FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2019 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2019, Model line: TIPO 5DOORS STATION WAGON, Model: FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2019Pages: 316, PDF Size: 9.17 MB
Page 211 of 316

BELANGRIJK
165)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
166)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden. Kom niet te dicht bij de
koelventilator van de radiateur: de
elektrische ventilator kan inschakelen;
gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen
of andere loszittende kleding kunnen door
de bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
167)Wacht voor het bijvullen van de
motorolie tot de motor is afgekoeld
alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt
in het bijzonder voor voertuigen met een
aluminium vuldop (waar aanwezig).
WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!
168)Het koelsysteem staat onder druk. Als
de dop vervangen moet worden, doe dit
dan alleen door een origineel exemplaar;
anders kan dit de werking van het systeem
negatief beïnvloeden. Draai bij warme
motor de dop van het reservoir niet los:
gevaar voor brandwonden.
169)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor een goed
zicht. Herhaaldelijke werking van het
systeem zonder vloeistof kan leiden tot
schade aan of snelle verslechtering van
sommige systeemcomponenten.170)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen
die bij contact met de vloeistof brand
kunnen veroorzaken.
171)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
172)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Het
gebruik van minerale vloeistoffen kan de
speciale rubberen pakkingen in het
remsysteem onherstelbaar beschadigen.
173)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.
174)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
175)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.
BELANGRIJK
72)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig.
73)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
74)Vul motorolie bij met dezelfde
kenmerken als de motorolie waarmee de
motor reeds is gevuld.
75)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met het beschermende PARAFLU
UPantivries. Vul koelvloeistof bij met
dezelfde kenmerken als de koelvloeistof
waarmee het koelsysteem reeds is gevuld.
PARAFLU
UPmag niet met andere typen
vloeistoffen worden gemengd. Mocht dit
toch gebeuren, start de motor dan in geen
geval en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
76)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
77)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
209
Page 212 of 316

78)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische apparatuur kan leiden tot
ernstige schade aan de auto. Als men na
aanschaf van het voertuig accessoires wil
monteren (diefstalbeveiliging, mobiele
telefoon enz.), ga dan naar een werkplaats
van het Fiat Servicenetwerk, die de meest
geschikte apparaten zal aanraden en zal
controleren of een accu met een grotere
capaciteit gemonteerd moet worden.
BELANGRIJK
3)De uitgewerkte motorolie en het
vervangen motoroliefilter bevatten stoffen
die schadelijk zijn voor het milieu. Het
verdient aanbeveling de olie en de filters te
laten vervangen door het Fiat
Servicenetwerk.
4)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Het wordt geadviseerd contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk om de
vloeistof te laten vervangen.
5)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
ACCU OPLADEN
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Neem contact
op met het Servicenetwerk om deze
handeling te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
startinrichting op STOP is gezet en het
bestuurdersportier is gesloten,
minstens één minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen. Wanneer de elektrische
voeding weer op de accu wordt
aangesloten, controleer dan of de
startinrichting in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten is.
BELANGRIJK Het verdient aanbevelin g
de accu langzaam en met een lage
stroomsterkte ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.BELANGRIJK De kabels van het
elektrische systeem moeten weer
correct worden aangesloten op de
accu, d.w.z. de pluskabel (+) op de
plusklem en de minkabel (–) op de
minklem. De accuklemmen zijn
gemarkeerd met de symbolen plus (+)
en min (–), en zijn weergegeven op het
deksel van de accu. De kabelklemmen
moeten ook corrosievrij zijn en stevig
aan de klemmen bevestigd worden. Als
een acculader van het "snelle" type
wordt gebruikt terwijl de accu in het is
voertuig gemonteerd, moeten eerst
beide kabels van de accu losgemaakt
worden alvorens de acculader aan te
sluiten. Gebruik geen "snellader" voor
de levering van startspanning.
VERSIES ZONDER
STOP/START-SYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de klem van de minpool van
de accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit voordat deze wordt
losgekoppeld van de accu;
sluit de klem weer op de minpool van
de accu aan.
210
ONDERHOUD EN ZORG
Page 213 of 316

VERSIES MET STOP/
START-SYSTEEM
(indien aanwezig)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
Koppel de stekker 1 fig. 211 los van
de accusensor 3 op de minklem 4 (–)
van de accu los (door op de knop 2 te
drukken);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de plusklem 5 van de
accu en de minkabel (–) op de klem van
de sensor 4 zoals aangegeven in de
figuur;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker 1 terug op de
sensor 3 aan zoals aangegeven in de
figuur.
ONDERHOUDS-
PROCEDURES
79) 80) 81)
De volgende pagina's bevatten de
voorschriften voor hetvereiste
onderhoud die voorzien zijn door het
technische personeel dat het voertuig
heeft ontworpen.
In aanvulling op deze specifieke
onderhoudsinstructies die
gespecificeerd zijn voor het
geprogrammeerde routine-onderhoud,
zijn er andere componenten die
reparatie of vervanging vereisen tijdens
de gebruikscyclus van het voertuig.
MOTOROLIE
Motorolieniveau controleren
82)
Om een juiste smering van de motor te
garanderen, moet de olie altijd op het
voorgeschreven niveau worden
gehouden (zie "Motorruimte" in dit
hoofdstuk).
MOTOROLIEFILTER
Het motoroliefilter vervangen
Het motoroliefilter moet elke keer dat de
motorolie ververst wordt vervangen
worden.
Het is raadzaam om het te vervangen
door een origineel onderdeel, speciaal
ontworpen voor dit voertuig.
LUCHTFILTER
176)
Luchtfilter vervangen
Zie het "Geprogrammeerd
onderhoudsschema" voor de juiste
onderhoudsintervallen.
Het is raadzaam om het te vervangen
door een origineel onderdeel, speciaal
ontworpen voor dit voertuig.
ONDERHOUD
AIRCONDITIONING
83) 84)
Om de beste prestaties te garanderen,
moet de airconditioning gecontroleerd
en onderhouden worden bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk,
bij het begin van de zomer.
21109036J0001EM
211
Page 214 of 316

RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
177)
Maak de voorruit en de achterruit en
het rubber profiel van de
ruitenwisserbladen voor en achter
regelmatig schoon met behulp van een
spons of een zachte doek en een
niet-schurend reinigingsmiddel. Zo
wordt het zout of de onzuiverheden die
verzameld worden tijdens het rijden
verwijderd.
Langdurige werking van de
ruitenwissers op droog glas leidt tot
verslechtering van de wisrubbers,
alsook tot schuurplekken op het glazen
oppervlak. Om de verontreinigingen van
de droge ruit te verwijderen, moeten
altijd de
ruitensproeiers/achterruitsproeier
worden bediend.
Controleer als de buitentemperatuur erg
laag is (onder 0 °C) of de wisrubbers
niet aan de ruit zijn vastgevroren
voordat u de ruitenwissers bedient.
Gebruik zo nodig een antivriesmiddel
om de wissers vrij te maken.
Gebruik de wisserbladen nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs te verwijderen.
Vermijd bovendien dat de rubberen
wisserbladen in contact komen met
petroleumderivaten zoals motorolie,
benzine, enz.
BELANGRIJK De te verwachten
gebruiksduur van de wisserbladen van
de voorruit en de achterruit varieert
afhankelijk van de gebruiksfrequentie.
Het is in elk geval raadzaam de
wisserbladen ongeveer jaarlijks te
vervangen. Wanneer de wisserbladen
versleten zijn, kunnen ze lawaai gaan
maken, vlekken op het glas of
waterstrepen veroorzaken. Als dat het
geval is, de wisserbladen schoonmaken
of, indien nodig, vervangen.
BELANGRIJK Rijden met versleten
wisserbladen is bijzonder gevaarlijk,
omdat het zicht onder slechte
weersomstandigheden wordt beperkt.
De wisserbladen van de
ruitenwisser omhoog zetten (functie
"Service position")
Dankzij de functie "Service Position"
kan de bestuurder de wisserbladen
eenvoudiger vervangen, door ze tegen
sneeuw te beschermen.
Inschakeling van de functie
Schakel, om deze functie in te
schakelen, de ruitenwissers uit
(draaischakelaar 1 fig. 212 in stand
)
voordat u de startinrichting op STOP
zet.
Deze functie kan alleen binnen
2 minuten nadat de startinrichting op
STOP is gezet ingeschakeld worden.Beweeg, voor inschakeling van deze
functie, de hendel minstens een halve
seconde omhoog (onstabiele stand).
Elke keer dat de functie correct
ingeschakeld wordt, bewegen de
bladen om de goede ontvangst van het
commando aan te geven.
Dit commando kan maximaal drie keer
herhaald worden. Bij de vierde herhaling
van het commando wordt de functie
uitgeschakeld.
Indien, na gebruik van deze functie, de
startinrichting teruggezet wordt op MAR
met de wisserbladen in een andere
stand dan de ruststand (onderaan op
de voorruit), dan zullen ze alleen
terugkeren naar de ruststand na een
commando afkomstig van de hendel
(hendel omhoog, naar onstabiele stand)
of wanneer een snelheid van 5 km/h
wordt overschreden.
212P2000173
212
ONDERHOUD EN ZORG
Page 215 of 316

Uitschakeling van de functie
De functie wordt uitgeschakeld als:
2 minuten verstreken zijn nadat de
startinrichting op STOP werd gezet;
de startinrichting op MAR wordt
gezet en de wisserbladen in ruststand
staan;
het commando voor de functie
viermaal herhaald is.
Wisserbladen voorruit vervangen
Ga als volgt te werk:
hef de wisserarm op, druk op knop 1
fig. 213 van de springveer en verwijder
het wisserblad van de arm;
monteer het nieuwe wisserblad door
het lipje in de speciale zitting op de
wisserarm te blokkeren;
laat de wisserarm voorzichtig op de
ruit zakken.
BELANGRIJK Schakel de ruitenwissers
niet met van de ruit opgeheven
wisserbladen in.
Wisserblad achterruit vervangen
Ga als volgt te werk:
zet de twee lipjes uit elkaar, zoals
aangegeven door de pijlen, en draai
afdekking 1 fig. 214 naar buiten;
draai moer 2 los en verwijder arm
3 van de middelste pin;
lijn de nieuwe arm goed uit;
draai moer 2 helemaal vast en plaats
afdekking 1 terug.
Vloeistof voor ruitensproeiers
voor/achter
De ruitensproeiers fig. 215 en
fig. 216 zijn niet verstelbaar. Als de
ruitensproeiers niet werken, controleer
dan eerst of er ruitensproeiervloeistof in
het reservoir zit (zie paragraaf
“Motorruimte” in dit hoofdstuk). Gebruikalleen de voorgeschreven vloeistof,
gebruik niet alleen water.
Controleer vervolgens of de
sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik
zo nodig een naald om ze te
ontstoppen.
21309046J0002EM
214P103190A-000-000
21509046J0003EM
216P1030145-000-000
213
Page 216 of 316

UITLAATSYSTEEM
178) 179)
85)
Passend onderhoud van het
motoruitlaatsysteem is de beste
bescherming tegen lekkage van
koolmonoxide in het interieur.
BELANGRIJK
176)Het luchtinlaatsysteem (luchtfilter,
rubber slangen, enz.) kan als bescherming
fungeren in geval van terugslag van de
motor. VERWIJDER dit systeem NIET, tenzij
u reparatie- of onderhoudswerkzaamheden
moet uitvoeren. Controleer, alvorens de
motor te starten, dat het systeem niet
verwijderd is: het niet in acht nemen van
deze voorzorgsmaatregel kan leiden tot
ernstig letsel.
177)Rijden met versleten wisserbladen is
bijzonder gevaarlijk, omdat het zicht onder
slechte weersomstandigheden wordt
beperkt.
178)Uitlaatgassen zijn uiterst gevaarlijk, en
kunnen dodelijk zijn. Ze bevatten
koolmonoxide, een kleurloos en reukloos
gas dat bij inademing bewustzijnsverlies en
vergiftiging kan veroorzaken.179)Het uitlaatsysteem kan zeer hoge
temperaturen bereiken en kan leiden tot
brand als het voertuig geparkeerd wordt op
ontvlambaar materiaal. Droog gras of
bladeren kunnen ook vlam vatten als ze in
contact komen met het uitlaatsysteem.
Parkeer of gebruik het voertuig niet op een
plaats waar het uitlaatsysteem in contact
kan komen met ontvlambaar materiaal.
BELANGRIJK
79)Het wordt geadviseerd het voertuig te
laten onderhouden bij een werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk. Bij het persoonlijk
uitvoeren van normale periodieke
werkzaamheden en kleine
onderhoudshandelingen wordt geadviseerd
gebruik te maken van geschikte
gereedschappen, originele
vervangingsonderdelen en de noodzakelijke
vloeistoffen. Voer geen enkele ingreep uit
als u niet over de noodzakelijke ervaring
beschikt.
80)Onjuist onderhoud van de auto of het
niet uitvoeren van reparatiewerkzaamheden
(indien nodig) kan leiden tot duurdere
reparaties, schade aan andere onderdelen
of een negatieve inwerking op de prestaties
van de auto. Laat elke storing onmiddellijk
controleren bij een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk.81)Het voertuig is uitgerust met
vloeistoffen die geoptimaliseerd zijn of die
de prestaties en levensduur beschermen
en de onderhoudsintervallen groter maken.
Gebruik geen chemische middelen voor het
wassen van deze onderdelen omdat deze
de motor, de versnellingsbak of de
klimaatregeling kunnen beschadigen. Deze
schade wordt niet gedekt door de garantie
van het voertuig. Als er een onderdeel
gewassen moet worden omdat het niet
goed werkt, gebruik dan uitsluitend
speciale vloeistof om dat te doen.
82)Een overtollige of onvoldoende
hoeveelheid olie in het motorblok leidt tot
ernstige beschadiging van de motor. Zorg
ervoor dat de olie altijd op een geschikt
niveau staat.
83)Vraag altijd om het gebruik van
uitsluitend goedgekeurde koel- en
smeermiddelen voor de compressor die
geschikt zijn voor het specifieke
klimaatregelsysteem dat op het voertuig
gemonteerd is. Sommige niet
goedgekeurde koelmiddelen zijn brandbaar
en kunnen exploderen, met risico op
verwondingen. Het gebruik van
niet-goedgekeurde koelmiddelen of
smeermiddelen kan de werking van het
systeem negatief beïnvloeden, wat tot dure
reparaties leidt.
84)Het airconditioningssysteem bevat
koelmiddel onder hoge druk: om letsel aan
mensen of schade aan het systeem te
voorkomen moet bijvullen van koelmiddel of
reparatie waarbij de kabels losgekoppeld
moeten worden, uitgevoerd worden bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
214
ONDERHOUD EN ZORG
Page 217 of 316

85)Voertuigen uitgerust met katalysator
mogen uitsluitend getakt worden met
loodvrije benzine. Loodhoudende benzine
kan de katalysator permanent beschadigen
en de werking om vervuilende emissies te
beperken teniet doen, waardoor de
prestaties van de motor in gevaar komen,
die hierdoor onherstelbaar beschadigd kan
raken. Als de motor niet goed werkt, in het
bijzonder bij moeizaam starten of bij
prestatieverlies, ga dan onmiddellijk naar
het Fiat Servicenetwerk. Langdurige en
onjuiste werking van de motor kan leiden
tot oververhitting van de katalysator en, als
gevolg, mogelijke schade aan de
katalysator en de auto.
86)Het gebruik van een
versnellingsbakvloeistof anders dan de
goedgekeurde kan de kwaliteit van het
schakelen in gevaar brengen en/of leiden
tot trilling van de versnellingsbak zelf.HET VOERTUIG
OPKRIKKEN
Als het voertuig opgeheven moet
worden, ga dan naar een werkplaats
van het Fiat Servicenetwerk die is
uitgerust met een garagekrik of een
hefbrug.
De hefpunten van het voertuig zijn op
de zijskirts gemarkeerd met de
symbolen
(zie de afbeelding in
fig. 217 ).
WIELEN EN BANDEN
180) 181) 182) 183) 184)
SNEEUWKETTINGEN
87)
Op 205/55 R16 en 195/65 R15 banden
kunnen 9 mm sneeuwkettingen
gemonteerd worden.
Er kunnen 7 mm-kettingen gemonteerd
worden op 225/45 R17 banden.
Kettingen kunnen niet gemonteerd
worden op 225/40 R18 92W
XL-banden.
Belangrijke opmerkingen
Het gebruik van sneeuwkettingen moet
aan de plaatselijke voorschriften in elk
land voldoen. In bepaalde landen
worden banden gemarkeerd met de
M+S (Mud and Snow) beschouwd als
winteruitrusting; het gebruik hiervan is
gelijkwaardig aan dat van de
sneeuwkettingen.
De sneeuwkettingen mogen alleen op
de voorwielen gemonteerd worden.
Controleer de spanning van de
sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
217P2000005-000-000
215
Page 218 of 316

BELANGRIJK Het gebruik van
sneeuwkettingen met banden met
niet-originele afmetingen kunnen het
voertuig beschadigen.
BELANGRIJK Het gebruik van
verschillende maten of typen (M+S,
winter-, enz.) banden op de voor- en
achterassen kan de bestuurbaarheid
van de auto benadelen, met het risico
van controleverlies over het voertuig en
bijgevolg ongevallen.
BELANGRIJK
180)De wegligging van de auto is in grote
mate afhankelijk van een juiste
bandenspanning.
181)Als de bandenspanning te laag is, kan
de band oververhit raken en als gevolg
daarvan ernstig beschadigd raken.
182)Als de banden van het
"eenrichtingstype" zijn, geen banden van
de rechterkant van het voertuig verwisselen
naar de linkerkant, en omgekeerd. Dit type
banden kan alleen aan dezelfde zijde van
het voertuig, d.w.z. van de vooras naar de
achteras en vice versa, worden verwisseld.
183)Voer bij lichtmetalen velgen nooit
spuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C. Dit kan
de mechanische eigenschappen van de
wielen in gevaar brengen.
184)Rijden met geheel of gedeeltelijk
leeggelopen banden kan gevaarlijk zijn en
de band onherstelbaar beschadigen.
BELANGRIJK
87)Beperk uw snelheid wanneer er
sneeuwkettingen gemonteerd zijn;
overschrijd de 50 km/h niet. Vermijd
putdeksels, rijd niet over treden of trottoirs
en rijd geen lange afstanden over wegen
zonder sneeuw, om beschadigingen aan
zowel het voertuig als het wegoppervlak te
voorkomen.
REMMEN
Het voertuig is uitgerust met vier
mechanische
remblokslijtagedetectoren, een op elk
wiel (voor versies met remschijven op
alle wielen) en twee mechanische
remblokslijtagedetectoren, uitsluitend
op de voorwielen (voor versies met
trommelremmen op de achterwielen).
Als de remvoeringen bijna zijn versleten,
zal bij het intrappen van het rempedaal
een zwak piepend geluid te horen zijn:
dit zal ongeveer 100 km duren (dit
aantal kilometers hangt af van rijstijl en
route).
Er kan dan nog gewoon worden
gereden, mits dat voorzichtig gebeurt.
Neem echter zo snel mogelijk contact
op met het Fiat Servicenetwerk om de
versleten remblokken te laten
vervangen.
216
ONDERHOUD EN ZORG
Page 219 of 316

CARROSSERIE
TIPS VOOR HET BEHOUD
VAN DE CARROSSERIE
Lak
88)
6)
Werk beschadigingen van de laklaag,
zoals krassen en schuurplekken,
onmiddellijk bij om roestvorming te
voorkomen.
Het normale onderhoud van de lak
beperkt zich tot het wassen van de
auto: de frequentie is afhankelijk van het
gebruik van de auto en van de
omgeving. Zo is het bijvoorbeeld
raadzaam het voertuig vaker te wassen
in gebieden met sterke
luchtverontreiniging of bij het rijden over
wegen met strooizout.
Sommige delen van het voertuig
kunnen zijn voorzien zijn van een matte
lak die, om intact te blijven, speciale
zorg vereist: zie de aanwijzingen in de
waarschuwing aan het eind van deze
paragraaf
89)
Volg onderstaande aanwijzingen om het
voertuig correct te wassen:
verwijder de antenne van het dak
wanneer het voertuig gewassen wordt;
als voor het wassen van het voertuig
hogedrukreinigers worden gebruikt,
houd dan een afstand van minimaal
40 cm t.o.v. de carrosserie aan om
beschadiging of aantasting te
voorkomen. Stagnerend water kan op
lange termijn leiden tot schade aan het
voertuig;
maak de carrosserie, indien
mogelijk, eerst nat met een waterstraal
onder lage druk;
was de carrosserie met een zachte
spons met een lichte zeepoplossing en
spoel de spons regelmatig uit;
spoel goed af met schoon water en
droog met een luchtstraal of een
zeemleren lap.
Droog de minder zichtbare delen (bijv.
randen van portieren, motorkap,
koplampranden) zorgvuldig, aangezien
in deze zones water makkelijker kan
stagneren. Was de auto nooit als hij in
de zon heeft gestaan of als de
motorkap nog warm is: de glans van de
lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen moeten
op dezelfde wijze als de rest van het
voertuig gewassen worden.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Parkeer de auto zo min mogelijk onder
bomen; de hars die uit de bomen
druppelt, maakt de lak mat en vergroot
de kans op roestvorming.Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat
hierin bijzonder agressieve zuren
aanwezig zijn.
Ruiten
Gebruik specifieke
schoonmaakmiddelen en schone,
zachte doeken om krassen en
beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Veeg het
binnenoppervlak van de achterruit
voorzichtig met een doek af, en volg
hierbij de richting van de elektrische
weerstandsdraden om de
achterruitverwarming niet te
beschadigen.
Koplampen
Gebruik een zachte, vochtige doek die
in water met een specifiek
autowasmiddel is gedrenkt.
BELANGRIJK Gebruik nooit
aromatische stoffen (bijv. benzine) of
ketonen (bijv. aceton) om de kunststof
lampenglazen van de koplampen te
reinigen.
BELANGRIJK Als de auto met een
hogedrukreiniger wordt gewassen,
moet de straal op minstens 20 cm van
de koplampen worden gehouden.
217
Page 220 of 316

Motorruimte
Spuit de motorruimte na het
winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag
de waterstraal niet rechtstreeks op de
elektronische regeleenheden of op de
motoren van de ruitenwissers worden
gericht. Laat deze werkzaamheden
uitvoeren door een gespecialiseerd
bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van
de motorruimte moet de startinrichting
in de stand STOP staan en de motor
koud zijn. Controleer na het reinigen of
de verschillende beschermingen (bijv.
rubberen doppen en kappen) niet
verwijderd of beschadigd zijn.
BELANGRIJK
88)Om de esthetische eigenschappen van
de lak te behouden, mogen er geen
schuur- en/of polijstmiddelen voor het
reinigen van het voertuig worden gebruikt.89)Niet wassen met rollen en/of borstels in
autowasstraten. Gebruik voor het wassen
van de auto, uitsluitend met de hand,
pH-neutrale reinigingsmiddelen; droog af
met een vochtige zeem. Schuur- en/of
polijstmiddelen mogen niet gebruikt worden
om het voertuig schoon te maken.
Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat hierin
bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn.
Vermijd (indien mogelijk) om het voertuig
onder bomen te parkeren; verwijder
plantaardige harsen onmiddellijk omdat
deze, als ze drogen, alleen verwijderd
kunnen worden met schuur- en/of
polijstmiddelen die ten zeerste afgeraden
worden omdat ze de karakteristieke
matheid van de lak kunnen aantasten.
Gebruik geen onverdunde
ruitensproeiervloeistof om de voorruit en
achterruit te reinigen; verdun dit met
minstens 50% water. Gebruik alleen
onverdunde ruitensproeiervloeistof wanneer
de buitentemperaturen dit vereisen.
BELANGRIJK
6)Schoonmaakmiddelen verontreinigen het
milieu. Was het voertuig daarom op een
plaats waar het afvalwater direct wordt
opgevangen en gezuiverd.
INTERIEUR
185) 186) 187)
Controleer regelmatig of het interieur
schoon is, ook onder de matten, om
roesten van het plaatwerk te
voorkomen.
STOELEN EN STOFFEN
BEKLEDING
Verwijder stof met een zachte borstel of
een stofzuiger. Het is raadzaam een
vochtige borstel te gebruiken voor het
reinigen van bekleding die niet van stof
is. Reinig de stoelen met een spons
bevochtigd met een oplossing van
water en neutrale zeep.
LEDEREN STOELEN(waar aanwezig)
Verwijder het droge vuil met een
zeemleren lap of een iets vochtige
doek, zonder al te veel druk uit te
oefenen.
Dep vloeistoffen of vetvlekken op met
een absorberende, droge doek zonder
hierbij te wrijven. Reinig vervolgens met
een zachte doek of een zeemleren lap
bevochtigd met water en neutrale zeep.
Als de vlek nog niet verwijderd is,
gebruik dan een speciaal
reinigingsmiddel en volgt de
aanwijzingen strikt op.
218
ONDERHOUD EN ZORG