sensor JEEP COMPASS 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: COMPASS, Model: JEEP COMPASS 2020Pages: 370, PDF Size: 9.34 MB
Page 93 of 370

91
Voor een correcte werking van de dodehoek-
bewaking moet de achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden, vrij
zijn van sneeuw, ijs en vuil. De achterkant
van de auto waar zich de radarsensoren
bevinden, mag niet worden geblokkeerd door
vreemde voorwerpen (bumperstickers, fiet -
sendrager, enz.)
De dodehoekbewaking geeft een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten -
spiegel wanneer een object wordt gedetec -
teerd. Als vervolgens de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld aan de zijde van de auto
waarvoor een waarschuwing geldt, zal ook
een geluidssignaal klinken. Wanneer de rich -
tingaanwijzer is ingeschakeld en tegelijker -
tijd aan dezelfde zijde van de auto een object
wordt gedetecteerd, wordt zowel de visuele
waarschuwing als een geluidssignaal
(weer)gegeven. Tegelijkertijd met de weer -
gave van het geluidssignaal wordt het geluid
van de radio (indien ingeschakeld) gedempt. Waarschuwingslampje dodehoekbewaking
De dodehoekbewaking controleert de detec -
tiezone tijdens het rijden vanuit drie
verschillende punten (zijkant, achter- en
voorzijde) om te beoordelen of een waarschu -
wing noodzakelijk is. De dodehoekbewaking
zal een waarschuwing geven wanneer voer -
tuigen vanuit de volgende richtingen in de
zone komen.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijbanen links
of rechts van uw auto.
In de zone komen vanaf de achterzijde
Achteropkomende voertuigen aan beide
zijden van uw auto die de detectiezone
binnenkomen met een relatieve snelheid
lager dan 48 km/u (30 mph). Inhalend verkeer
Als u een andere auto langzaam inhaalt met
een relatieve snelheid lager dan 16 km/u
(10 mph) en deze auto blijft gedurende
ongeveer 1,5 seconde in de dode hoek, dan
gaat het waarschuwingslampje branden.
Wanneer het verschil in snelheid tussen de
twee auto's groter is dan 16 km/u (10 mph),
dan gaat het waarschuwingslampje niet
branden.
De dodehoekbewaking is zodanig ontworpen,
dat geen waarschuwing wordt gegeven voor
stilstaande objecten, zoals vangrails, palen,
muren, bomen en planten, etc. Het is echter
mogelijk dat het systeem af en toe toch zal
waarschuwen voor dergelijke objecten. Dit is
normaal en betekent niet dat er iets aan uw
auto mankeert.
De dodehoekbewaking waarschuwt niet voor
objecten die zich in tegengestelde rijrichting
verplaatsen op de naastgelegen rijbanen.
OPMERKING:
Het LED-pictogram van het BSM-systeem in
de buitenspiegel kan uitvallen (knipperen)
wanneer een motorfiets of een klein voorwerp
gedurende een langere periode (langer dan
enkele seconden) zich ter hoogte van de
B-stijl van het voertuig bevindt.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 91
Page 94 of 370

VEILIGHEID
92
Rear Cross Path (RCP)
De voorziening Rear Cross Path (RCP) is
bedoeld als hulpmiddel voor de bestuurder
bij het achteruit wegrijden uit parkeer-
plaatsen, waarbij het zicht op naderende
voertuigen mogelijk wordt belemmerd. Rijd
langzaam en voorzichtig uit de parkeerplaats
totdat de achterzijde van de auto is vrijge -
komen. Het RCP-systeem heeft nu naar links
en rechts vrij zicht op passerende voertuigen
en zal de bestuurder waarschuwen wanneer
een voertuig nadert. RCP bewaakt de detectiezones achter aan
beide zijden van de auto op objecten die zich
met een minimale snelheid van ongeveer
3 mph (5 km/u) naar de auto toe bewegen,
tot objecten die zich met een maximale snel
-
heid van ongeveer 20 mph (32 km/u)
verplaatsen, zoals bijvoorbeeld op parkeer -
plaatsen.
OPMERKING:
Op parkeerplaatsen kunnen naderende voer -
tuigen aan het zicht worden onttrokken door
links en rechts geparkeerde voertuigen. Als
de sensoren worden geblokkeerd door andere
objecten of voertuigen, zal het systeem niet
in staat zijn de bestuurder te waarschuwen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en naar
de achteruitversnelling is geschakeld, wordt
de bestuurder gewaarschuwd door zowel
visuele als geluidssignalen, terwijl ook het
volume van de radio wordt verlaagd.Bedrijfsmodi
In het Uconnect systeem kunnen drie
bedrijfsmodi worden geselecteerd. Raad -
pleeg de paragraaf "Instellingen van Ucon -
nect" in het hoofdstuk "Multimedia" in het
instructieboekje voor meer informatie.
Dodehoekwaarschuwing, alleen lampjes (stan -
daard instelling)
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten -
WAARSCHUWING!
Het systeem voor dodehoekbewaking dient
slechts als hulpmiddel voor het detecteren
van objecten die zich in de dode hoeken
bevinden. De dodehoekbewaking is niet
bedoeld voor het detecteren van
voetgangers, fietsers of dieren. Ook
wanneer uw voertuig is uitgerust met
dodehoekbewaking, moet u altijd uw
spiegels gebruiken, over uw schouder
kijken en de richtingaanwijzer inschakelen
voordat u van rijbaan wisselt. Anders
bestaat er een risico op ernstig of zelfs
dodelijk letsel.
WAARSCHUWING!
De Rear Cross Path detectie (RCP) dient
niet als achteruitrijhulp. Het systeem is
uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de
bestuurder bij het detecteren van
naderende voertuigen in parkeersituaties.
Ga altijd voorzichtig te werk tijdens het
achteruitrijden, ook als u RCP gebruikt.
Controleer het gebied achter de auto altijd
zorgvuldig, kijk naar achteren en wees
bedacht op voetgangers, dieren, andere
voertuigen, obstakels en dode hoeken,
voordat u achteruitrijdt. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 92
Page 95 of 370

93
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal
zowel een visuele als geluidswaarschuwing
worden gegeven wanneer een object wordt
gedetecteerd. Wanneer een geluidssignaal
moet worden gegeven, wordt de radio
gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/geluidssig -
naal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de
dodehoekbewaking een visuele waarschu -
wing in de desbetreffende buitenspiegel
wanneer een object wordt gedetecteerd. Als
vervolgens de richtingaanwijzer wordt inge -
schakeld aan de zijde van de auto waarvoor
een waarschuwing geldt, zal ook een geluids -
signaal klinken. Wanneer de richtingaan -
wijzer is ingeschakeld en tegelijkertijd aan
dezelfde zijde van de auto een object wordt
gedetecteerd, wordt zowel de visuele waar -
schuwing als geluidssignaal (weer)gegeven.
Tegelijkertijd met de weergave van het
geluidssignaal wordt het geluid van de radio
(indien ingeschakeld) gedempt. OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbe
-
waking wordt het geluid van de radio
gedempt.
Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar -
schuwing worden gegeven wanneer een
object wordt gedetecteerd. Bij elke geluids -
waarschuwing wordt het volume van de radio
verlaagd. Signaalstatus richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt gene -
geerd; de RCP-status vereist altijd het
geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige
bedrijfsmodus op wanneer de contactscha -
kelaar wordt uitgezet. Tijdens het starten van
de auto wordt de laatst opgeslagen modus
opgeroepen en geactiveerd.
Geblokkeerde sensor
Als het systeem verminderde prestaties
detecteert door vuil of vreemde voorwerpen, wordt de bestuurder via een bericht gewaar
-
schuwd dat een sensor is geblokkeerd en de
waarschuwingslampjes in de zijspiegels gaan
branden. De waarschuwingslampjes blijven
branden tot de blokkade is verwijderd. Reinig
eerst het gedeelte rond de geblokkeerde
sensoren. Nadat de verontreiniging is verwij -
derd, reset u het systeem door het contact uit
en weer in te schakelen.
Forward Collision Warning (FCW) met
risicobeperking — indien aanwezig
Bediening Forward Collision Warning (FCW)
met risicobeperking
Het systeem Forward Collision Warning
(FCW) met risicobeperking geeft de
bestuurder hoorbare signalen en visuele
waarschuwingen (op het display in de instru -
mentengroep), en kan een remschok
toepassen om de bestuurder te waarschuwen
wanneer het een mogelijke frontale botsing
detecteert. De waarschuwingen en beperkte
remwerking zijn bedoeld om de bestuurder
voldoende tijd te geven om te reageren, een
mogelijke botsing te voorkomen of te
beperken.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 93
Page 96 of 370

VEILIGHEID
94
OPMERKING:
FCW bewaakt de informatie vanaf de naar
voren gerichte sensoren en vanaf de elektro-
nische remregeling (EBC), om de waarschijn -
lijkheid te berekenen dat er zich een frontale
botsing voordoet. Wanneer het systeem
constateert dat een frontale botsing waar -
schijnlijk is, zal de bestuurder geluidssig -
nalen en visuele waarschuwingen ontvangen,
en kan het systeem een remschok als waar -
schuwing toepassen.
Als de bestuurder geen actie onderneemt op
basis van deze progressieve waarschu -
wingen, zal het systeem in beperkte mate
actief remmen om te helpen het voertuig af
te remmen en een mogelijke frontale botsing
te beperken. Als de bestuurder reageert op
de waarschuwingen door te remmen en het
systeem vaststelt dat de bestuurder probeert
om de botsing te voorkomen door te remmen,
maar niet voldoende remkracht heeft uitge -
oefend, zal het systeem compenseren en
extra remkracht leveren voor zover dat nodig
is.
Als een voorval van Forward Collision
Warning met risicobeperking begint bij een
snelheid van minder dan 42 km/u (26 mph),
remt het systeem mogelijk maximaal om de
gevolgen van een mogelijke frontale botsing te beperken. Als de Forward Collision
Warning met beperking de auto volledig
stopt, zorgt het systeem dat de auto gedu
-
rende twee seconden stil blijft staan en de
remmen worden gelost.
Wanneer het systeem bepaalt dat een aanrij -
ding met het voertuig vóór u niet langer waar -
schijnlijk is, worden de waarschuwingen
uitgeschakeld.
OPMERKING:
De minimumsnelheid voor de activering
van de FCW is 2 km/u (1 mph).
De FCW-waarschuwingen kunnen worden
geactiveerd door andere objecten dan
voertuigen, zoals vangrails of wegwijzers,
op basis van de voorspelde route. Dit is
zoals verwacht en een normaal aspect van
de activering en functionaliteit van de
FCW.
Het is gevaarlijk om het FCW-systeem uit
te proberen. Om dergelijke misbruik van
het systeem te voorkomen wordt na vier
actieve remingrepen na inschakelen van
het contact, het actieve remgedeelte van FCW uitgeschakeld totdat het contact
wordt uit- en weer ingeschakeld.
De FCW-systeem is uitsluitend bedoeld
voor gebruik op de weg. Bij terreinrijden
moet het FCW-systeem worden uitgescha-
keld om onnodige waarschuwingen voor de
omgeving te voorkomen.
FCW-instellingen
Het instellingenmenu voor Forward Collision
wordt beschreven in de paragraaf "Instel
-
lingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" in het instructieboekje.
OPMERKING:
De standaardinstelling van de FCW is "Full
on" (volledig ingeschakeld). Hiermee kan het
WAARSCHUWING!
Forward Collision Warning (FCW) is niet
bedoeld om zelfstandig een aanrijding te
voorkomen en kan ook niet elke soort
mogelijke aanrijding herkennen. De
bestuurder blijft verantwoordelijk voor de
besturing van de auto en het voorkomen
van een aanrijding. Als u deze
waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig
en zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 94
Page 99 of 370

97(Vervolgd)
Uw auto kan bijvoorbeeld een aanbevolen
koude bandenspanning (geparkeerd gedu-
rende meer dan drie uur) hebben van 33 psi
(227 kPa). Als de omgevingstemperatuur 20°C
(68°F) bedraagt en de gemeten bandenspan -
ning 28 psi (193 kPa) is, zal bij een tempera -
tuurdaling tot -7°C (20°F) de bandenspanning
afnemen tot ongeveer 24 psi (165 kPa). Deze
bandenspanning is laag genoeg om het
bandenspanningslampje te laten branden. Als
u met het voertuig gaat rijden, kan de banden -
span nin g t oe neme n t ot ongev eer 193 kPa
(28 psi), maar het bandenspanningslampje
blijft branden. In deze situatie gaat het
bandenspanningslampje pas uit als de banden
op de bandenspanning zijn gebracht die in de
bandenspanningstabel (koud) is vermeld.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 28 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het bandenspan -
ningslampje wordt uitgeschakeld. OPMERKING:
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet bedoeld als vervanging voor normaal
onderhoud en waarschuwt niet bij andere
problemen met de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem
mag niet worden gebruikt als bandenspan
-
ningsmeter.
Als u met een veel te lage bandenspanning
rijdt, raakt de band oververhit en kan de
band defect raken. Een te lage banden -
spanning verhoogt ook het brandstofver -
bruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele
banden en wielen. De bandenspanning
en waarschuwing van het bandenspan -
ningscontrolesysteem zijn ingesteld voor
de bandenmaat van uw auto. Het gebruik
van vervangende onderdelen met een
andere maat, type en/of stijl kan leiden
tot een ongewenste werking van het
systeem of schade aan de sensoren. De
bandenspanningssensor is niet geschikt
voor het gebruik bij niet-originele wielen,
aangezien dit kan bijdragen tot een
slechte werking van het gehele systeem
of schade kan toebrengen aan de
sensoren. Klanten wordt aangeraden om
OEM-wielen te gebruiken, zodat de
bandenspanningsfunctie goed werkt.
Gebruik van niet-originele bandenaf -
dichtingsmiddelen kan ertoe leiden dat
de sensor van het bandenspanningscon -
trolesysteem (TPMS) niet meer werkt.
Na gebruik van een niet-origineel
bandenafdichtingsmiddel wordt geadvi -
seerd dat u uw voertuig naar uw erkende
dealer brengt om de werking van de
sensor te laten controleren.
Plaats na het controleren of aanpassen
van de bandenspanning altijd de
ventieldop terug. Hierdoor voorkomt u
dat de TPM-sensor beschadigd raakt
door binnendringend vocht of vuil in het
ventiel.
LET OP! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 97
Page 100 of 370

VEILIGHEID
98
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor het juiste bandenon-
derhoud en het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om de juiste banden -
spanning te handhaven met gebruik van
een precieze bandenspanningsmeter,
zelfs als de spanning nog niet zover is
afgenomen dat het bandenspannings-
lampje gaat branden.
Het bandenspanningscontrolesysteem
registreert altijd de werkelijke banden -
spanning, ook als die spanning onder
invloed van temperatuurverschillen veran -
dert.
Premiumsysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van draadloze technologie met op de
velg gemonteerde elektronische sensoren die
de bandenspanning meten. De sensoren, die
bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd,
sturen informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de spanning
van alle banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig op de
juiste spanning brengt. Het bandenspanningscontrolesysteem
bestaat uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bandenspanningssensoren
Verschillende meldingen van het banden
-
spanningscontrolesysteem, die
verschijnen op het display in de instru -
mentengroep
Waarschuwingslampje bandenspan -
ningscontrolesysteem
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning in een of meer
banden te laag is, gaat in de instru -
mentengroep het bandenspan -
ningslampje branden en klinkt er een
geluidssignaal. Verder verschijnt in het
instrumentenpaneel de melding "Tire Low"
(lage bandenspanning) en een afbeelding
van de bandenspanning(en) getoond, waarin
de banden met een te lage spanning gemar -
keerd of in een andere kleur worden weerge -
geven.
Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en
de banden met te lage spanning (gemarkeerd
of in een afwijkende kleur in de afbeelding in het display in de instrumentengroep) op de
spanning te brengen die in de bandenspan
-
ningstabel staat vermeld. Zodra het systeem
de nieuwe bandenspanningen heeft
ontvangen, wordt het systeem automatisch
bijgewerkt, krijgen de spanningswaarden in
de afbeelding in de instrumentengroep weer
de oorspronkelijke kleur of verdwijnt de
markering en gaat het bandenspannings -
lampje uit.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 28 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het bandenspan -
ningslampje wordt uitgeschakeld.
Het is mogelijk dat u eerst ongeveer
10 minuten met een snelheid hoger dan
24 km/u (15 mph) moet rijden, voordat het
bandenspanningscontrolesysteem deze
informatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem
Als een systeemstoring wordt gedetecteerd,
knippert het bandenspanningslampje gedu -
rende 75 seconden en blijft het daarna
branden. Bij een systeemstoring wordt ook
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 98
Page 101 of 370

99
een geluidssignaal weergegeven. Ook wordt
in de instrumentengroep ten minste vijf
seconden lang de melding "SERVICE TPM
SYSTEM" (onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem) weergegeven. Daarna worden
er streepjes (- -) getoond in plaats van
bandenspanningswaarden om aan te geven
welke sensor niet meer werkt.
Als het contact wordt uitgeschakeld en
vervolgens weer ingeschakeld, zal deze reeks
worden herhaald wanneer de systeemstoring
zich nog steeds voordoet. Als de systeemsto -
ring is opgeheven, stopt het bandenspan -
ningslampje met knipperen, verdwijnt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onder -
houd bandenspanningscontrolesysteem) en
verschijnt er een spanningswaarde in plaats
van de streepjes. Een systeemstoring kan de
volgende oorzaken hebben:
Storing door elektronische apparatuur of
als men langs installaties rijdt die
dezelfde radiofrequenties afgeven als de
bandenspanningssensoren
Installatie van een bepaalde kleur ramen
die men later aanbrengt waardoor de radi -
ogolfsignalen worden beïnvloed
Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten
Het gebruik van sneeuwkettingen
Het gebruik van wielen/banden die niet
zijn voorzien van bandenspanningssen -
soren
Auto's met compact reservewiel of full-size
reservewiel met alternatieve afmetingen
1. Het compacte reservewiel of het full-size reservewiel met alternatieve afmetingen
is niet voorzien van een bandenspan -
ningssensor. Daarom wordt de banden -
spanning van het compacte reservewiel
of niet passende full-size reservewiel niet
door het bandenspanningscontrolesy -
steem geregistreerd.
2. Als u het compacte reservewiel of het full-size reservewiel met alternatieve
afmetingen aanbrengt in plaats van een
band met een spanning onder de waar -
schuwingsgrens, blijft het bandenspan -
ningslampje branden en klinkt er een
geluidssignaal wanneer u het contact uit
en weer inschakelt. Daarnaast wordt de
bandenspanningswaarde in de afbeel -
ding in de instrumentengroep met een
andere kleur of gemarkeerd aangegeven.
3. Nadat u maximaal 10 minuten met een snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph) hebt gereden, gaat het bandenspannings
-
lampje gedurende 75 seconden knipperen
en vervolgens continu branden. Verder
verschijnt gedurende vijf seconden in de
instrumentengroep het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan -
ningscontrolesysteem) en worden er
streepjes (- -) weergegeven in plaats van
de bandenspanning.
4. Elke volgende keer dat u het voertuig start, klinkt het geluidssignaal, knippert
het bandenspanningslampje gedurende
75 seconden en blijft daarna continu
branden, wordt op de instrumentengroep
gedurende vijf seconden het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) weer -
gegeven en worden vervolgens streepjes
(- -) in plaats van de bandenspannings -
waarde weergegeven.
5. Zodra de originele band is gerepareerd of vervangen en op de auto wordt gemon -
teerd in plaats van het compacte reserve -
wiel, wordt het
bandenspanningscontrolesysteem auto -
matisch bijgewerkt. Bovendien gaat het
bandenspanningslampje uit en verschijnt
in de instrumentengroep in plaats van de
streepjes (- -) een nieuwe bandenspan -
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 99
Page 102 of 370

VEILIGHEID
100
ningswaarde, tenzij de spanning in een
van de vier banden tot onder de waar-
schuwingsgrens is gedaald. Het is moge -
lijk dat u eerst ongeveer 10 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u
(15 mph) moet rijden, voordat het
bandenspanningscontrolesysteem deze
informatie ontvangt.
Bandenspanningscontrolesysteem
uitschakelen - indien aanwezig
Het bandenspanningscontrolesysteem kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met banden worden vervangen door wielen
met banden die geen bandenspanningssen -
soren hebben, bijvoorbeeld wanneer winter -
banden op het voertuig worden gezet.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
uit te schakelen, moeten alle vier de (origi -
nele) banden met wielen met bandenspan -
ningssensoren weer vervangen worden door
banden zijn voorzien van bandenspannings -
sensoren. Rijd vervolgens gedurende
10 minuten met een snelheid van meer dan
24 km/u (15 mph). Het bandenspan -
ningscontrolesysteem geeft een geluidssig -
naal weer, het bandenspanningslampje
knippert 75 seconden lang en blijft daarna
branden. In de instrumentengroep wordt de melding "SERVICE TPM SYSTEM" (onder
-
houd bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven en vervolgens worden er
streepjes (--) weergegeven in plaats van de
bandenspanningswaarden.
De eerstvolgende keer dat het contact wordt
ingeschakeld, zal het bandenspanningscon -
trolesysteem niet langer een geluidssignaal
weergeven en wordt de melding "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan -
ningscontrolesysteem) niet langer getoond in
de instrumentengroep. De streepjes (--)
blijven echter de plaats innemen van de
spanningswaarden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de
banden met wielen weer vervangen worden
door banden die voorzien zijn van banden -
spanningssensoren. Rijd vervolgens maxi -
maal 10 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u (15 mph). Het bandenspan -
ningscontrolesysteem geeft een geluidssig -
naal weer, het bandenspanningslampje
knippert 75 seconden lang en gaat daarna
uit. In de instrumentengroep wordt de
melding "SERVICE TPM SYSTEM" (onder -
houd bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven en vervolgens worden de span -
ningwaarden in plaats van de streepjes weer -gegeven. Als het voertuig opnieuw wordt
gestart zal de melding "SERVICE TPM
SYSTEM" (onderhoud bandenspanningscon
-
trolesysteem) niet meer verschijnen zolang
zich geen systeemstoring voordoet.
BEVEILIGINGSSYSTEMEN
VOOR INZITTENDEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening
in uw auto zijn de veiligheidssystemen voor
inzittenden:
Beveiligingssystemen voor inzittenden
Veiligheidsgordelsystemen
Airbagsystemen
Kinderzitjes
Sommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor
bepaalde modellen mogelijk tot de stan -
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan een
erkende dealer.
Belangrijke veiligheidsmaatregelen
Lees de informatie in dit hoofdstuk
aandachtig door. Hierin wordt uitgelegd hoe
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 100
Page 112 of 370

VEILIGHEID
110
Kniebescherming
Bestuurders- en passagiersairbags
Gespsluitingschakelaar voor veiligheids-
gordels
Aanvullende zijairbags
Sensoren voor frontale en zijdelingse
botsingen
Gordelspanners
Glijrailpositiesensoren
Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
De controller van het beveiligings-
systeem voor inzittenden (ORC)
bewaakt de gereedheid van de elek -
tronische onderdelen van het
airbagsysteem wanneer de contactschake -
laar in de stand START of ON/RUN staat. Als
het contactslot in de stand OFF of ACC staat,
is het airbagsysteem niet ingeschakeld en
zullen de airbags niet worden opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (ORC) beschikt over een
reservevoeding, waardoor de airbags ook
geactiveerd kunnen worden wanneer de accu
leeg is of is losgekoppeld. De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden schakelt het waarschu
-
wingslampje voor het airbagsysteem aan in
het instrumentenpaneel voor een zelftest
gedurende vier tot acht seconden, wanneer
de contactschakelaar voor het eerst in de
stand ON/RUN wordt gezet. Na de zelftest
gaat het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem uit. Als de controller van het
beveiligingssysteem voor inzittenden een
storing in het systeem detecteert, gaat het
waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem knipperen of continu
branden. Een enkel geluidssignaal klinkt om
u te waarschuwen wanneer het lampje weer
gaat branden na de eerste keer starten.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden bevat ook diagnosefuncties
die het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem in het instrumentenpaneel
laten branden wanneer een storing wordt
geconstateerd die het airbagsysteem zou
kunnen beïnvloeden. De diagnose meldt
eveneens de aard van het defect. Omdat het
airbagsysteem zodanig is ontworpen dat het
geen onderhoud vergt, raden wij u aan
onmiddellijk een erkende dealer te raad -plegen wanneer een van de volgende
problemen zich voordoet.
Het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem gaat niet vier tot acht
seconden branden nadat u de contact
-
schakelaar de eerste keer in de stand ON/
RUN hebt gezet.
Het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem blijft branden na de
periode van vier tot acht seconden.
Het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem gaat af en toe branden of
blijft branden tijdens het rijden.
OPMERKING:
Als de snelheidsmeter, toerenteller of andere
meters voor motorfuncties niet werken, is het
mogelijk dat ook de controller van het bevei -
ligingssysteem voor inzittenden niet werkt.
In deze toestand zijn de airbags mogelijk niet
gereed om u te beschermen. Laat het
airbagsysteem onmiddellijk controleren door
een erkende dealer.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 110
Page 114 of 370

VEILIGHEID
112
(Vervolgd)
Kenmerken frontairbag bestuurders- en
passagierszijde
Het geavanceerde frontairbagsysteem
bestaat uit airbags aan de bestuurderszijde
en aan de passagierszijde die in meerdere
stadia worden geactiveerd. Dit systeem
reageert overeenkomstig de kracht en de
aard van de botsing die worden vastgesteld
door de controller van het beveiligingssy-
steem voor inzittenden. Deze controller
ontvangt informatie van de sensoren voor
frontale botsingen (indien aanwezig) of van
andere systeemcomponenten.
Het eerste opblaasmechanisme wordt
onmiddellijk geactiveerd bij een botsing
waarbij gebruik van de airbags noodzakelijk
is. Een geringe opblazing wordt toegepast
voor minder zware botsingen. Bij zwaardere
botsingen wordt een krachtiger opblazing
toegepast.
Deze auto is mogelijk uitgerust met een
gespsluitingsschakelaar voor de veiligheids -
gordel voor de bestuurders- en/of de voorpas -
sagiersstoel die registreert of de gordel is
vastgegespt. Met deze gespsluitingschake -
laar kan het niveau worden aangepast
waarmee de geavanceerde frontairbags
worden opgeblazen. Deze auto kan zijn uitgerust met glijrailposi
-
tiesensoren voor de bestuurders- en/of de
voorpassagiersstoel waarmee de mate van
opblazen van de geavanceerde voorairbags
op basis van de stoelpositie kan worden
aangepast.Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
Wij raden u aan kinderen altijd in een
kinderzitje op de achterbank te voeren,
de best beschermde positie in het geval
van een aanrijding.
Mocht het nodig zijn om een kind op de
passagiersstoel te vervoeren in een naar
achteren gericht kinderzitje, dan moet
de front-airbag aan de passagierszijde
worden uitgeschakeld. Zorg er altijd voor
dat het controlelampje van de uitschake-
ling van de airbag brandt bij gebruik van
een kinderzitje. De passagiersstoel moet
ook zo ver mogelijk naar achteren worden
geplaatst om te voorkomen dat het
kinderzitje in aanraking komt met het
dashboard.
Als de frontairbag aan de passagierszijde
wordt opgeblazen, kan een kind van 12 of
jonger, maar ook een kind in een kinder -
zitje tegen de rijrichting in, ernstig of
zelfs dodelijk letsel oplopen.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
WAARSCHUWING!
Er mogen geen voorwerpen op of nabij
het airbagpaneel op het instrumentenpa-
neel of het stuur worden geplaatst,
omdat deze letsel kunnen veroorzaken
bij botsingen waarbij de airbag wordt
opgeblazen.
Plaats niets op of rond de airbagpanelen
en probeer deze nooit handmatig te
openen. Anders is het mogelijk dat u de
airbags beschadigt. Bovendien kunt u
letsel oplopen doordat de airbags moge-
lijk niet meer functioneren. De
beschermpanelen van de airbagkussens
gaan alleen open als de airbags worden
opgeblazen.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 112