stop start FIAT PANDA 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: PANDA, Model: FIAT PANDA 2018Pages: 240, PDF Size: 13.62 MB
Page 75 of 240

RIJHULPSYSTEMEN
CBC (City Brake
Control)-systeem
(voor bepaalde versies/markten)
67) 68) 69) 70) 71)
30) 31) 32) 33) 34) 35) 36)
Dit is een rijhulpsysteem dat voorzien is
van een lasersensor, die zich aan de
bovenkant van de voorruit bevindt fig.
54, deze kan de aanwezigheid van
voertuigen die vóór u rijden detecteren
en het systeem treedt automatisch in
werking in geval van een dreigende
botsing, door het voertuig af te remmen
om de aanrijding te voorkomen of de
gevolgen daarvan te beperken.
Het systeem is alleen actief als:
de contactsleutel op MAR staat;
de voertuigsnelheid tussen 5 en 30
km/h ligt;
de veiligheidsgordels van de
voorstoelen zijn omgelegd.
Het systeem kan in elk geval
uitgeschakeld (en vervolgens
ingeschakeld) worden via het display
van het Setup-menu.
Het systeem treedt in werking als er
een gevaar is van een dreigende
botsing en de bestuurder het
rempedaal niet direct intrapt.
Als het systeem detecteert dat het
vooroprijdende voertuig geraakt kan
worden, kan het de auto voor mogelijk
noodremmen voorbereiden.
Als de bestuurder geen enkele actie
onderneemt om de aanrijding te
voorkomen, zal het systeem het
voertuig automatisch afremmen, als
voorbereiding op een mogelijke botsing.
Wanneer er risico op een botsing is,
als de druk op het rempedaal door de
bestuurder onvoldoende is, kan het
systeem in werking treden om de
reactie van het remsysteem te
verbeteren, waardoor de snelheid van
het voertuig verder afneemt.
Bij het heuvel oprijden op een steile
helling, kan het systeem ingrijpen, door
het remsysteem te activeren.Versies uitgerust met Start&Stop
systeem: na afloop van de
automatische remingreep, zal het
Start&Stop systeem gaan werken zoals
beschreven in de "Start&Stop
systeem"-paragraaf in het hoofdstuk
"Starten en rijden".
Versies uitgerust met
handgeschakelde versnellingsbak:
na afloop van de automatische
remingreep kan de motor haperen en
afslaan, tenzij de bestuurder het
koppelingspedaal intrapt.
Versies uitgerust met "Dualogic"
versnellingsbak(voor bepaalde
versies/markten): na afloop van de
remingreep blijft de laatst opgeslagen
versnelling ingeschakeld.
BELANGRIJK Zowel bij de versies
uitgerust met handgeschakelde
versnellingsbak als bij de versies met
"Dualogic" versnellingsbak (voor
bepaalde versies/markten) kunnen,
nadat het voertuig is gestopt, de
remklauwen gedurende ongeveer 2
seconden vast blijven zitten om
veiligheidsredenen. Zorg ervoor dat u
het rempedaal intrapt als de auto iets
vooruit mocht rijden.
54F1D0041
73
Page 101 of 240

111)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij
een botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de sleutel in de
stand STOP staat, bij een ongeval geen
enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet
op een storing van het systeem.112)Het waarschuwingslampjevan de
airbag geeft de status aan van de
passagiersbescherming. Als het lampje niet
brandt, is de passagiersbescherming
ingeschakeld. Het kan vanuit het menu
worden uitgeschakeld; in dat geval gaat het
waarschuwingslampje branden. Wanneer
de auto wordt gestart (startsleutel in stand
MAR), brandt het waarschuwingslampje
ongeveer 8 seconden, als ten minste
5 seconden na de vorige uitschakeling zijn
verstreken. Als dit niet gebeurt, contact
opnemen met het Fiat Servicenetwerk. Als
de motor binnen 5 seconden opnieuw
wordt in-/uitgeschakeld, kan het
waarschuwingslampje gedoofd blijven.
Controleer in dit geval de correcte werking
van het lampjes: schakel de auto uit, wacht
minstens 5 seconden en schakel weer in.
Tijdens de eerste 8 seconden geeft het
branden van het waarschuwingslampje niet
de werkelijke toestand van de
passagiersbescherming aan, maar wordt
alleen de correcte werking ervan
gecontroleerd. Het controlelampje kan met
verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de autocondities. De
lichtsterkte kan ook tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren. (Ook in landen
waarin de uitschakelfunctie van de
passagiersbescherming niet geboden
wordt, wordt de test van het
waarschuwingslampje uitgevoerd, dat
minder dan een seconde gaat branden
wanneer de sleutel naar MAR wordt
gedraaid, en vervolgens weer dooft.)
113)De activeringsdrempel van de airbag
is hoger dan die van de gordelspanners.
Bij aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.114)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
115)Als het “rode” lampje
niet enkele
seconden gaat branden wanneer de
contactsleutel in de stand MAR is
gedraaid, dan is het “rode” lampje mogelijk
defect. In dat geval gaat het
lampje,
enkele seconden later, knipperen. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door
het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te
rijden.
99
Page 102 of 240

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echte "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................101
TIJDENS PARKEREN ......................103
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ......................103
DUALOGIC VERSNELLINGSBAK....104
MODUSSELECTIESYSTEEM ..........106
ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
"DUALDRIVE" .................................108
ECO-FUNCTIE ................................109
START&STOP-SYSTEEM ................109
PARKEERSENSOREN.....................110
TANKEN..........................................111
AANHANGERS TREKKEN ..............115
100
STARTEN EN RIJDEN
Page 103 of 240

DE MOTOR STARTEN
116) 117)
38) 39) 40) 41)
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
VERSIES MET
HANDMATIGE
VERSNELLINGSBAK
Benzineversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingspook in de vrijstand.Voor
0.9 TwinAir Turbo 0.9 TwinAir
Turbo-versies:trek de handrem aan
en zet de versnellingspook in z'n vrij
of trap het koppelingspedaal volledig in,
als een andere versnelling dan de
vrijstand is ingeschakeld;
voor alle versies (behalve 0.9
TwinAir en 0.9 TwinAir Turbo): trap
het koppelingspedaal volledig in,
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.Dieselversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan, zet de
versnellingspook in de vrijstand en draai
de contactsleutel naar MAR: het
lampje
enop het
instrumentenpaneel gaat branden;
wacht tot de lampjesen
uitgaan en trap dan het
koppelingspedaal volledig in zonder het
gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in de
AVV-stand zodra het
waarschuwingslampje
dooft. Laat
de contactsleutel los zodra de motor
start.BELANGRIJK Als de motor niet bij de
eerste poging start, draai dan de
contactsleutel naar de stand STOP
alvorens de procedure te herhalen. Als,
met de contactsleutel op MAR, de
instrumentenpaneel
waarschuwingslampjes
enop
het display blijven branden (uitsluitend
voor benzineversies), dan wordt
geadviseerd de sleutel naar STOP en
dan weer naar MAR te draaien. Als het
lampje
blijft branden, probeer
dan met de andere sleutels die bij de
auto zijn geleverd. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk als de
motor nog steeds niet gestart kan
worden.
VERSIES MET DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
118)
Het starten van de motor kan zowel
met een ingeschakelde versnelling als in
de vrijstand (N) gebeuren.
Het rempedaal moet echter altijd
ingetrapt zijn als een andere versnelling
dan de vrijstand is ingeschakeld. Het
wordt daarom aangeraden de
versnellingspook in de vrijstand (N) te
zetten voordat de motor wordt gestart.
101
Page 104 of 240

LPG EN NATURAL POWER
VERSIES
De motor wordt altijd gestart op
benzine, ongeacht de eerder
geselecteerde gekozen modus.
42)
DE MOTOR AFZETTEN
43)
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na
een zware rit wordt uitgezet, moet men
hem even stationair laten draaien om
de temperatuur in de motorruimte
te laten zakken.
BELANGRIJK
116)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en
motoruitlaatgassen bevatten kooldioxide,
koolmonoxide en andere giftige gassen.
117)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.118)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch in de
vrijstand is gezet, door een geluidssignaal
worden aangegeven.
BELANGRIJK
38)Als hetlampje gedurende 60
seconden knippert na het starten of terwijl
het voertuig langdurig gesleept wordt,
betekent dit dat er een storing is in het
voorgloeisysteem. Als de motor start kan
het voertuig zoals gewoonlijk gebruikt
worden, maar moet zo snel mogelijk
contact worden opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
39)Tijdens de eerste gebruiksperiode
adviseren wij om overmatige belasting van
de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met hoge toeren,
abrupt remmen, enz.).
40)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
41)Probeer de motor nooit te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.42)Daarom moet er altijd benzine in de
tank zitten om de benzinepomp te
beschermen en tijdelijke omschakeling van
de werking op LPG naar de werking op
benzine te garanderen, als er hoge
prestaties vereist zijn.
43)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut,
verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
102
STARTEN EN RIJDEN
Page 109 of 240

BELANGRIJK Wanneer de "Off
Road"-modus in werking treedt, wordt
het Start&Stop-systeem tijdelijk
uitgeschakeld. Tijdelijke deactivering
van het systeem schakelt de
overeenstemmende LED aan op de lijst
(op het centrale dashboard). Om de
Start&Stop-functie, met "Off
Road"-modus aan in werking te stellen,
druk op de
knop op de
dashboardslijst. Wanneer de "Off
Road"-modus wordt uitgeschakeld,
wordt het Start&Stop-systeem weer in
werking gesteld.
BELANGRIJK Wanneer de "Off
Road"-modus in werking treedt, wordt
het City Brake Control-systeem tijdelijk
uitgeschakeld. Tijdelijke deactivering
van het systeem resulteert in het
inschakelen van het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel. Wanneer de "Off
Road"-modus wordt uitgeschakeld,
wordt het City Brake Control-systeem
weer ingeschakeld.Uitschakelen
Om de "Off Road"-modus uit te
schakelen en terug te keren naar de
“Auto"-modus, draai de ringmoer naar
links en houd deze in deze een halve
seconde in deze positie. In dit geval
gaat de led van de modus “Auto”
branden en wordt de “Off
Road”-modus uitschakeling op het
scherm weergegeven.
BELANGRIJK Als “Off Road” of “Auto”
modus in werking was toen de motor
werd gestopt, treedt bij de volgende
keer starten de geselecteerde modus
opnieuw in werking.
FUNCTIE “GRAVITY
CONTROL”
Deze rijfunctie maakt een constante
voertuigsnelheid bij het bergafwaarts
rijden mogelijk.
Aan/Uit
Voor het inschakelen/uitschakelen van
de Gravity Control-functie, zie de
paragraaf “Actieve veiligheidssystemen”
in het hoofdstuk “Veiligheid”.MISLUKKING VAN HET
MODUSSELECTIE-
SYSTEEM
BELANGRIJK Bij een storing in het
systeem of een defect van de knop,
kunnen geen rijmodi worden gekozen.
Op het display verschijnt een
bijbehorend bericht.
BELANGRIJK In dit geval is het niet
raadzaam om bergafwaarts te rijden op
wegen met een steile helling, het
systeem kan de bestuurder op geen
enkele wijze helpen.
107
Page 111 of 240

ECO-FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de ECO-knop fig. 87 om de
functie in te schakelen.
Wanneer de ECO-functie is
ingeschakeld, is het voertuig ingesteld
voor een rijstijl die gekenmerkt wordt
door een lager brandstofverbruik.
Wanneer de functie actief is, brandt de
LED op de knop.
Deze functie wordt opgeslagen:
wanneer het voertuig opnieuw wordt
gestart, behoudt het systeem de
instelling die het vóór het afzetten van
de motor had. Druk opnieuw op de
ECO-knop om de functie uit te
schakelen en de normale rij-instelling te
herstellen.
START&STOP-
SYSTEEM
125)126)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer het
voertuig stilstaat en start de motor
zodra de bestuurder weer wil gaan
rijden. Hierdoor neemt het verbruik, de
uitstoot van schadelijke gassen en
geluidsoverlast af.
BEDIENINGSWIJZE
Modus motor uitschakelen: bij
stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
De motor opnieuw starten: trap het
koppelingspedaal in om de motor
weer te starten.HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop
fig. 88 op het
bedieningspaneel van het dashboard
om het systeem handmatig in of uit
te schakelen.
Led uit: systeem uitgeschakeld.
LED aan: systeem uitgeschakeld.
BELANGRIJK
125)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
87F1D0140
88F1D0040
109
Page 112 of 240

126)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op
het plaatje op de voorste traverse. Wij
adviseren om de contactsleutel te
verwijderen als er zich nog inzittenden in
het voertuig bevinden. Verlaat het voertuig
alleen na de contactsleutel te hebben
uitgenomen of in de stand STOP te
hebben gedraaid. Controleer bij het tanken
of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat.
BELANGRIJK
46)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
PARKEERSENSOREN
127)47)
SENSOREN
Deze sensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 89 en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter
de auto en waarschuwen de bestuurder
met een intermitterend geluidssignaal.
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De geluidssignalen worden vaker
afgegeven, naarmate het obstakel
achter de auto dichterbij komt.WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
de auto wordt gestoken. De sensoren
worden automatisch ingeschakeld
zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en zij
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
de aanwezigheid van ijs, sneeuw,
modder of meerdere verflagen op
het oppervlak van de sensor kunnen
leiden tot verminderde gevoeligheid van
de sensor en afname van de prestaties
van het systeem.
89F1D0045
110
STARTEN EN RIJDEN
Page 134 of 240

verwijder de dop van het ventiel van
de lekke band en schroef de
transparante leiding voor de
afdichtingsvloeistof D fig. 119 op de
klep. Indien een busje van 250 mm
aanwezig is, is de behuizing van de
transparante leiding voorzien van een
verwijderbare ring om het uitnemen
te vergemakkelijken. Zorg ervoor dat de
AAN-UIT-knop E fig. 121 in de
uit-stand staat (knop niet ingedrukt);
steek de stekker F fig. 120 in het
12V-stopcontact van het voertuig
en start de motor;
schakel de compressor in door te
drukken op de AAN-UIT-knop E fig.
121. Zodra de druk die vermeld wordt
in de paragraaf "Wielen" in het
hoofdstuk "Technische gegevens" of op
het daarvoor bestemde label op de
drukmeter G verschijnt, schakelt u de
compressor weer uit met de
ON/OFF-knop E
verwijder het busje A van de
compressor door op knop H te drukken
en het busje A voorzichtig omhoog te
trekken fig. 122.
Als de meter G fig. 121 een spanning
van minder dan 1,8 bar / 26 psi
weergeeft 15 minuten nadat de
compressor ingeschakeld werd,
schakel dan de compressor uit,
ontkoppel de vulleiding D van het
ventiel van de band en verwijder het
busje A van de compressor fig. 122.Verplaats het voertuig circa 10 m voor
een betere verdeling van het
afdichtmiddel; stop het voertuig op een
veilige wijze, schakel de handrem in
en herstel de spanning met de zwarte
vulleiding I fig. 124 tot de vereiste
waarde is bereikt. Als ook 15 minuten
na het starten de spanning minder dan
1,8 bar / 26 psi is, rij dan niet verder,
maar neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
120F1D0710
121F1D0711
122F1D0712
123F1D0713
132
NOODGEVALLEN
Page 136 of 240

STARTEN MET
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met startkabels en de
accu van een ander voertuig, of met
een hulpaccu.
Als het waarschuwingslampje
constant aan blijft op het
instrumentenpaneel, neem onmiddellijk
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Bij gebruik van hulpaccu dient men zich
te houden aan de instructies voor
gebruik en de voorzorgsmaatregelen
die zijn aangegeven door de fabrikant.
Gebruik geen hulpaccu of enige andere
externe voedingsbron met een
spanning hoger dan 12 V: de accu, de
startmotor, de dynamo en het
elektrische systeem van het voertuig
kunnen hierdoor worden beschadigd.
Probeer niet te starten met een
hulpaccu als de accu bevroren is. De
accu kan kapot gaan en ontploffen!VOORBEREIDEN VAN
STARTEN MET
HULPACCU
149) 150)
56) 57)
BELANGRIJK De plusklem (+) van de
accu is voorzien van een beschermkap.
Til de afschermkap op om toegang te
krijgen tot de plusklem.
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan, zet de pook
van de Dualogic versnellingsbak in
stand P (Parkeren) of, voor versies met
handgeschakelde versnellingsbak, in
de vrijstand en draai de contactsleutel
naar STOP;
schakel alle andere elektrische
apparaten in de auto uit;
als een ander voertuig klaar is voor
een noodstart, parkeer dan het voertuig
binnen het bereik van de te gebruiken
startkabels, trek de handrem aan en
zorg ervoor dat het contactslot is
uitgeschakeld.
BELANGRIJK Vermijd contact tussen
beide voertuigen, dit kan immers een
massaverbinding veroorzaken wat
tot ernstig letsel aan mensen in
de buurt kan leiden.PROCEDURE VOOR
STARTEN MET
HULPACCU
BELANGRIJK Het verkeerd uitvoeren
van onderstaande procedure kan leiden
tot ernstige letsel bij mensen of schade
aan het laadsysteem van één of beide
voertuigen. Volg de onderstaande
instructies nauwkeurig op.
Kabels aansluiten
Ga als volgt te werk om de auto te
starten met een hulpaccu:
sluit een uiteinde van de pluskabel
(+) aan op de plusklem (+) van de auto
met de lege accu;
sluit het andere uiteinde van de
pluskabel (+) aan op de plusklem (+)
van de hulpaccu;
sluit een uiteinde van de minkabel (–)
aan op de minklem (–) van de
hulpaccu;
sluit het andere uiteinde van de
minkabel (–) aan op een massapunt van
de motor (het zichtbare metalen deel
van de motor van de auto met lege
accu) ver uit de buurt van de accu en
het inspuitsysteem;
start de motor van het voertuig met
de hulpaccu, laat de motor enkele
minuten stationair draaien. Start de
motor van de auto met lege accu.
134
NOODGEVALLEN