JEEP CHEROKEE 2018 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: JEEP, Model Year: 2018, Model line: CHEROKEE, Model: JEEP CHEROKEE 2018Pages: 352, PDF Size: 5.28 MB
Page 31 of 352

OPMERKING:
De functie Easy Entry/Easy Exit is af-fabriek
niet ingeschakeld. Om deze functie in (of
later weer uit) te schakelen, moet u "Easy Exit
Seats" (stoelen met Easy Exit) selecteren in
"Engine Off Options" (opties voor uitgescha-
kelde motor) in het Uconnect systeem.
Voor meer informatie raadpleegt u de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje.
Verwarmde/geventileerde stoelen
Stoelverwarming voor
Als uw voertuig is uitgerust met stoelverwar-
ming vóór, bevinden de bedieningselementen
hiervan zich in het Uconnect systeem. U
vindt de bedieningstoetsen via het scherm
"Climate” (klimaat) of "Controls" (bedienings-
elementen).
• Druk eenmaal op de stoelverwarmingsknop
om de HI-instelling in te schakelen.
• Druk nogmaals op de stoelverwarmings-
knop
om de LO-instelling in te schake-
len.• Druk een derde maal op de stoelverwar-
mingsknop
om de verwarmingsele-
menten uit te schakelen.
Als de hoge stand (HI) is geselecteerd, scha-
kelt het systeem na ongeveer 60 minuten
continue werking automatisch naar de lage
stand (LO). Op dat moment verandert het
display van HI (hoge stand) in LO (lage
stand). De lage stand (LO) wordt na ongeveer
45 minuten automatisch uitgeschakeld
(OFF).
OPMERKING:
De stoelverwarming werkt uitsluitend wan-
neer de motor draait.
Uitvoeringen met op afstand bediend startsys-
teem
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stoelventilatie wordt ingeschakeld tijdens het
starten op afstand.
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.WAARSCHUWING!
• Personen die geen pijn op de huid kun-
nen voelen als gevolg van ouderdom,
chronische ziekte, diabetes, rugletsel,
medicatie, alcoholgebruik, uitputting of
een andere lichamelijke conditie, moe-
ten voorzichtig zijn bij het gebruik van
de stoelverwarming. Deze kan zelfs bij
lage temperaturen brandwonden veroor-
zaken, met name als de verwarming
langdurig wordt gebruikt.
• Plaats geen voorwerpen op de zitting of
de rugleuning die warmte-isolerend wer-
ken, zoals een deken of kussen. Hierdoor
kan de stoelverwarming oververhit ra-
ken. Een oververhitte stoel kan leiden tot
ernstige brandwonden als gevolg van de
verhoogde oppervlaktetemperatuur van
de zitting.
Geventileerde voorstoelen
Als uw voertuig is uitgerust met stoelventila-
tie, bevinden zich in de stoelzitting en de
rugleuning ventilatoren die lucht uit het pas-
sagierscompartiment door kleine perforaties
in de stoelbekleding blazen, ter verkoeling
29
Page 32 of 352

van de bestuurder en voorpassagier bij hoge
omgevingstemperaturen. De ventilatoren
werken bij twee snelheden, HI (hoge snel-
heid) en LO (lage snelheid).
De schermtoetsen voor de stoelventilatie vóór
bevinden zich in het Uconnect systeem. U
vindt de bedieningstoetsen via het scherm
"Climate” (klimaat) of "Controls" (bedie-
ningselementen).
• Druk op de toets van de stoelventilatie
om HI (hoge stand) te kiezen.
• Druk een tweede keer op de toets van de
stoelventilatie
om LO (lage stand) te
kiezen.
• Druk een derde keer op de toets van de
stoelventilatie
om de stoelventilatie uit
te schakelen.
OPMERKING:
De stoelventilatie werkt uitsluitend wanneer
de motor draait.Uitvoeringen met op afstand bediend startsys-
teem
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stoelventilatie wordt ingeschakeld tijdens het
starten op afstand.
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
HOOFDSTEUNEN
Hoofdsteunen zijn ontworpen om het risico
van letsel te verlagen door de bewegingsvrij-
heid van het hoofd te beperken tijdens aan-
rijdingen van achteren. De hoofdsteunen
moeten zodanig worden afgesteld, dat de
bovenkant van uw oor zich onder de boven-
kant van de hoofdsteun bevindt.
WAARSCHUWING!
• Alle inzittenden, inclusief de bestuur-
der, mogen de auto niet besturen en niet
in de auto zitten totdat de hoofdsteunen
in de juiste stand staan om het risico op
nekletsel bij een botsing te minimalise-
ren.
• De hoofdsteunen mogen nooit worden
afgesteld tijdens het rijden. Rijden in
een auto zonder hoofdsteunen of met
onjuist afgestelde hoofdsteunen kan lei-
den tot ernstig of zelfs dodelijk letsel in
het geval van een aanrijding.
OPMERKING:
Draai de hoofdsteunen niet om (waardoor de
achterkant van de hoofdsteun naar voren
wordt gericht) in een poging om extra ruimte
te scheppen tussen de steun en de achter-
kant van uw hoofd.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
30
Page 33 of 352

Afstellen voorin
De bestuurdersstoel en de passagiersstoel
zijn uitgerust met actieve hoofdsteunen
(RHR). Bij een botsing van achteren bewegen
de actieve hoofdsteunen automatisch naar
voren en verkleinen zo de ruimte tussen het
achterhoofd van de inzittende en de hoofd-
steun.
De actieve hoofdsteunen keren automatisch
terug in hun normale positie na een botsing.
Als de hoofdsteunen niet in de normale posi-
tie terugkeren, neem dan onmiddellijk con-
tact op met uw erkende dealer.
Trek aan de hoofdsteunen om ze te verhogen.
Als u de hoofdsteun wilt verlagen, drukt u op
de verstelknop onder aan de hoofdsteun en
drukt u de hoofdsteun naar beneden.
WAARSCHUWING!
• Een losse hoofdsteun kan bij een nood-
stop of aanrijding naar voren schieten en
zo de inzittenden ernstig of zelfs dode-
lijk letsel toebrengen. Berg verwijderde
hoofdsteunen altijd veilig op op een
plaats buiten de cabine.
• ALLE hoofdsteunen MOETEN weer in
het voertuig worden aangebracht om de
inzittenden afdoende te beschermen.
Volg de bovenstaande instructies voor
het opnieuw aanbrengen voordat u het
voertuig gebruikt of plaatsneemt op een
stoel.
• Leg geen voorwerpen zoals jassen, stoel-
hoezen of draagbare dvd-spelers over de
hoofdsteunen. Deze voorwerpen kunnen
bij botsingen de werking van de hoofd-
steunen belemmeren en leiden tot ern-
stig of zelfs dodelijk letsel.
Hoofdsteun vóór
1 — Verstelknop
2 — Ontgrendelknop
31
Page 34 of 352

Hoofdsteun voorin verwijderen
Til om de hoofdsteun te verwijderen, deze
zover mogelijk omhoog. Druk vervolgens op
de ontgrendelingsknop en de verstelknop aan
de onderkant van elke stang terwijl u de
hoofdsteun omhoog trekt. De rugleuning
moet mogelijk worden versteld om de hoofd-
steun volledig te kunnen verwijderen. Om de
hoofdsteun weer aan te brengen, plaatst u de
stangen van de hoofdsteun in de gaten en
drukt u de steun omlaag. Stel de hoofdsteun
vervolgens af op de juiste hoogte.
WAARSCHUWING!
• Alle inzittenden, inclusief de bestuur-
der, mogen de auto niet besturen en niet
in de auto zitten totdat de hoofdsteunen
in de juiste stand staan om het risico op
nekletsel bij een aanrijding te minimali-
seren.
• Leg geen voorwerpen zoals jassen, stoel-
hoezen of draagbare dvd-spelers over de
hoofdsteunen. Deze voorwerpen kunnen
bij botsingen de werking van de actieve
WAARSCHUWING!
hoofdsteunen belemmeren en leiden tot
ernstig of zelfs dodelijk letsel.
• Actieve hoofdsteunen kunnen geacti-
veerd worden als ze geraakt worden,
bijvoorbeeld door een hand, voet of losse
voorwerpen. Om ongewenste activering
van de actieve hoofdsteun te voorko-
men, dienen alle voorwerpen veilig te
worden opgeborgen, aangezien losse
voorwerpen in aanraking kunnen komen
met de actieve hoofdsteun wanneer er
plotseling moet worden geremd. Als aan
deze waarschuwing geen gehoor wordt
gegeven, kan persoonlijk letsel het ge-
volg zijn als de actieve hoofdsteun geac-
tiveerd wordt.
Verstellen van achterste hoofdsteunen
De buitenste hoofdsteunen achterin hebben
drie standen: omhoog, midden en omlaag. De
middelste hoofdsteun heeft slechts twee
standen: omhoog en omlaag. Als de middel-
ste stoel in gebruik is, moet de hoofdsteun inde hoge stand staan. Als de middelste stoel
niet in gebruik is, kan de hoofdsteun worden
verlaagd, zodat de bestuurder maximaal zicht
heeft.
Trek aan de hoofdsteunen om ze te verhogen.
Als u de hoofdsteun wilt verlagen, drukt u op
de verstelknop onder aan de hoofdsteun en
drukt u de hoofdsteun naar beneden.
Buitenste hoofdsteun achterin
1 — Ontgrendelknop
2 — Verstelknop
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
32
Page 35 of 352

WAARSCHUWING!
Zitten op een stoel met omlaag gebrachte
hoofdsteunen kan bij een aanrijding ern-
stig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg heb-
WAARSCHUWING!
ben. Controleer altijd of de buitenste
hoofdsteunen rechtop staan wanneer de
stoel wordt gebruikt.
OPMERKING:
Voor de correcte geleiding van de verankering
van kinderzitjes raadpleegt u de paragraaf
"Beveiligingssystemen voor inzittenden" in
het hoofdstuk "Veiligheid" voor meer informa-
tie.
Verwijdering achter
Til om de hoofdsteun te verwijderen, deze
zover mogelijk omhoog. Druk vervolgens op
de ontgrendelingsknop en de verstelknop aan
de onderkant van elke stang terwijl u de
hoofdsteun omhoog trekt. Om de hoofdsteun
weer aan te brengen, plaatst u de stangen van
de hoofdsteun in de gaten en drukt u de steun
omlaag. Stel de hoofdsteun vervolgens af op
de juiste hoogte.
WAARSCHUWING!
ALLE hoofdsteunen MOETEN weer in het
voertuig worden aangebracht om de inzit-
tenden afdoende te beschermen. Volg de
bovenstaande instructies voor het opnieuw
aanbrengen voordat u het voertuig ge-
bruikt of plaatsneemt op een stoel.
STUURWIEL
Afstelling
Met deze functie kunt u de stuurkolom in de
hoogte verstellen. U kunt de stuurkolom ook
in de lengte verstellen. De hendel voor de
lengte- en hoogteverstelling bevindt zich on-
der het stuur aan het einde van de stuurko-
lom.
Middelste hoofdsteun
1 — Verstelknop
2 — Ontgrendelknop
33
Page 36 of 352

Duw de hendel omlaag (in de richting van de
vloer) om de stuurkolom te ontgrendelen. Om
de stuurkolom in de hoogte te verstellen
beweegt u het stuur omhoog of omlaag naar
de gewenste positie. Om de stuurkolom in de
lengte te verstellen trekt u het stuur naar
buiten of duwt u het naar binnen naar de
gewenste positie. Om de stand van de stuur-
kolom te vergrendelen, drukt u de bedie-
ningshendel omhoog totdat deze volledig is
vergrendeld.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rijden.
Verstellen van de stuurkolom tijdens het
rijden of rijden als de stuurkolom niet is
vergrendeld, kan ertoe leiden dat de be-
stuurder de macht over het stuur verliest.
Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan
dit ernstig en zelfs dodelijk letsel tot ge-
volg hebben.
Stuurverwarming
Als uw voertuig is uitgerust met stuurverwar-
ming, bevat het stuurwiel een verwarmings-
element dat uw handen warm houdt bij koud
weer. De stuurverwarming kent slechts één
temperatuurinstelling. Nadat de stuurverwar-
ming is ingeschakeld, kan het stuur tot ge-
middeld 80 minuten of meer worden ver-
warmd, waarna de stuurverwarming
automatisch wordt uitgeschakeld. Deze tijd
kan variëren afhankelijk van omgevingstem-
peraturen. De stuurverwarming wordt moge-
lijk eerder uitgeschakeld of helemaal niet
ingeschakeld als het stuur al warm is.De bedieningstoets voor de stuurverwarming
bevindt zich in het Uconnect systeem. U kunt
toegang tot de bedieningstoets via het
scherm klimaatregeling of bedieningsele-
menten krijgen.
• Druk één keer op de stuurverwarmingstoets
om het verwarmingselement in te scha-
kelen.
• Druk nogmaals op de stuurverwarmings-
toets
om het verwarmingselement uit
te schakelen.
OPMERKING:
De stuurverwarming werkt alleen als de motor
draait.
Voertuigen met starten op afstand — indien
aanwezig
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stuurverwarming wordt ingeschakeld tijdens
het starten op afstand via het Uconnect sys-
teem. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
in het instructieboekje voor meer informatie.
Hendel voor lengte- en hoogteverstelling
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
34
Page 37 of 352

WAARSCHUWING!
• Personen die geen pijn op de huid kun-
nen voelen als gevolg van ouderdom,
chronische ziekte, diabetes, rugletsel,
medicatie, alcoholgebruik, uitputting of
een andere lichamelijke conditie, moe-
ten voorzichtig zijn bij het gebruik van
de stuurverwarming. Deze kan zelfs bij
lage temperaturen brandwonden veroor-
zaken, met name als de verwarming
langdurig wordt gebruikt.
• Plaats geen voorwerpen op het stuur die
warmte-isolerend werken, zoals een de-
ken of stuurhoes. Hierdoor kan de stuur-
verwarming oververhit raken.
SPIEGELS
Elektrisch inklapbare spiegels — indien
aanwezig
De schakelaar voor de elektrisch inklapbare
spiegels (indien aanwezig) bevindt zich tus-
sen de spiegelschakelaars L (links) en R
(rechts). Druk eenmaal op de schakelaar om
de spiegels in te klappen en druk nogmaals
op de schakelaar om de spiegels naar de
normale rijstand terug te klappen.
OPMERKING:
Als de rijsnelheid hoger is dan 16 km/u
(10 mph), is de inklapfunctie van de spiegels
uitgeschakeld.
Als de spiegels zich in de ingeklapte stand
bevinden en de snelheid van het voertuig is
gelijk aan of hoger dan 16 km/u (10 mph),wor-
den ze automatisch uitgeklapt.
De elektrisch inklapbare buitenspiegels reset-
ten
Om de elektrisch inklapbare spiegels te reset-
ten: klap ze in en uit door op de knop te
drukken (dit moet mogelijk worden her-
haald). Hierdoor worden ze in hun normale
stand teruggezet.
Verwarmde buitenspiegels — indien
aanwezig
Deze buitenspiegels worden ver-
warmd om ijs te ontdooien. Deze
functie wordt geactiveerd wanneer u
de achterruitverwarming inschakelt. Raad-
pleeg de paragraaf "Klimaatregeling" in dit
hoofdstuk voor meer informatie.
35
Page 38 of 352

BUITENVERLICHTING
KoplampschakelaarKoplampenDe koplampschakelaar bevindt zich op het
instrumentenpaneel, links van het stuurwiel.
Draai de koplampschakelaar vanuit de uit-
stand (0) linksom om de parkeerlichten in te
schakelen. Met deze functie kan de parkeer-
verlichting aan één kant van de auto inge-
schakeld blijven als de auto is vergrendeld,
afhankelijk van de stand van de draaihendel.
Draai de koplampschakelaar vanuit de uit-
stand (O) rechtsom naar de eerste klikstand
om de koplampen, parkeerlichten en de in-
strumentenverlichting te bedienen.
Adaptieve bi-xenon koplampen met
ontlading met hoge intensiteit - Indien
aanwezig
Dit systeem verstelt het koplampschijnsel
automatisch horizontaal, zodat het licht in de
stuurrichting van de auto wordt gericht.
OPMERKING:
• Wanneer het adaptieve koplampsysteem
wordt ingeschakeld, maken de koplampen
eerst een aantal korte draaibewegingen ter
initialisatie.• Het adaptieve koplampsysteem is alleen
actief tijdens vooruitrijden.
Het adaptieve koplampsysteem kan worden
in- en uitgeschakeld met het Uconnect sys-
teem, raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
in het instructieboekje voor meer informatie
hierover.
Daglichtlampen — Indien aanwezig
De daglichtlampen gaan aan wanneer de mo-
tor wordt gestart en blijven aan tenzij de
koplampen worden ingeschakeld, de hand-
rem wordt aangetrokken of de motor wordt
uitgeschakeld.
OPMERKING:
Indien dit is toegestaan volgens de verkeers-
regels in het land waar het voertuig is aange-
schaft, kunnen de daglichtlampen worden in-
en uitgeschakeld met het Uconnect systeem.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Koplampschakelaar
1 — Draaien koplampschakelaar
2 — Dimschakelaar instrumentenpa-
neel
3 — Schakelaar indrukken mistlampen
achter
4 — Schakelaar indrukken mistlampen
voor
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
36
Page 39 of 352

Grootlicht
Druk de multifunctionele hendel in de rich-
ting van het instrumentenpaneel om het
grootlicht in te schakelen. Door de multifunc-
tionele hendel richting het stuurwiel te trek-
ken, wordt het dimlicht weer ingeschakeld of
het grootlicht weer uitgeschakeld.
Lichtsignaal
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort naar u toe te trekken.
Hiermee schakelt u het grootlicht in. U scha-
kelt dit weer uit door de hendel los te laten.
Automatische verlichting
Het automatisch-grootlichtsysteem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het donker
door automatische regeling van het grootlicht
met behulp van een boven de achteruitkijk-
spiegel gemonteerde digitale camera. Deze
camera detecteert de verlichting van andere
voertuigen en zorgt ervoor dat automatisch
van grootlicht naar dimlicht wordt gescha-
keld totdat naderende voertuigen uit het zichtvan de camera zijn verdwenen. Deze functie
wordt geactiveerd door de optie "ON" te se-
lecteren onder "Auto High Beam" (automa-
tisch grootlicht) binnen uw Uconnect instel-
lingen, en door de koplampschakelaar naar
de stand AUTO te draaien. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
OPMERKING:
Er is geen aanpasbaar gevoeligheidsniveau
voor deze functie.
De koplampschakelaar bevindt zich op het
instrumentenpaneel, links van het stuurwiel.
In de stand AUTO schakelt het systeem het
dimlicht automatisch in en uit afhankelijk
van het omgevingslicht.
Parkeerlichten
Om de parkeerlichten te gebruiken, moet het
contact in de stand OFF staan. Draai de
koplampschakelaar linksom naar de stand
"P". Beweeg vervolgens de multifunctionele
hendel omhoog of omlaag om de parkeerlich-
ten links of rechts in te schakelen.
Uitschakelvertraging koplampverlichting
Deze functie zorgt ervoor dat u gedurende
een programmeerbare tijd tot 90 seconden
het gemak hebt van het veilige licht van de
koplampen wanneer u de auto verlaat in een
onverlichte omgeving.
Om de vertragingsfunctie in te schakelen
draait u de contactschakelaar naar de stand
OFF terwijl de koplampen nog zijn ingescha-
keld. Schakel vervolgens binnen 45 secon-
den de koplampen uit. De vertragingstijd gaat
in zodra u de koplampen uitschakelt.
Als u de koplampen of parkeerlichten inscha-
kelt of de contactschakelaar in de stand ACC
of RUN zet, wordt de vertraging geannuleerd.
Wanneer u de koplampen uitschakelt voordat
u de contactschakelaar in de stand OFF zet,
gaan de koplampen op de normale manier
uit.
OPMERKING:
• Als u deze functie wilt activeren, moeten de
koplampen binnen 45 seconden voordat u
de contactschakelaar in de stand OFF zet,
worden uitgeschakeld.
37
Page 40 of 352

• U kunt de vertragingstijd van de koplampen
programmeren met het Uconnect systeem,
raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Mistlampen vóór en mistachterlichten —
indien aanwezig
De schakelaars voor de mistlampen zijn geïn-
tegreerd in de koplampschakelaar.
Om de mistlampen vóór in te schakelen
drukt u op de bovenste helft van de koplamp-
schakelaar. Om de mistlampen vóór uit te
schakelen drukt u een tweede keer op de
bovenste helft van de koplampschakelaar.
Om de mistlampen achter in te schake-
len drukt u op de onderste helft van de
koplampschakelaar. Om de mistlampen ach-
ter uit te schakelen drukt u een tweede keer
op de onderste helft van de koplampschake-
laar.OPMERKING:
Om de mistlampen achter in te schakelen
moeten de dimlichten of de mistlampen vóór
aan zijn.
Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld,
brandt een indicatielampje in de instrumen-
tengroep branden.
Richtingaanwijzers
Beweeg de multifunctionele hendel op
of neer om te controleren of de pijlen
aan beide zijden op het display in de
instrumentengroep gaan knipperen, wat
betekent dat de richtingaanwijzers voor en
achter naar behoren werken.
OPMERKING:
• Als een van de lampjes blijft branden en
niet knippert, of als een van de lampjes
zeer snel knippert, controleer dan aan de
buitenzijde van de auto of een lamp defect
is. Wanneer een van de richtingaanwijzers
niet gaat branden wanneer u de hendel
beweegt, is waarschijnlijk de desbetref-
fende lamp defect.• Wanneer de daglichtlampen zijn ingescha-
keld en een richtingaanwijzer is geacti-
veerd, wordt de daglichtlamp aan de zijde
van de knipperende richtingaanwijzer uit-
geschakeld. De daglichtlamp gaat weer aan
wanneer de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld.
Lane Change Assist
Tik de hendel eenmaal omhoog of omlaag
zonder hem in de klikstand te duwen; de
richtingaanwijzer (rechts of links) knippert
dan driemaal. Deze gaat vervolgens automa-
tisch uit.
Automatische hoogteverstelling
koplampen — alleen voor
hogedrukontladingslampen (HID)
Deze functie zorgt ervoor dat het grootlicht
tegenliggers niet verblindt. Door de automa-
tische hoogteverstelling van de koplampen
wordt de hoogte van het grootlicht aangepast
aan de hellingshoek van de auto.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
38