschadiging van de
ruitenwissers.
21)
Opmerking Om de rubberen gedeelten
van de ruitenwissers te beschermen,
verrichten de ruitenwissers deze
handeling zelfs niet als de hendel in destand "AUTO" staat, als het voertuig
stilstaat en de omgevingstemperatuur
ongeveer 0°C of lager is.
Opmerking Dek de sensor niet af door
een sticker of label op de voorruit te
plakken. Breng ook geen
waterafstotend middel aan op uw
voorruit. Hierdoor zou de regensensor
de hoeveelheid regen namelijk niet
kunnen detecteren en werken de
ruitenwissers mogelijk niet naar
behoren.
In de volgende gevallen zou er sprake
kunnen zijn van een storing van de
regensensor. Wendt u voor nadere
informatie tot het Fiat Servicenetwerk:
Als de ruitenwissers in een constant
interval werken, ondanks dat de
hoeveelheid regen verandert.
Als de ruitenwissers niet werken,
ondanks dat het regent.
Opmerking De ruitenwissers kunnen
automatisch worden geactiveerd als er
insecten of vreemde voorwerpen op de
regensensor op de voorruit zitten of als
de voorruit bevroren is. Als er
voorwerpen op de voorruit geplakt
zitten en de ruitenwissers die niet
kunnen verwijderen, stoppen de
ruitenwissers met wissen. Zet de
hendel in de stand "LO" of "HI" om de
ruitenwissers weer te gebruiken. Ook
kunnen de ruitenwissers automatisch
worden ingeschakeld door fel direct
zonlicht of elektromagnetische golven.
Zet de hendel in de stand "OFF" om deruitenwissers uit te schakelen.
Opmerking Raadpleeg het Fiat
Servicenetwerk, als de voorruit wordt
vervangen of het glas rondom de
sensor wordt verstevigd.
De gevoeligheid van de
regensensor aanpassen
Met de hendel in de stand "AUTO"
(regensensor) kan de gevoeligheid van
de regensensor worden afgesteld door
knop (B) te draaien.
+— Gevoeliger voor regen
-— Minder gevoelig voor regen
De volgende functies kunnen worden
geactiveerd:
De automatische werking
(regendruppelgevoelig) kan worden
veranderd in een intermitterende
werking (voertuigsnelheidsafhankelijk).
De automatische werking
(regendruppelgevoelig) kan worden
veranderd in een intermitterende
95AA0117317
96AA0068217
57
Page 60 of 332

werking (behalve
voertuigsnelheidsafhankelijk). Wendt u
voor nadere informatie tot het Fiat
Servicenetwerk.
Mistfunctie
Beweeg de hendel in de richting van de
pijl en laat hem weer los, om de
ruitenwissers één keer te activeren.
Gebruik deze functie als u door mist of
motregen rijdt. Als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" of "ACC"
staat, werken de ruitenwissers maar
één keer als de hendel naar de stand
"MIST" wordt bewogen en weer wordt
losgelaten. De ruitenwissers werken
constant zolang de hendel in de stand
"MIST" staat.
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" staat,
werken de wissers eenmaal als de
hendel naar de stand "AUTO" wordtbewogen en de knop (C) in de richting
van de "+" wordt gedraaid.
Ruitensproeier
Als u de hendel naar u toe trekt, wordt
ruitensproeiervloeistof op de voorruit
gesproeid. Terwijl de
ruitensproeiervloeistof op de voorruit
wordt gesproeid, worden de
ruitenwissers verschillende keren
automatisch ingeschakeld. Als het
voertuig is uitgerust met
koplampsproeiers en de koplampen
aanstaan, worden de koplampsproeiers
eenmaal geactiveerd als de
ruitensproeier wordt geactiveerd.Schakelaar koplampsproeiers
De koplampsproeiers kunnen worden
bediend als de bedieningsmodus op
"ON" of "ACC" staat en de
lampschakelaar in de stand
staat.
Druk eenmaal op de knop en de
sproeiervloeistof wordt op de
koplampen gesproeid.
97AG0002332
98AA0075958
99AG0009285
100AHA113797
58
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG