display JEEP COMPASS 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: COMPASS, Model: JEEP COMPASS 2020Pages: 370, PDF Size: 9.34 MB
Page 95 of 370

93
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal
zowel een visuele als geluidswaarschuwing
worden gegeven wanneer een object wordt
gedetecteerd. Wanneer een geluidssignaal
moet worden gegeven, wordt de radio
gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/geluidssig -
naal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de
dodehoekbewaking een visuele waarschu -
wing in de desbetreffende buitenspiegel
wanneer een object wordt gedetecteerd. Als
vervolgens de richtingaanwijzer wordt inge -
schakeld aan de zijde van de auto waarvoor
een waarschuwing geldt, zal ook een geluids -
signaal klinken. Wanneer de richtingaan -
wijzer is ingeschakeld en tegelijkertijd aan
dezelfde zijde van de auto een object wordt
gedetecteerd, wordt zowel de visuele waar -
schuwing als geluidssignaal (weer)gegeven.
Tegelijkertijd met de weergave van het
geluidssignaal wordt het geluid van de radio
(indien ingeschakeld) gedempt. OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbe
-
waking wordt het geluid van de radio
gedempt.
Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar -
schuwing worden gegeven wanneer een
object wordt gedetecteerd. Bij elke geluids -
waarschuwing wordt het volume van de radio
verlaagd. Signaalstatus richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt gene -
geerd; de RCP-status vereist altijd het
geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige
bedrijfsmodus op wanneer de contactscha -
kelaar wordt uitgezet. Tijdens het starten van
de auto wordt de laatst opgeslagen modus
opgeroepen en geactiveerd.
Geblokkeerde sensor
Als het systeem verminderde prestaties
detecteert door vuil of vreemde voorwerpen, wordt de bestuurder via een bericht gewaar
-
schuwd dat een sensor is geblokkeerd en de
waarschuwingslampjes in de zijspiegels gaan
branden. De waarschuwingslampjes blijven
branden tot de blokkade is verwijderd. Reinig
eerst het gedeelte rond de geblokkeerde
sensoren. Nadat de verontreiniging is verwij -
derd, reset u het systeem door het contact uit
en weer in te schakelen.
Forward Collision Warning (FCW) met
risicobeperking — indien aanwezig
Bediening Forward Collision Warning (FCW)
met risicobeperking
Het systeem Forward Collision Warning
(FCW) met risicobeperking geeft de
bestuurder hoorbare signalen en visuele
waarschuwingen (op het display in de instru -
mentengroep), en kan een remschok
toepassen om de bestuurder te waarschuwen
wanneer het een mogelijke frontale botsing
detecteert. De waarschuwingen en beperkte
remwerking zijn bedoeld om de bestuurder
voldoende tijd te geven om te reageren, een
mogelijke botsing te voorkomen of te
beperken.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 93
Page 97 of 370

95
systeem u waarschuwen en autonoom
remmen in het geval van een potentiële fron-
tale botsing.
Door de status van FCW te veranderen in
"Warning only" (alleen waarschuwing) voor -
komt u dat het systeem autonoom remt of
extra remondersteuning biedt als de
bestuurder niet voldoende hard remt in het
geval van een potentiële frontale botsing.
Door de status van FCW te veranderen in
"Off" (uit), wordt het systeem uitgeschakeld.
Er wordt geen waarschuwing weergegeven en
autonoom remmen is niet beschikbaar bij
een potentiële frontale botsing
OPMERKING:
De status van het FCW-systeem is standaard
ingesteld op On (aan) na uit- en inschakelen
van het contact. Als het systeem wordt uitge -
schakeld, wordt het weer ingesteld op On
(aan) wanneer de auto opnieuw wordt
gestart.
Status gevoeligheid en werking van FCW
wijzigen
De instellingen van de gevoeligheid en
werking van FCW zijn programmeerbaar via
het Uconnect systeem. Raadpleeg de para -graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw instructie
-
boekje voor meer informatie.
De standaardinstelling van de FCW is
"Medium" (normaal), en de FCW is ingesteld
op "Full On" (volledig ingeschakeld). Hier -
door kan het systeem de bestuurder met
hoorbare/zichtbare signalen waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met het voer -
tuig vóór hem/haar, en autonoom remmen.
Als de FCW-status wordt gewijzigd in "Far"
(veraf), kan het systeem de bestuurder met
hoorbare/zichtbare signalen waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met het voer -
tuig vóór hem/haar wanneer de afstand tot
dit voertuig groter is dan bij de instelling
"Medium" (normaal). Dit geeft de langste
reactietijd om een mogelijke botsing te voor -
komen.
Als de FCW-status wordt gewijzigd in "Near"
(dichtbij), kan het systeem de bestuurder
waarschuwen voor een mogelijke aanrijding
met het voertuig vóór hem/haar wanneer de
dit voertuig veel dichterbij is. Met deze
instelling heeft u minder reactietijd dan bij
de instellingen "Far" (veraf) en "Medium"
(normaal). Hierdoor is een meer dynamische
rijervaring mogelijk. OPMERKING:
Het systeem onthoudt niet de instelling
die het laatst door de bestuurder is
gekozen nadat het contact werd uitgescha-
keld. Het systeem gaat terug naar de stan
-
daardinstelling wanneer het voertuig
opnieuw wordt gestart.
FCW reageert mogelijk niet op irrelevante
objecten, zoals objecten hoog boven de
weg, weerkaatsingen van de bodem,
objecten welke zich niet in de rijweg van
de auto bevinden, stilstaande objecten op
grote afstand, tegemoetkomend verkeer,
of voorliggers met een dezelfde of een
hogere snelheid.
Als het FCW-systeem is uitgeschakeld,
worden schermen met "niet beschikbaar"
weergegeven.
Waarschuwing FCW beperkt
Als op het display in de instrumentengroep
de melding "FCW Limited Functionality"
(FCW beperkte functionaliteit) of "FCW
Limited Functionality Clean Front
Windshield" (FCW beperkte functionaliteit
Voorruit reinigen) wordt weergegeven, kan er
sprake zijn van een situatie waarin de
werking van FCW wordt beperkt. Hoewel nog
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 95
Page 98 of 370

VEILIGHEID
96
steeds met het voertuig kan worden gereden
onder normale omstandigheden, is actief
remmen mogelijk niet volledig beschikbaar.
Zodra de situatie die de prestaties van het
systeem beperkte niet meer aanwezig is,
herwint het systeem zijn volledige werking.
Als het probleem aanhoudt, breng dan een
bezoek aan een erkende dealer.
Waarschuwing onderhoud FCW
Als het systeem wordt uitgeschakeld en op
het display van de instrumentengroep "FCW
Unavailable Service Required" (FCW niet
beschikbaar, onderhoud noodzakelijk) wordt
weergegeven, is er sprake van een interne
systeemstoring. Hoewel u nog steeds met de
auto kunt rijden, dient u het systeem te laten
controleren door een erkende dealer.
Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS)
Het bandenspanningscontrolesysteem waar-
schuwt de bestuurder voor te lage banden -
spanning op basis van de op de sticker
vermelde bandenspanning.
OPMERKING:
Het systeem waarschuwt alleen dat de
bandenspanning laag is: het kan ze niet
oppompen. De bandenspanning varieert met de tempera
-
tuur met ongeveer 1 psi (7 kPa) voor elke
6,5°C (12°F). Dat betekent dat de banden -
spanning afneemt wanneer de buitentempe -
ratuur daalt. De bandenspanning moet altijd
worden gemeten en ingesteld wanneer de
banden "koud" zijn. De banden zijn "koud"
als ten minste drie uur niet met de auto is
gereden, of minder dan 1,6 km (1 mijl) is gereden na een periode van drie uur stil -
staan. De spanning van een koude band mag
nooit hoger zijn dan de maximumspanning
die op de wang van de band staat vermeld.
Raadpleeg de paragraaf "Banden" in het
hoofdstuk "Service en onderhoud" voor infor -
matie over hoe de autobanden correct op
spanning moeten worden gebracht. De
bandenspanning stijgt ook als de auto rijdt.
Dit is normaal en er is geen aanpassing nodig
voor deze verhoogde druk.
Het bandenspanningscontrolesysteem waar -
schuwt de bestuurder voor lage bandenspan -
ning als de bandenspanning om welke reden
dan ook onder de waarschuwingsgrens daalt,
inclusief de gevolgen van lage temperaturen
en natuurlijk spanningsverlies van de band. Het bandenspanningscontrolesysteem blijft
de bestuurder waarschuwen zolang de
bandenspanning te laag is. De waarschuwing
verdwijnt pas als de bandenspanning gelijk
is aan of hoger is dan de aanbevolen waarden
in op de sticker.
OPMERKING:
Zodra het bandenspanningslampje gaat
branden, dient u de betreffende band(en) op
te pompen tot de waarde voor koude banden
die in de bandenspanningstabel vermeld
staat. Als dat is gebeurd, gaat het banden
-
spanningslampje uit.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt
en het bandenspanningslampje gaat uit
zodra het systeem de juiste bandenspanning
registreert. Het is mogelijk dat u eerst onge -
veer 10 minuten met een snelheid hoger dan
24 km/u (15 mph) moet rijden, voordat het
bandenspanningscontrolesysteem deze
informatie ontvangt.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 96
Page 100 of 370

VEILIGHEID
98
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor het juiste bandenon-
derhoud en het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om de juiste banden -
spanning te handhaven met gebruik van
een precieze bandenspanningsmeter,
zelfs als de spanning nog niet zover is
afgenomen dat het bandenspannings-
lampje gaat branden.
Het bandenspanningscontrolesysteem
registreert altijd de werkelijke banden -
spanning, ook als die spanning onder
invloed van temperatuurverschillen veran -
dert.
Premiumsysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van draadloze technologie met op de
velg gemonteerde elektronische sensoren die
de bandenspanning meten. De sensoren, die
bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd,
sturen informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de spanning
van alle banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig op de
juiste spanning brengt. Het bandenspanningscontrolesysteem
bestaat uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bandenspanningssensoren
Verschillende meldingen van het banden
-
spanningscontrolesysteem, die
verschijnen op het display in de instru -
mentengroep
Waarschuwingslampje bandenspan -
ningscontrolesysteem
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning in een of meer
banden te laag is, gaat in de instru -
mentengroep het bandenspan -
ningslampje branden en klinkt er een
geluidssignaal. Verder verschijnt in het
instrumentenpaneel de melding "Tire Low"
(lage bandenspanning) en een afbeelding
van de bandenspanning(en) getoond, waarin
de banden met een te lage spanning gemar -
keerd of in een andere kleur worden weerge -
geven.
Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en
de banden met te lage spanning (gemarkeerd
of in een afwijkende kleur in de afbeelding in het display in de instrumentengroep) op de
spanning te brengen die in de bandenspan
-
ningstabel staat vermeld. Zodra het systeem
de nieuwe bandenspanningen heeft
ontvangen, wordt het systeem automatisch
bijgewerkt, krijgen de spanningswaarden in
de afbeelding in de instrumentengroep weer
de oorspronkelijke kleur of verdwijnt de
markering en gaat het bandenspannings -
lampje uit.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 28 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het bandenspan -
ningslampje wordt uitgeschakeld.
Het is mogelijk dat u eerst ongeveer
10 minuten met een snelheid hoger dan
24 km/u (15 mph) moet rijden, voordat het
bandenspanningscontrolesysteem deze
informatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem
Als een systeemstoring wordt gedetecteerd,
knippert het bandenspanningslampje gedu -
rende 75 seconden en blijft het daarna
branden. Bij een systeemstoring wordt ook
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 98
Page 116 of 370

VEILIGHEID
114
De geavanceerde frontairbag aan passagiers-
zijde kan worden ingeschakeld (AAN) of
uitgeschakeld (UIT) door de gewenste instel -
ling te selecteren in het menu van het display in de instrumentengroep. Voor meer
informatie over het openen van het menu in
display in instrumentengroep raadpleegt u
de paragraaf "Display in de instrumenten
-
groep" in het hoofdstuk "Uw instrumentenpa -
neel leren kennen" voor meer informatie.
De functie passagiersairbag uitschakelen
bestaat uit de volgende onderdelen:
Controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden
Controlelampje passagiersairbag uitge -
schakeld (OFF) — een oranje lampje in
het midden
Controlelampje passagiersairbag inge -
schakeld (ON) — een oranje lampje in het
midden
Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem — een oranje lampje in het
display in de instrumentengroep
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (ORC) bewaakt de gereed -
heid van de elektronische onderdelen van
het airbagsysteem wanneer de contactscha -
kelaar in de stand START of ON/RUN staat.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden laat het indicatielampje voor
het UITSCHAKELEN van de passagier -sairbag (UIT) en het indicatielampje voor het
INSCHAKELEN van de passagiersairbag
(AAN) in het midden ongeveer vijf tot acht
seconden branden voor een zelftest wanneer
het contact op START of op de stand ON/
RUN wordt gezet. Na de zelftest kunnen de
bestuurder en de passagier aan het bran
-
dende indicatielampje zien wat de status is
van de geavanceerde frontairbag aan passa -
gierszijde. Laat het systeem echter onmid -
dellijk controleren door een erkende dealer
als zich het volgende voordoet:
Geen van beide indicatielampjes gaat
branden bij wijze van zelftest wanneer het
contact eerst op een START of op ON/RUN
wordt gezet.
Beide indicatielampjes blijven branden
nadat u het voertuig hebt gestart.
Beide indicatielampjes blijven uit nadat u
het voertuig hebt gestart.
Beide indicatielampjes gaan branden
terwijl u rijdt.
Beide indicatielampjes gaan uit terwijl u
rijdt.
Nadat de zelftest is voltooid, dient er slechts
één indicatielampje voor de passagiersairbag
tegelijk te branden.
Een UITGESCHAKELDE (OFF) geavan -
ceerde frontairbag aan passagierszijde
biedt geen extra bescherming voor de
voorpassagier als aanvulling op de veilig-
heidsgordels.
Plaats nooit een kinderzitje op de voor -
stoel, tenzij het controlelampje Passa-
giersairbag UITGESCHAKELD (OFF)
in het midden van het instrumentenpa-
neel brandt om aan te geven dat de
geavanceerde frontairbag aan passa-
gierszijde is UITGESCHAKELD (OFF).
Bij een aanrijding bestaat het risico dat
u en uw passagiers aanmerkelijk
ernstiger letsel oplopen wanneer de
veiligheidsgordels niet op de juiste wijze
worden gedragen. U kunt in aanraking
komen met de binnenkant van uw auto of
met andere passagiers of uit de auto
worden geslingerd. Zorg altijd dat u en
uw passagiers in de auto de veiligheids-
gordels op de juiste wijze dragen.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 114
Page 118 of 370

VEILIGHEID
116
De geavanceerde frontairbag aan passagiers-
zijde uitschakelen (OFF)
Als u de geavanceerde frontairbag aan passa -
gierszijde wilt uitschakelen (OFF), gaat u naar het hoofdmenu van het display in de
instrumentengroep. Druk hiervoor op de pijl
omhoog of omlaag op het stuurwiel en voer
de volgende acties uit:
Kinderen van 12 jaar of jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achterbank
van een auto met een achterbank worden
vervoerd.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Actie
Informatie
Blader omhoog of omlaag naar "Vehicle Set-Up" (voertuiginstellin -
gen)
Druk op "OK" op het stuurwiel van het voertuig om "Vehicle Set-Up"
(voertuiginstellingen) te openen
Blader omhoog of omlaag met pijltoetsen op het stuur en selecteer
"Security" (beveiliging)
Druk op de knop "OK" op het stuur om "Security" (beveiliging) te
selecteren
Druk op de knop "OK" op het stuur om "Passenger AIRBAG" (passa -
giersairbag) te selecteren
Ga omhoog of omlaag naar Passenger AIRBAG OFF " OFF" (pas -
sagiersairbag UIT - UIT) OPMERKING:
Als de geavanceerde frontairbag aan passagierszijde eerder was inge
-
schakeld (AAN), is de standaardinstelling AAN en moet de gebruiker
omlaag bladeren om UIT te selecteren.
Druk op de knop "OK" op het stuurwiel om Passenger AIRBAG OFF OFF" (passagiersairbag UIT - UIT) te selecteren
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 116
Page 119 of 370

117
Met de handelingen in de bovenstaande tabel wordt de geavanceerde frontairbag aan passagierszijde uitgeschakeld (OFF). Het controlelampje
passagiersairbag uitgeschakeld (OFF) in de middenconsole gaat branden om aan te geven dat de geavanceerde frontairbag aan de passa-
gierszijde niet wordt geactiveerd tijdens een aanrijding.
De geavanceerde frontairbag aan passagierszijde inschakelen (ON)
Ga naar het hoofdmenu van het display in de instrumentengroep. Druk hiervoor op de pijl omhoog of omlaag op het stuurwiel en voer de
volgende acties uit: Blader omhoog of omlaag om met "YES" (ja) te bevestigen
Druk op de knop "OK" op het stuurwiel om "YES" (ja) te selecteren
OPMERKING:
Als u deze stap niet voltooit binnen 1 minuut, treedt er een time-out
op voor deze optie en moet de procedure worden herhaald.
Er klinkt een geluidssignaal waarbij het controlelampje
Passagiersairbag UIT gedurende 4 tot 5 seconden blijft branden
om te bevestigen dat de geavanceerde frontairbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld.
Het controlelampje passagiersairbag OFF blijft continu branden
in de middenconsole om de bestuurder en de voorpassagier te laten
weten dat de geavanceerde frontairbag aan de passagierszijde is
uitgeschakeld (OFF).
ActieInformatie
Blader omhoog of omlaag naar "Vehicle Set-Up"
(voertuiginstellingen)
Druk op "OK" op het stuurwiel van het voertuig om "Vehicle Set-Up"
(voertuiginstellingen) te openen
Blader omhoog of omlaag met pijltoetsen op het stuur en selecteer
"Security" (beveiliging)
ActieInformatie
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 117
Page 152 of 370

STARTEN EN RIJDEN
150
OPMERKING:
Wanneer de motor wordt gestart bij een zeer
lage omgevingstemperatuur kan dit witte
rook tot gevolg hebben. Het roken houdt op
naarmate de motor warmer wordt.
Normale startprocedure — Keyless
Enter-N-Go
Let op het display in de instrumentengroep
tijdens het starten van de motor.
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te
bedienen.
1. Trek altijd de handrem aan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl uéén keer op de knop ENGINE START/
STOP drukt.
OPMERKING:
Een vertraging voor het starten van maximaal
vijf seconden is mogelijk onder zeer koude
omstandigheden. Het controlelampje
"Wachten met starten" gaat branden tijdens het voorverwarmingsproces. Wanneer het
motorlampje "Wachten met starten" dooft,
wordt de motor automatisch gestart.
3. Het systeem schakelt automatisch de
startmotor in om de motor te starten. Als
de auto niet start, wordt de startmotor
automatisch na 30 seconden uitgescha -
keld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken voordat de motor aanslaat, drukt u
nogmaals op de knop.
5. Controleer of het waarschuwingslampje oliedruk gedoofd is.
6. Zet de handrem vrij.
Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Kinderen zonder
toezicht achterlaten in een auto is om
verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Waar -
schuw kinderen dat ze niet aan de
handrem, het rempedaal of de schakel -
hendel mogen komen.
Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go niet in de stand ACC of RUN
staan. Een kind zou de knoppen van de
elektrische raambediening of andere
schakelaars kunnen bedienen of de auto
in beweging kunnen zetten.
WAARSCHUWING! (Vervolgd) LET OP!
De startmotor mag 30 seconden worden
bediend om de motor te starten. Als de
motor niet start binnen deze tijd, dient u
ten minste twee minuten te wachten om
de startmotor te laten afkoelen voordat u
opnieuw start.
LET OP!
Als het "Water in Fuel Indicator Light"
(controlelampje water in brandstof) blijft
branden, START de motor dan NIET tot
het water is afgetapt uit de brandstoffilters
om schade aan de motor te voorkomen.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 150
Page 167 of 370

165
Vierwielaandrijving inschakelen (4x4)
De knoppen voor de activering van vierwiel-
aandrijving bevinden zich op het apparaat
Selec-Terrain. U kunt hiermee de volgende
opties selecteren:
4WD LOCK
4WD LOW — (alleen Trailhawk-modellen)
Actieve aandrijvingscontrole — indien
aanwezig
Selec-Terrain schakelaar
De verdeelbak (PTU) is vergrendeld om
ervoor te zorgen dat het koppel direct
beschikbaar is voor de achterste aandrijf -
assen. Deze functie kan worden geselecteerd
in de modus AUTO en is automatisch in de andere aandrijvingsmodus. 4WD LOCK kan
op de volgende manieren worden ingescha
-
keld:
Wanneer op de toets 4WD LOCK wordt
gedrukt.
Wanneer de schakelaar Selec-Terrain van
AUTO op een van de andere off-road modi
wordt gedraaid.
Actieve aandrijving met lage regeling —
(alleen Trailhawk-modellen)
Selec-Terrain-schakelaar (Trailhawk)
De modus 4WD LOW helpt om de prestaties
bij terreinrijden in alle modi te verbeteren.
Voer de onderstaande stappen uit om 4WD
LOW in te schakelen: 4WD LOW inschakelen
Terwijl het voertuig stilstaat, met het contact
in de stand ON/RUN of met lopende motor,
schakelt u de transmissie naar NEUTRAL en
drukt u één keer op de toets 4WD LOW. De
instrumentengroep geeft de melding "4WD
LOW" nadat het schakelen is voltooid.
OPMERKING:
Zowel het LED-lampje LOCK als LOW
knipperen en blijven vervolgens branden
op de schakelaar Selec-Terrain, totdat het
schakelen is voltooid.
In het display in de instrumentengroep
brandt het pictogram "4WD LOW".
4WD LOW uitschakelen
Om de modus 4WD LOW uit te schakelen,
moet het voertuig stilstaan en moet de trans -
missie in de stand NEUTRAL staan. Druk
één keer op de knop 4WD LOW.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 165
Page 170 of 370

STARTEN EN RIJDEN
168
keld laten door de schakelhendel snel op
PARK te zetten. Wilt u de motor opnieuw
starten, dan zet u de schakelhendel eenvou-
digweg in een andere stand dan PARK.
Handmatig activeren/deactiveren
Om het systeem handmatig te activeren/
deactiveren, drukt u op de knop op de
middenconsole.
LED uit: systeem geactiveerd
LED aan: systeem gedeactiveerd
Schakelaar STOP/START OFF
ACTIEVE SNELHEIDSBE -
GRENZER - INDIEN
AANWEZIG
De schakelaar voor de actieve snelheidsbe -
grenzer bevindt zich aan de rechterzijde van
het stuur.
Knop actieve snelheidsbegrenzer
Met deze functie kunt u de maximale rijsnel -
heid van uw auto programmeren.
OPMERKING:
De actieve snelheidsbegrenzer kan worden
ingesteld terwijl het voertuig stilstaat of rijdt.
Activeren
Druk op de toets voor de actieve snelheidsbe -
grenzer om de functie te activeren. Er
verschijnt dan een mededeling samen met een controlelampje op het display van de
instrumentengroep om aan te geven dat
actieve snelheidsbegrenzer geactiveerd is.
Druk op de knoppen SET (+) en SET (-) aan
de rechterkant van het stuur om de actieve
snelheidsbegrenzer te verhogen en te
verlagen tot de gewenste waarde. Door de
SET (+) of SET (-) toetsen ingedrukt te
houden, neemt de snelheid toe/af met
stappen van 5 mph (5 km/u).
Elke keer dat actieve snelheidsbegrenzer
wordt geactiveerd, wordt die ingesteld op de
laatst geprogrammeerde waarde van de
vorige activering.
OPMERKING:
De cruisecontrol (indien aanwezig) en de
adaptieve cruisecontrol (indien aanwezig)
functies zijn niet beschikbaar terwijl de
actieve snelheidsbegrenzer in gebruik is.
De ingestelde snelheid overschrijden
Door het gaspedaal volledig in te drukken,
kan de geprogrammeerde maximale snelheid
worden overschreden terwijl het apparaat
actief is.
In het geval dat de ingestelde waarde van de
actieve snelheidsbegrenzer handmatig wordt
overschreden door een acceleratie van de
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 168