Hyundai Matrix 2007 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: HYUNDAI, Model Year: 2007, Model line: Matrix, Model: Hyundai Matrix 2007Pages: 232, PDF Size: 8.49 MB
Page 141 of 232

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
26
!
kg
!
Bevestigingspunt C190E01FC
Het is mogelijk dat het totaalgewicht beneden detoegestane waarde blijft maar dat de asbelasting wordt overschreden. Onjuiste beladingvan de aanhanger en/of teveel gewicht in de bagageruimte kan de achteras te zwaar belasten.Verplaats in dit geval de belading en controleer de asbelasting opnieuw.
4. De maximum toelaatbare verticale belasting op de trekhaak bedraagt:52kg
5. Maximum toelaatbare overbouw van trekhaak : 760mm.
C190E02L
Totaal asgewicht
Totaal autogewicht
2. Het totale voertuiggewicht met aangekoppelde aanhanger mag het toegestane totaalgewicht (GVWR)niet overschrijden. Dit totaalgewicht is te vinden op het identificatieplaatje (zie blz. 8-2).Het totaalgewicht bestaat uit de gewichten van de wagen, bestuurder, passagiers en bagage,lading, trekhaak, kogeldruk en eventuele accessoires.
3. De voor-en achterasbelastingen mogen de toegestaneasbelastingen (GAWR) niet overschrijden. De toegestaneasbela-stingen zijn te vinden op het identificatieplaatje (zie blz. 8- 2).
LET OP:
De volgende specificaties worden aanbevolen bij het rijden met aanhanger. Het gewicht van debeladen aanhanger mag de onderstaande waarde om veiligheid- sredenen niet overschrijden.
WAARSCHUWING:
Het onjuist beladen van de aanhangeren de wagen kan het rijgedrag en het remvermogen nadelig beïnvloeden. Hierdoor kunnen ongevallen ontstaandie tot ernstige verwondingen kunnen leiden. Handgeschakelde
versnellingsbak Automatische
transmissie Aanhangwagen
1,300 1,100550 Trekstand
52
Max.
aanhangergewicht
Ger- emd
1.5 Diesel 1.6/1.8 L 1.6/1.8 L
Omgeremd
Page 142 of 232

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
27
C190F02A-GXT Tips voor het rijden met aanhanger of het slepen vaneen auto
1. Controleer vóór het wegrijden de trekhaak, de veiligheidskabel en de werking van de normale verlichting,de remlichten en de richtingaanwijzers van de aanhanger.
2. Rijd met aangepaste snelheid (maximaal 80 km/h).
3. Rijden met een aanhanger kost meer
brandstof dan rijden zonder aanhanger.
4. Om gebruik te kunnen maken van
het remmend vermogen van de mo-tor en om te zorgen dat de accu goed geladen blijft, mag er niet gereden worden in de vijfde versnelling(handgeschakelde versnellingsbak) of in overdrive (automatische transmissie).
5. Zorg ervoor dat de belading van de aanhanger goed vast zit om schuivenvan de belading tijdens het rijden tevoorkomen. 6. Controleer de bandenspanning van
de wagen en de aanhanger. Te lagebandenspanning kan het rijgedrag nadelig beïnvloeden. Controleer ook de bandenspanning van hetreservewiel.
7. De wagen/aanhanger-combinatie
heeft meer last van zijwind enturbulentie. Als u gepasseerd wordt door een groot voertuig, houd dan de snelheid constant en het stuurrechtuit. Verminder snelheid als de wervelingen te sterk zijn om zo uit de turbulentie van het andere voertuigte komen.
8. Neem bij het parkeren van de wagen/
aanhangercombinatie, vooral op eenhelling, alle normale voorzorgsmaatregelen in acht. Draai de voorwielen richting stoeprand, trekde parkeerrem stevig aan en schakel de eerste of achteruitversnelling in (handgeschakelde versnellingsbak)of de parkeerstand (automatische transmissie). Breng bovendien wielblokken aan voor de wielen vande aanhanger. 9. Als de aanhanger is voorzien van
een elektrisch remsysteem moet deremwerking als volgt gecontroleerd worden: breng de wagen/aanhanger- combinatie in beweging en bedien deaanhangerrem handmatig om de werking te controleren. Op deze manier kunnen tegelijkertijd deelektrische verbindingen getest worden.
10. Controleer tijdens de rit regelmatig
de bevestiging van de lading, dewerking van de verlichting en de remmen.
11.Vermijd ruw wegrijden, fel accelereren en bruusk afremmen.
12. Vermijd scherpe bochten en het snel
veranderen van rijstrook.
13.Vermijd het langdurig of vaak
afremmen. Hierdoor kunnen deremmen oververhit raken waardoor de remwerking afneemt.
Page 143 of 232

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
28
14. Schakel bij het afdalen van eenhelling naar een lagere versnelling om gebruik te maken van de remmende werking van de motor. Bij langdurig heuvelopwaarts rijdenmoet worden teruggeschakeld naar een lagere versnelling en met gematigde snelheid worden geredenom de kans op overbelasting en oververhitting van de motor te verkleinen.
15. Houd de wagen tijdens een stop bij heuvelopwaarts rijden niet op zijnplaats door gas te geven. Hierdoorkan de automatische transmissie oververhit raken. Gebruik de voetrem of de parkeerrem.
N.B.: Controleer bij het rijden met aanhanger de olie in de transmissie vaker. LET OP:
Als bij het rijden met aanhanger oververhitting plaatsvindt (tempera- tuurmeter gaat naar het rode gebied),kunnen de volgende maatregelen de oververhitting verminderen of opheffen:
1. Zet de airconditioning uit.
2. Matig de snelheid.
3. Schakel bij het heuvelopwaartsrijden een lagereversnelling in.
4. Laat de motor bij fileverkeer tijdens stilstaan versneld stationairdraaien met de transmissie inneutraal of de parkeerstand.
!
Page 144 of 232

3
Als de motor niet aanslaat ........................................... 3-2
Starten met hulpstartkabels ......................................... 3-3
Als de motor te heet wordt ........................................... 3-4Reservewiel................................................................. 3-6
Handelingen bij een lekke band ................................... 3-7
Als uw auto moet worden gesl eept .............................3-12
Slepen in noodgevallen ............................................... 3-14
Bij verlies van sleutels ................................................ 3-15
IN GEVAL VAN PECH
3
Page 145 of 232

3IN GEVAL VAN PECH
2
!
ALS DE MOTOR NIET AANSLAAT
SD020A1-FX SD020B1-FX
Als de startmotor niet oflangzaam ronddraait
1. Let er bij een automatische
transmissie op dat de keuzehandel in de stand "N" of "P" staat. Trek de handrem aan.
2. Controleer of de accupolen schoon zijn en de klemmen goed vast zitten.
3. Schakel de interieurverlichting in. Als de verlichting zwakker wordt of uitgaat bij het starten van de motor, is de accu ontladen.
4. Probeer de motor niet te starten door de wagen aan te duwen of te slepen.Zie de richtlijnen voor "Starten methulpstartkabels" op de volgende pagina's. D010C02A-AXT Als de startmotor ronddraait, maar de motor slaat niet aan
D010B01FC
WAARSCHUWING:
De motor mag niet worden gestart door de wagen te duwen of te slepen. Dit kan schade veroorzaken. Bovendien kan door het aanduwenof-slepen de katalysator te heet worden waardoor brandgevaar ontstaat.
1. Controleer het brandstofpeil.
2. Controleer de stekkeraansluitingenop de bobine en de bougies(benzinemotor) of de aansluitingenop de gloeibougies en het relais van de gloeibougies (dieselmotor). Zet loszittende aansluitingen weer vast.
3. Controleer de brandstofleiding in de motorruimte.
4. Als de motor nog niet aanslaat, neem dan contact op met uw Hyundai dealer. SSA3020C
Page 146 of 232

3
IN GEVAL VAN PECH
3
!
STARTEN MET HULPSTARTKABELS
AD020D1-AX Wat te doen als de motor tijdens het rijden afslaat
1. Laat de snelheid geleidelijk afnemen,
blijf rechtuitrijden. Zet de wagen langs de kant van de weg op een veilige plaats.
2. Schakel de waarschuwingsknipper-
lichten in.
3. Probeer de motor te starten. Als de
motor niet aanslaat, raadpleeg dan "ALS DE MOTOR NIET AANSLAAT". D020A03A-AXT
HFC4002
Ontladen accu
Hulpaccu
WAARSCHUWING:
Het starten met hulpstartkabels kan gevaarlijk zijn. Het niet exactopvolgen van de richtlijnen kan ernstige verwondingen of schade aan de wagen tot gevolg hebben! Roep ingeval van twijfel deskundige hulp in. Accu's bevatten zwavelzuur dat giftig en in hoge mate corrosief is. Draagbij het starten met hulpstartkabels een bril en let erop dat accuvloeistof niet in aanraking komt met de huid,uw kleding of de wagen. o Als accuzuur op de huid of in de ogen
komt, spoel dan de desbetreffendeplaats gedurende tenminste 15 minuten met water af. Raadpleeg direct een arts. Moet u naar eeneerste hulppost worden vervoerd, houd de desbetreffende plaats dan m.b.v. een spons of doek met waternat.
o Bij het starten met hulpstartkabels
produceert een accu een explosiefgas. Rook niet en voorkom open vuur of vonken.
o Als hulpaccu moet een 12-volt accu worden gebruikt. Probeer in gevalvan twijfel de wagen niet te starten m.b.v. hulpstartkabels.
o Volg bij het starten m.b.v. hulpstartkabels en een ontladen accude volgende richtlijnen exact op:
1. Staat de hulpaccu in een andere wagen, dan mogen de twee wagensniet met elkaar in aanraking komen.
2. Schakel alle onnodige verlichting en
accessoires in beide wagens uit.
3. Start de motor van de wagen met de hulpaccu en laat deze enkele minutendraaien. Laat de motor in deze wagentijdens het starten m.b.v. startkabels draaien met 2000 t/min.
Page 147 of 232

3IN GEVAL VAN PECH
4
!
ALS DE MOTOR TE HEET WORDT
4. Controleer of de V-riem van dewaterpomp ontbreekt. Is dit niet het geval controleer dan of deze strak zit. Is de V-riem in orde, controleer dan de radiateur, de slangen en onderde wagen op koelvloeistoflekkage. (Is de airconditioning ingeschakeld geweest, dan is het gebruikelijk dater koud water uitstroomt).
SD040A1-FX Staat de koelvloeistoftemperatuurmeter te hoog, levert de motor weinig vermogenof "pingelt" de motor, dan is de motor waarschijnlijk te heet. Ga dan als volgt te werk:
1. Breng de wagen zo snel mogelijk op
een veilige plaats tot stilstand.
2. Plaats bij een automatische transmissie de keuzehandel in stand "P" of bij een handgeschakeldeversnellingsbak de versnellingshandel in neutraal en trek de handrem aan. Schakel eventueelde airconditioning uit.
3. Bij koelvloeistoflekkage of
stoomvorming onder de motorkap;zet de motor dan af. Wacht met het openen van de motorkap tot geen koelvloeistof meer weglekt en ergeenstoom zichtbaar is. Is er geen merkbaar verlies van koelvloeistof en geen stoom, laat demotor dan draaien en controleer of de ventilator werkt. Is dit niet het geval zet dan de motor af.
4. Sluit de klemmen van de
hulpstartkabel aan in de volgordezoals in de afbeelding wordt weergegeven. Sluit één klem van de hulpstartkabel aan op de pluspool ofkabel van de ontladen accu. Sluit vervolgens het andere eind van dezelfde kabel aan op de pluspool ofkabel van de hulpaccu. Sluit vervolgens één klem van de andere kabel aan op de negatieve (min) poolof-kabel van de hulpaccu. Sluit vervolgens het andere eind van de kabel aan op een massief metalengedeelte van de motor. Sluit de kabel niet aan op een bewegend gedeelte.
5. Start de motor. Laat nadat de motor is aangeslagen de hulpstartkabelsaangesloten en laat de motor enkele minuten draaien met 2000 t/min.
6. Verwijder voorzichtig de hulpstartkabels in omgekeerdevolgorde van aansluiten.
Bij onzekerheid omtrent de reden vande ontladen accu, moet u hetlaadsysteem laten controleren door uw Hyundai dealer. WAARSCHUWING:
Houd uw handen uit de buurt van bewegende delen zoals de ventilatoren V-riemen terwijl de motor draait.
Page 148 of 232

3
IN GEVAL VAN PECH
5
!
!WAARSCHUWING (ALLEEN DIESEL):
Geen werkzaamheden verrichten aan het injectiesysteem wanneer de mo- tor draait of binnen 30 seconden nadat deze is afgezet.Hogedrukpomp, rail, verstuivers en verstuiverleidingen staan onder hoge druk, zelfs nadat de motor is afgezet.De brandstofstraal die ontstaat door brandstoflekkage kan ernstige verwondingen veroorzaken wanneerdeze met het lichaam in aanraking komt. Mensen met een pacemaker mogenniet binnen 30 cm van de ECU of de bedrading in de motorruimte komen als de motor draait, aangezien dehoge stroom waarmee het common- rail-systeem werkt een groot magnetisch veld veroorzaakt. 5. Is de V-riem van de waterpomp
gebroken of is er sprake vankoelvloeistoflekkage, zet de motor dan direct af en neem contact op met de dichtstbijzijnde Hyundai dealer.
WAARSCHUWING:
Verwijder de radiateurdop niet wanneer de motor warm is. Hierdoor kan koelvloeistof uit de radiateurspuiten hetgeen ernstige brandwonden tot gevolg kan hebben.
!
6. Als u geen oorzaak kunt vinden, wacht dan tot de motor weer op normale temperatuur is. Verwijdervoorzichtig de dop van de radiateur en vul koelvloeistof bij tot het niveau in het expansievat waar demerkstreep "Half" staat (in geval van koelvloeistoflekkage). LET OP:
Ernstig verlies van koelvloeistof wijst op een lek in het koelsysteem hetgeenzo snel mogelijk door uw Hyundai dealer moet worden gerepareerd.
7. Vervolg voorzichtig uw weg en blijf
attent op tekenen van oververhitting. Raakt de motor opnieuw oververhit, neem dan contact op met uw Hyundai dealer.
Page 149 of 232

3IN GEVAL VAN PECH
6RESERVEWIEL
D040A01FC-GXT (thuiskomer) De volgende aanwijzingen voor het reservewiel zijn van belang:
1. Controleer de bandenspanning van het reservewiel zo snel mogelijk na het monteren en pas zo nodig de bandenspanning aan op de correcte waarde. De bandenspanning moetregelmatig worden gecontroleerd en op de voorgeschreven waarde worden gehouden.
Bandenspanning reservewiel
Bandenmaat BandenspanningT115/70R(D)15
420 kPa (60 psi)
2. Het reservewiel mag slechts tijdelijk worden gebruikt en moet weer worden opgeborgen in de bagageruimte zodra de normale band is gerepareerd of vervangen.
3. Permanent gebruik bij snelheden boven 80 km/h (50 mph) is nietaanbevolen.
4. Omdat het tijdelijke reservewiel speciaal is ontworpen voor uw automag hij niet worden gebruikt op andereauto's. 5. De band van het tijdelijke reservewiel
mag niet worden gebruikt op anderevelgen terwijl normale banden, winterbanden, wieldoppen en sierringen niet mogen wordenaangebracht op de velg van het tijdelijke reservewiel. Het gebruik op dergelijke wijze kan leiden totbeschadigingen aan de onderdelen of de auto.
6. De bandenspanning van het
opgeborgen reservewiel moetmaandelijks worden gecontroleerd.! D040B01FC-GXT VOLLEDIG RESERVEWIEL (Indien gemonteerd) Onderstaande instructies voor het volwaardige reservewiel moeten wordenopgevolgd: na het aanbrengen van het reservewiel moet de bandenspanning zo spoedig mogelijk wordengecontroleerd. De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd en op de voorgeschreven waardenworden gehouden. Voorgeschreven bandenspanning voor het reservewiel. Bandenspanning reservewiel
Bandenmaat
BandenspanningDimengions
210 kPa (30 psi)
LET OP:
o Gebruik geen sneeuwkettingen op het tijdelijke reservewiel.
o Gebruik hoogstens één tijdelijk reservewiel tegelijkertijd.
Page 150 of 232

3
IN GEVAL VAN PECH
7HANDELINGEN BIJ EEN LEKKE BAND
SD050C1-FX Het verwijderen van het reservewiel
Verwijder de bevestigingsbout van het reservewiel. Als het reservewiel in de kofferruimte wordt aangebracht moet de bout stevig met de vingers wordenvastgezet. SD060A1-FX Wanneer u onder het rijden een lekke band krijgt, ga dan als volgt te werk:
1. Neem uw voet van het gaspedaal en
minder snelheid. Probeer niet direct te remmen of de wagen van de weg af te rijden aangezien u hierbij de controle over de wagen kuntverliezen. Wanneer de wagen tot een veilige snelheid vaart heeft verminderd, druk dan licht op hetrempedaal en rijd de wagen van de weg af. Breng de wagen zo ver mogelijk van de weg op een stevigeondergrond tot stilstand.
2. Schakel zodra de wagen tot stilstand
is gekomen de alarmknipperlichtenin, trek de handrem aan en plaats de keuzehandel in stand "P" (automatische transmissie) of deversnellingshandel in de achteruit (handgeschakelde versnellingsbak).
3. Laat alle inzittenden uitstappen. Let erop dat zij zich niet aan deverkeerszijde van de wagen bevinden.
4. Verwissel het wiel volgens de hierna beschreven richtlijnen.
HFC4014WIEL VERWISSELEN
SD070A1-FX De hierna beschreven procedure kan tevens worden gebruikt voor het onderling verwisselen van wielen.Controleer, alvorens het wiel te verwisselen, of de keuzehandel in de stand "P" is geplaatst (automatischetransmissie) of dat de versnellingshandel in de achteruit staat (handgeschakelde versnellingsbak) ende handrem is aangetrokken. D060A02FC