Hyundai H-1 (Grand Starex) 2009 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: HYUNDAI, Model Year: 2009, Model line: H-1 (Grand Starex), Model: Hyundai H-1 (Grand Starex) 2009Pages: 321, PDF Size: 40.67 MB
Page 111 of 321

447
Kenmerken van uw auto
5. Bij zware regenval of opspattendwater.
6. Bij de aanwezigheid van afstandsbedieningen of mobiele
telefoons binnen het bereik van de
sensor.
7. Als de sensor bedekt is met sneeuw.
8. Aanhanger, rijden met.
Het sensorbereik kan in de volgende
gevallen afnemen:
1. Er zit vuil zoals sneeuw of water op de sensor. (De sensor werkt weer
normaal zodra deze vrij is gemaakt.)
2. Bij extreem hoge of lage buitentemperaturen.
De volgende voorwerpen worden
mogelijk niet opgemerkt door desensoren:
1. Smalle voorwerpen als touwen, kettingen enz.
2. Voorwerpen die de hoogfrequente signalen van de sensor absorberen,
zoals kleding, sponsachtige
materialen en sneeuw.
3. Bij voorwerpen lager dan 1 meter en smaller dan 14 cm. D170300AEN
Waarschuwingen parkeerhulp
Het waarschuwingssignaal klinkt
mogelijk niet regelmatig als het
voorwerp achter de auto beweegt of
een grillige vorm heeft.
De correcte werking van de parkeerhulp kan verstoord raken als de
bumperhoogte of de inbouwpositie van
de sensoren is gewijzigd of als de
bumper of sensor beschadigd is.
Achteraf gemonteerde accessoires
kunnen het bereik van de sensoren
beïnvloeden.
Voorwerpen die kleiner zijn dan 40 cm worden mogelijk niet of niet goed
geregistreerd. Wees alert.
Als de sensor bedekt is met sneeuw, vuil of water werkt deze mogelijk niet
goed totdat deze weer schoon endroog is gemaakt met een zachtedoek.
Druk of sla niet op de sensor en voorkom dat er krassen op de sensor
komen. De sensor kan beschadigd
raken.✽✽ AANWIJZING
Het systeem werkt alleen in het gebied
waar de parkeersensoren zijn geplaatst.Bovendien worden kleine of smallevoorwerpen als palen, of voorwerpen
die zich tussen de verschillende sensoren
bevinden mogelijk niet door de sensoren
geregistreerd.Kijk tijdens het achteruitrijden altijd
waar u rijdt.
Informeer bestuurders die onbekend
zijn met de auto over de mogelijkhedenen beperkingen van het systeem.
WAARSCHUWING
Wees extra voorzichtig als u dicht
langs voorwerpen of personen, in
het bijzonder kinderen, rijdt. Houd
er rekening mee dat sommige
voorwerpen mogelijk niet door de
sensoren worden geregistreerd.
Controleer altijd met eigen ogen ofde weg vrij is.
Page 112 of 321

Kenmerken van uw auto
48
4
ALARMKNIPPERLICHTEN LIGHTING
D170400AEN
Zelfdiagnose
Als u geen waarschuwingsgeluid hoort of
als de zoemer met tussenpozen klinkt als
u de stand R inschakelt, kan dit duiden op
een storing in de parkeerhulp. Laat in dat
geval uw auto zo snel mogelijk
controleren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
D180000AUN
De alarmknipperlichten moeten worden
gebruikt als u door omstandigheden
gedwongen bent de auto op een
gevaarlijke plaats tot stilstand te
brengen. Zet, als u de auto innoodsituaties tot stilstand moet brengen,
de auto zo ver mogelijk naast de rijbaan.
De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld door de schakelaar voor de
alarmknipperlichten in te drukken.
Hierdoor gaan alle richtingaanwijzers
tegelijk knipperen. De
alarmknipperlichten werken ook als desleutel niet in het contactslot zit.
Druk nogmaals op de schakelaar voor de
alarmknipperlichten om ze uit te
schakelen.D190100AUN
Energiebesparingsfunctie
Deze functie voorkomt dat de accu
ontladen raakt. Het systeem schakelt
automatisch de parkeerlichten uit
wanneer de contactsleutel verwijderd
wordt of wanneer het portier aan
bestuurderszijde wordt geopend.
De parkeerlichten worden automatisch uitgeschakeld als de auto in het donker
langs de kant van de weg geparkeerd
wordt.
Volg onderstaande procedure als de
parkeerlichten moeten blijven branden
wanneer de contactsleutel is
verwijderd:
1) Open het portier aan
bestuurderszijde.
2) Schakel de parkeerlichten UIT en AAN met de lichtschakelaar op de
stuurkolom.
WAARSCHUWING
Schade aan de auto en persoonlijk
letsel, ontstaan vanwege het
onjuist functioneren van de
parkeerhulp, vallen niet onder de
garantie. Rijd altijd veilig en
voorzichtig.OTQ067001L
Page 113 of 321

449
Kenmerken van uw auto
D190400ATQ
Bediening verlichting
De lichtschakelaar heeft een stand voor
het dimlicht en het parkeerlicht.
Draai, om de verlichting te bedienen, de
knop op het uiteinde van de
combischakelaar naar een van de
volgende standen: (1) Stand UIT
(2) Stand parkeerlicht(3) Stand dimlichtD190401AEN
Stand parkeerlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
parkeerlicht staat (1e stand), branden de
achterlichten, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
D190402AEN
Stand dimlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
dimlicht staat (2e stand), branden de
koplampen, de achterlichten, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
✽✽
AANWIJZING
Om de verlichting in te kunnen schakelen moet het contact in stand ONstaan.
OTQ047131OEN048061OEN048062
Page 114 of 321

Kenmerken van uw auto
50
4
D190500AUN
Grootlicht
Druk de combischakelaar van u af om
het grootlicht in te schakelen. Trek de
schakelaar naar u toe om het dimlicht in
te schakelen.
Het controlelampje voor het grootlicht
gaat branden wanneer het grootlicht
wordt ingeschakeld.
Om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt, dient u de verlichting niet
gedurende langere tijd te laten branden
terwijl de motor niet draait. Trek de combischakelaar naar u toe om
een lichtsignaal te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie (dimlicht). De verlichting hoeft niet
ingeschakeld te zijn om een lichtsignaal
te kunnen geven.
D190600AUN
Richtingaanwijzers
Om de richtingaanwijzers te laten
werken, moet het contact in stand ON
staan. Beweeg de combischakelaaromhoog of omlaag (A) om de
richtingaanwijzers in te schakelen. De
groene, pijlvormige controlelampjes op
het instrumentenpaneel geven aan welke
richtingaanwijzer in werking is. Na het
nemen van de bocht, worden de lampjes
automatisch uitgeschakeld. Zet de
combischakelaar handmatig terug in de
middenstand als de richtingaanwijzers
na een bocht blijven knipperen.
OEN048065OEN048064OEN048066
Page 115 of 321

451
Kenmerken van uw auto
Beweeg de combischakelaar gedeeltelijk
naar beneden of naar boven en houd
hem vast (B) om een wisseling van
rijstrook aan te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie.
Wanneer een controlelampje blijft
branden, niet knippert of abnormaal
knippert, kunnen één of meer lampen
doorgebrand zijn en dienen deze
vervangen te worden.
✽✽AANWIJZING
Als de richtingaanwijzer abnormaal snel of langzaam knippert, duidt dit opeen kapotte lamp of een slecht contact in
het circuit van de richtingaanwijzers.
D190700AEN Mistlampen vóór
(indien van toepassing)
De mistlampen dienen voor een beter
zicht en ter voorkoming van ongevallen
onder omstandigheden waarbij het zicht
sterk verminderd wordt door mist, regen,
sneeuwval enz. Zet de schakelaarmistlampen vóór in stand ON om de
mistlampen in te schakelen. Dit is alleen
mogelijk als het dimlicht is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
mistlampen uit te schakelen. D190800AUN
Mistachterlicht
(indien van toepassing)
Druk de schakelaar in om het
mistachterlicht in te schakelen als het
dimlicht is ingeschakeld. Het
controlelampje in de schakelaar gaat
branden.
Het mistachterlicht gaat branden als de
schakelaar van het mistachterlicht wordt
ingedrukt en de schakelaar voor de
verlichting in de stand parkeerlicht staat.
(indien van toepassing)
Druk nogmaals op de schakelaar of zet
de verlichting uit om het mistachterlicht
uit te schakelen.
OTQ047056
OPMERKING
De mistlampen verbruiken zeer veel
stroom. Gebruik de mistlampenalleen bij slecht zicht om te
voorkomen dat de laadstroomvolledig wordt gebruikt door demistlampen en de accu leegraakt.
OTQ047132
Page 116 of 321

Kenmerken van uw auto
52
4
D190900AUN
Motorvoertuigverlichting overdag
(MVO) (indien van toepassing)
Door motorvoertuigenverlichting overdag
(MVO) kunnen medeweggebruikers uw
auto overdag beter zien. MVO kan onder
verschillende rijomstandigheden handig
zijn, maar vooral in de periode rond
zonsopgang en zonsondergang.
De MVO wordt uitgeschakeld wanneer:
1. De parkeerlichten worden
ingeschakeld.
2. De motor wordt afgezet. Koplampverstelling
(indien van toepassing)
D191001ATQ
Handmatig
De koplamphoogte kan worden afgesteld
en worden aangepast aan het aantal
inzittenden en de hoeveelheid bagage in
de auto door de schakelaar voor de
koplamphoogte te verdraaien.
Hoe hoger het nummer op de
schakelaar, hoe lager de hoogte van de
lichtbundel. Zorg ervoor dat de
koplampen niet te hoog staan om
verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen.Hieronder staan voorbeelden van een
correcte afstelling. Stel bij een andere
mate van belasting dan hieronder
vermeld de koplampen af volgens de
situatie in het overzicht die zoveel
mogelijk aansluit bij de actuele situatie.
OTQ047133
Beladingstoestand Alleen bestuurder Bestuurder +
voorpassagierBestuurder +
Voorpassagier +
Passagier 4e zitrij
Alle zitplaatsen bezet
Alle zitplaatsen bezet +Maximaal toelaatbarebeladingBestuurder + Maximaaltoelaatbare belading
0 0 1 12 3
0 0
- -
1 1Wagon
Stand schakelaar
Va n
Page 117 of 321

453
Kenmerken van uw auto
RUITENWISSERS EN RUITENSPROEIERS
A : Snelheidsregelknop ruitenwissers· ( ) – Eénmaal wissen · OFF (0) – Off
· INT (---) – Intervalstand (indien van toepassing)
· LO (1) – Lage wissersnelheid· HI (2) – Hoge wissersnelheid
B : Instelling lengte Interval
C : Sproeien en kort wissen
D : Achterruitenwisser en -sproeier · – Sproeien · ON ( ) –
Normale wisserbediening
· OFF (0) – Uit
· – Sproeien en kort wissen
OTQ048900/OTQ048902/OTQ048908/OTQ048909
Ruitenwisser en -sproeier Achterruitenwisser en -sproeier (indien van toepassing)
Type B
Type A
Type B
Type A
Page 118 of 321

Kenmerken van uw auto
54
4
D200100ATQ
Ruitenwissers voor
De werking is als volgt als het contact in stand ON staat. : Druk voor een enkele
wisbeweging de
bedieningsschakelaar naar
boven en laat hem weer los
terwijl de ruitenwissers niet
ingeschakeld zijn. De
ruitenwissers zullen blijven
werken zolang de schakelaar
naar boven wordt gedrukt en
wordt vastgehouden.
OFF (0) : Ruitenwisser is uitgeschakeld
INT (---) : De ruitenwissers werken met regelmatige intervallen.
Gebruik deze stand bij
motregen of mist. Draai aan desnelheidsregelknop om desnelheid te wijzigen (1).
In deze stand wordt het
wisinterval automatisch
afgestemd op de rijsnelheid
(indien van toepassing).
LO (1) : Normale wissersnelheid
HI (2) : Hoge wissersnelheid
✽✽ AANWIJZING
Maak de ruit vrij van sneeuw en ijs
alvorens de ruitenwissers te gebruiken
of ontdooi de voorruit gedurende 10
min. Anders werken de ruitenwissersmogelijk niet goed en kunnen zebeschadigd raken.
✽
✽ AANWIJZING
Page 119 of 321

455
Kenmerken van uw auto
D200200AUN
Ruitensproeier voorruit
Trek de hendel naar voren om de
ruitensproeier in te schakelen. Als de
ruitenwisser in stand OFF (0) staat, zal
deze 1-3 wisslagen maken.
Gebruik deze functie om de voorruit te reinigen.De ruitensproeier en de ruitenwissers
blijven werken tot u de hendel loslaat.
Controleer het peil van de
ruitensproeiervloeistof als de
ruitensproeiers niet werken. Vul het
reservoir met een geschikte, niet
schurende ruitensproeiervloeistof
wanneer het peil te laag is.
De vulpijp van het reservoir bevindt zich
vooraan in de motorruimte aan
passagierszijde.
OPMERKING
Gebruik de ruitensproeiers niet
wanneer het reservoir leeg is, ombeschadiging van de ruitensproeierpomp te voorkomen.
WAARSCHUWING
Gebruik de ruitensproeiers niet bij temperaturen onder het vriespunt
zonder eerst de voorruit met behulp
van de voorruitontwaseming te
hebben verwarmd; de vloeistof kan
anders op de voorruit bevriezen en
uw uitzicht belemmeren.
OPMERKING
Schakel de ruitenwissers niet in als de ruit droog is ombeschadiging van de wissers ende voorruit te voorkomen.
Gebruik geen benzine, petroleum, thinner of andere oplosmiddelenin de buurt van de ruitenwisserbladen ombeschadiging te voorkomen.
Probeer de ruitenwissers nooit met de hand te bewegen ombeschadiging van deruitenwisserarmen en van andere
onderdelen te voorkomen.
OTQ047059-A
OTQ048907
Type B
Type A
Page 120 of 321

Kenmerken van uw auto
56
4
D200300ATQ
Schakelaar achterruitenwisser en
-sproeier (indien van toepassing)
Zet de schakelaar in de gewenste stand
om de achterruitenwisser en -sproeier tebedienen. - Sproeien en kort wissen
ON ( ) -
Normale ruitenwisserbediening
OFF (0) - Ruitenwisser uitgeschakeld - Ruitensproeiervloeistof opspuitenen wissen
✽✽ AANWIJZING
Bedien de ruitensproeier niet langer dan 15 seconden met een leeg
ruitensproeierreservoir; hierdoor kan hetsysteem beschadigd raken. Bedien de
ruitenwisser niet als de ruit droog is;
hierdoor kunnen krassen op de ruitontstaan en zal het ruitenwisserblad snelslijten.
Dit geldt ook voor het bedienen van de
ruitensproeier met leeg reservoir.
OTQ047058
OTQ048905
Type B
Type A