4WD JEEP COMPASS 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: COMPASS, Model: JEEP COMPASS 2020Pages: 370, PDF Size: 9.34 MB
Page 75 of 370

73
(Vervolgd)
Waarschuwingslampje storing trekhaak —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer
een storing met de trekhaak is
opgetreden. Neem contact op met
een erkende dealer voor onderhoud.
Gele controlelampjes
Controlelampje 4WD Low — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de
bestuurder dat het voertuig in de
modus LOW staat van de vierwiel-
aandrijving. De aandrijfassen vóór
en achter zijn samen mechanisch vergren -
deld waardoor de voor- en achterwielen
worden gedwongen om bij dezelfde snelheid
te draaien. De modus Low zorgt voor een
grotere overbrengingsverhouding zodat meer
koppel aan de wielen wordt geleverd.
Raadpleeg de paragraaf "Werking van de
vierwielaandrijving — indien aanwezig" in
het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie of de werking en het gebruik van
vierwielaandrijving.
Controlelampje 4WD-vergrendeling
Dit lampje waarschuwt de
bestuurder dat het voertuig in de
modus LOCK (vergrendeld) staat
van de vierwielaandrijving. De
aandrijfassen vóór en achter zijn samen
mechanisch vergrendeld waardoor de voor-
en achterwielen worden gedwongen om bij
dezelfde snelheid te draaien.
Raadpleeg de paragraaf "Werking van de
vierwielaandrijving" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie of de werking
en het gebruik van vierwielaandrijving.
Controlelampje storing actieve
snelheidsbegrenzer — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat
branden wanneer er een storing is
gedetecteerd in de actieve snel -
heidsbegrenzer.
Controlelampje reiniging roetfilter (DPF) —
alleen dieselmodellen met DPF (indien
aanwezig)
Dit controlelampje gaat branden, of
er verschijnt een bericht om aan te
geven dat het DPF-systeem achter -
gebleven vuil (roetdeeltjes) middels het regeneratieproces dient te verwijderen.
Het lampje/bericht wordt niet ingeschakeld
tijdens elke DPF-regeneratie, maar alleen
wanneer de rijomstandigheden vereisen dat
de bestuurder wordt gewaarschuwd. Houd de
auto in beweging tot het regeneratieproces
voorbij is, om het symbool uit te schakelen.
Het proces duurt gemiddeld 15 minuten.
De optimale omstandigheden voor het
voltooien van het proces worden bereikt bij
een snelheid van 60 km/u (37 mph) met een
toerental van meer dan 2000 tpm.
Als dit lampje/bericht aanschakelt, duidt dat
niet op een storing van de auto en hoeft dus
niet naar de garage gebracht te worden.
OPMERKING:
Bij sommige uitvoeringen, wordt samen met
het oplichten van het symbool, een speciale
melding op het display getoond.
LET OP!
De voertuigsnelheid van de auto moet
altijd worden aangepast aan de verkeers-
en weersomstandigheden en moet voldoen
aan de wettelijke verkeersregels.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 73
Page 79 of 370

77
Raadpleeg de paragraaf "Actieve snelheids-
begrenzer — indien aanwezig" in het hoofd -
stuk "Starten en rijden" voor meer informatie.
Controlelampje LaneSense — indien
aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is
ingeschakeld (ON), maar niet is
geactiveerd, brandt het controle -
lampje van de rijstrookdetectie
continu wit. Dit gebeurt wanneer alleen de
linker, rechter of geen van beide rijstrook -
markeringen wordt gedetecteerd. Wanneer
slechts één rijstrookmarkering wordt gede -
tecteerd, is het systeem gereed voor het
geven van visuele waarschuwingen wanneer
onbedoeld de rijstrook wordt verlaten.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
Controlelampje Hill Descent Control (HDC)
— indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de
afdalingsregeling (Hill Descent
Control; HDC) is ingeschakeld. Het
lampje blijft branden als HDC is
ingeschakeld. HDC kan alleen worden inge -
schakeld wanneer de tussenbak in de stand “4WD Low” staat en de voertuigsnelheid
lager dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer
niet aan deze voorwaarden is voldaan, zal het
HDC-controlelampje gaan knipperen,
wanneer u probeert de HDC-functie in te
schakelen.
Controlelampje Cruisecontrol gereed —
indien uitgerust met een premium
instrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer
de cruisecontrol is ingeschakeld,
maar niet is ingesteld. Raadpleeg
de paragraaf "cruisecontrol —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
Controlelampje Cruisecontrol SET — indien
uitgerust met basisversie instrumentengroep
Dit controlelampje gaat branden als
de cruisecontrol is ingesteld.
Raadpleeg de paragraaf "cruisecon -
trol — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
Waarschuwingscontrolelampje snelheid —
indien aanwezig
Wanneer de waarschuwing ingestelde snel -
heid is ingeschakeld en de ingestelde snel -
heid wordt overschreden, klinkt er een
geluidssignaal en wordt de melding "Speed
Warning Exceeded" (waarschuwing voor te
hoge snelheid overschreden) weergegeven.
De waarschuwing ingestelde snelheid kan
worden in- en uitgeschakeld via het display
van de instrumentengroep.
Raadpleeg de paragraaf "Menu-items van het
display in de instrumentengroep" in het
hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel leren
kennen" voor meer informatie hierover.
De waarde 55 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
Blauwe controlelampjes
Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje gaat branden
om aan te geven dat het grootlicht
is ingeschakeld. Als het dimlicht is
ingeschakeld, duwt u de multifunc -
tionele hendel naar voren (naar de voorkant
van het voertuig) om het grootlicht in te
schakelen. Trek de multifunctionele hendel
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 77
Page 165 of 370

163
ling totdat naar een hogere of lagere versnel-
ling wordt geschakeld, met uitzondering van
de onderstaande situaties.
De versnellingsbak schakelt automatisch
terug als de snelheid van de auto afneemt
(om stotteren van de motor te voorkomen),
waarbij de huidige versnelling wordt
aangegeven.
De versnellingsbak schakelt automatisch
terug naar de EERSTE versnelling
wanneer de auto tot stilstand komt. Na
stilstand moet de bestuurder handmatig
opschakelen (+) tijdens het optrekken.
U kunt vanuit stilstand wegrijden in de
EERSTE of TWEEDE versnelling (of in de
DERDE versnelling, in de groep 4WD
LOW, of de modus SNOW of SAND, indien
beschikbaar). Als u kort op (+) drukt (bij
stilstand) kunt u wegrijden in de TWEEDE
versnelling. Wegrijden in de TWEEDE
versnelling kan zinvol zijn als het wegdek
glad is door sneeuw of ijs.
Als door terugschakelen het maximum
motortoerental wordt overschreden, vindt
het terugschakelen niet plaats.
Wanneer de voertuigsnelheid te laag is,
negeert het systeem alle opschakelpo-
gingen.
Het schakelen van de transmissie valt
meer op als AutoStick is ingeschakeld.
Het systeem kan terugkeren naar de auto-
matische schakelmodus als een storing of
oververhitting wordt gedetecteerd.
OPMERKING:
Wanneer Selec-Speed of de afdalingsrege -
ling (HDC) is ingeschakeld, is de AutoStick
niet actief.
U kunt AutoStick uitschakelen door de scha -
kelhendel weer in de stand DRIVE te zetten.
U kunt AutoStick op elk moment in of
uitschakelen zonder dat u uw voet van het
gaspedaal hoeft te nemen.
Noodloopmodus van de versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak wordt
elektronisch gecontroleerd op abnormale
situaties. Als een situatie wordt gedetecteerd
die schade aan de versnellingsbak kan
veroorzaken, wordt de noodloopmodus van
de versnellingsbak geactiveerd. In deze
modus werkt de transmissie mogelijk alleen
in een bepaalde versnelling of blijft deze in
NEUTRAL staan. Het is mogelijk dat het
storingslampje brandt. Dankzij de noodloop -
modus kan het voertuig voor reparatie naar
een erkende dealer worden gereden zonder
dat de versnellingsbak beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig probleem
kan de versnellingsbak, door de volgende
stappen uit te voeren, worden gereset om
weer alle vooruitversnellingen te kunnen
gebruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel, indien mogelijk, naar PARK. Als dit niet mogelijk is, zet u de transmissie
in de stand NEUTRAL.
3. Zet het contact in de stand OFF. Op voer -
tuigen met een startknop, houdt u het
contact ingedrukt totdat de motor wordt
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug om te
remmen op de motor. De aangedreven
wielen kunnen hun grip verliezen,
waardoor de auto in een slip kan raken,
wat een aanrijding of persoonlijk letsel tot
gevolg kan hebben.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 163
Page 166 of 370

STARTEN EN RIJDEN
164
4. Wacht ongeveer 30 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnelling.Als het probleem niet langer wordt gede -
tecteerd, werkt de versnellingsbak weer
op de normale manier.
OPMERKING:
Ook al kan de transmissie worden gereset, we
raden u toch aan zo spoedig mogelijk een
bezoek te brengen aan uw erkende dealer.
Een erkende dealer heeft diagnoseappara -
tuur waarmee de staat van de transmissie
kan worden bepaald. Als geen reset van de
versnellingsbak mogelijk is, is service door
de erkende dealer noodzakelijk.
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze auto
beschikt over een functie die het brandstof -
verbruik helpt beperken. Bij gekalibreerde
toerentallen grijpt automatisch een koppe -
ling in de koppelomvormer aan. Dit kan een
iets ander gevoel of respons geven tijdens
normale werking in de hogere versnellingen.
Wanneer de rijsnelheid afneemt of soms
tijdens het accelereren, ontkoppelt de
koppeling automatisch. OPMERKING:
De koppelomvormerkoppeling grijpt pas aan
wanneer de motor en/of transmissie warm
zijn (normaal gesproken na 2 tot 5 km [1 tot
3 mijl] rijden). Omdat het motortoerental
hoger is wanneer de koppelomvormerkoppe
-
ling niet aangrijpt, kan het lijken alsof de
transmissie niet correct schakelt wanneer
het voertuig koud is. Dat is normaal. De
koppelomvormerkoppeling zal weer normaal
functioneren wanneer de aandrijflijn
voldoende is opgewarmd.
BEDIENING VIERWIELAAN-
DRIJVING — INDIEN
AANWEZIG
Actieve aandrijving van Jeep
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met een
verdeelbak (PTU). Dit systeem werkt auto -
matisch, de bestuurder hoeft niets te
bedienen en heeft geen extra vaardigheden
nodig. Onder normale rijomstandigheden
hebben de voorwielen de meeste grip. Als de
voorwielen grip dreigen te verliezen, wordt er
automatisch meer trekkracht overgebracht
op de achterwielen. Hoe meer grip de voor -
wielen verliezen, hoe meer trekkracht er naar
de achterwielen wordt overgedragen. Bovendien wordt op een droog wegdek bij
krachtig accelereren (waar geen wielspin
optreedt), het koppel naar de achterwielen
geleid, om preventief de tractie en de rijei
-
genschappen te verbeteren.
Vierwielaandrijving (4x4)
De vierwielaandrijving (4WD) is volledig
automatisch in de normale rijmodus.
OPMERKING:
Het is niet mogelijk om van modus te
wijzigen wanneer het voertuig de snelheid
van 120 km/u (75 mph) overschrijdt.
LET OP!
Alle wielen moeten banden hebben met
dezelfde maat en van hetzelfde type.
Gebruik geen banden met een
verschillende bandmaat. Een ongelijke
bandenmaat kan tot beschadiging van de
krachtoverbrenging leiden.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 164
Page 167 of 370

165
Vierwielaandrijving inschakelen (4x4)
De knoppen voor de activering van vierwiel-
aandrijving bevinden zich op het apparaat
Selec-Terrain. U kunt hiermee de volgende
opties selecteren:
4WD LOCK
4WD LOW — (alleen Trailhawk-modellen)
Actieve aandrijvingscontrole — indien
aanwezig
Selec-Terrain schakelaar
De verdeelbak (PTU) is vergrendeld om
ervoor te zorgen dat het koppel direct
beschikbaar is voor de achterste aandrijf -
assen. Deze functie kan worden geselecteerd
in de modus AUTO en is automatisch in de andere aandrijvingsmodus. 4WD LOCK kan
op de volgende manieren worden ingescha
-
keld:
Wanneer op de toets 4WD LOCK wordt
gedrukt.
Wanneer de schakelaar Selec-Terrain van
AUTO op een van de andere off-road modi
wordt gedraaid.
Actieve aandrijving met lage regeling —
(alleen Trailhawk-modellen)
Selec-Terrain-schakelaar (Trailhawk)
De modus 4WD LOW helpt om de prestaties
bij terreinrijden in alle modi te verbeteren.
Voer de onderstaande stappen uit om 4WD
LOW in te schakelen: 4WD LOW inschakelen
Terwijl het voertuig stilstaat, met het contact
in de stand ON/RUN of met lopende motor,
schakelt u de transmissie naar NEUTRAL en
drukt u één keer op de toets 4WD LOW. De
instrumentengroep geeft de melding "4WD
LOW" nadat het schakelen is voltooid.
OPMERKING:
Zowel het LED-lampje LOCK als LOW
knipperen en blijven vervolgens branden
op de schakelaar Selec-Terrain, totdat het
schakelen is voltooid.
In het display in de instrumentengroep
brandt het pictogram "4WD LOW".
4WD LOW uitschakelen
Om de modus 4WD LOW uit te schakelen,
moet het voertuig stilstaan en moet de trans -
missie in de stand NEUTRAL staan. Druk
één keer op de knop 4WD LOW.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 165
Page 168 of 370

STARTEN EN RIJDEN
166
SELEC-TERRAIN - INDIEN
AANWEZIG
Selec-Terrain combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de
bestuurdersinvoer om onder alle terreinom-
standigheden de beste prestaties te
verkrijgen.
Gids Selecteren modus
Draai aan de knop Selec-Terrain om de
gewenste modus te kiezen.
Selec-Terrain schakelaar Selec-Terrain-schakelaar (Trailhawk)AUTO
: deze vierwielaandrijving werkt
continu, is volledig automatisch en kan
zowel op de weg als in het terrein worden
gebruikt. Deze modus brengt de grip in
balans om betere manoeuvreerbaarheid en
acceleratie te bieden in vergelijking met
een voertuig met tweewielaandrijving.
Deze modus vermindert ook het brandstof -
verbruik, omdat de aandrijfas kan worden
losgekoppeld als de omstandigheden dit
toestaan.
SNOW: deze modus biedt u grotere stabili -
teit onder omstandigheden met slecht
weer. Voor gebruik op de weg en in het
terrein als er weinig grip is, zoals wegen
bedekt met sneeuw. In de stand SNOW
(afhankelijk van bepaalde gebruiksom -
standigheden) kan de transmissie de
TWEEDE versnelling gebruiken (in plaats van de EERSTE) bij het wegrijden om het
slippen van de wielen te minimaliseren.
SAND: voor terreinrijden of rijden op opper
-
vlakken met weinig grip, zoals droog zand.
De transmissie is ingesteld op maximale
grip.
MUD : voor terreinrijden of rijden op opper -
vlakken met weinig grip, zoals wegen
bedekt met modder of nat gras.
ROCK (alleen Trailhawk): deze modus is
alleen beschikbaar in de gearing 4WD
LOW. Het voertuig wordt ingesteld op
maximale grip en de hoogste stuurcapaci -
teit voor terreinen. Deze modus geeft u de
beste prestaties bij terreinrijden. Gebruik
voor het rijden op obstakels zoals grote
rotsen, diepe sporen, enz.
OPMERKING:
De stand ROCK is alleen beschikbaar op
voertuigen die zijn uitgerust met het
Off-Road-pakket.
Schakel de afdalingsregeling in voor het
afrijden van steile hellingen. Raadpleeg
voor meer informatie “Elektronische
remregeling” in dit hoofdstuk.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 166
Page 196 of 370

STARTEN EN RIJDEN
194
Leeggewicht
Het leeggewicht van een auto is het totale
gewicht van een rijklare auto met alle vloei-
stoffen, inclusief brandstof, zonder inzit -
tenden of lading. Het leeggewicht voor en
achter wordt vastgesteld door de auto op een
weegbrug te wegen voordat de inzittenden of
lading worden toegevoegd.
Beladen
Het feitelijke totaalgewicht en het gewicht
van de voor- en achterkant van de auto op de
grond kan het best worden vastgesteld door
de auto te wegen als deze beladen is en klaar
voor gebruik. De hele auto moet eerst gewogen worden op
een commerciële weegsschaal om ervoor te
zorgen dat de GVWR niet overschreden
wordt. Het gewicht van de voor- en achter
-
kant van de auto moet dan afzonderlijk
worden vastgesteld om er zeker van te zijn
dat de lading goed is verdeeld over de voor-
en achteras. Tijdens het wegen van de auto
kan het zijn dat de maximaal toelaatbare
asbelasting van de voor- of de achteras wordt
overschreden, maar dat de totale lading
binnen het maximaal toelaatbare totaalge -
wicht (GVWR) valt. Als dat zo is, moet het
gewicht van de voorkant naar de achterkant
worden verplaatst of andersom, totdat de
asbelasting binnen de toegestane grenzen
valt. Leg zwaardere spullen onderin en zorg
ervoor dat het gewicht goed wordt verdeeld. Zet alle losse voorwerpen vast voordat u gaat
rijden.
Een onjuiste gewichtsverdeling kan van
negatieve invloed zijn op de besturing, het
weggedrag en de remwerking.
Trekgewichten (maximale aanhangergewichten)
LET OP!
Belast uw auto niet zwaarder dan het
maximaal toelaatbaar totaalgewicht of de
maximaal toelaatbare belasting van voor-
en achteras. Anders kunnen onderdelen
van de auto defect raken, of het rijgedrag
van de auto veranderen. U kunt de
controle over de auto verliezen. Bovendien
verkort overbelasting de levensduur van uw
auto.
Motor/versnellingsbak
ModelMaximaal geremd
aanhangergewicht GTW (Maximaal toelaatbaar aanhangergewicht)* Maximaal disselgewicht
(zie opmerking)
1.4-liter benzinemotor FWD of 4WD2.205 lbs (1.000 kg) 110 lbs (50 kg)
2.4-liter benzinemotor FWD of 4WD2.205 lbs (1.000 kg) 110 lbs (50 kg)
2.0-liter dieselmotor/automaat 4-wielaandrijving3.307 lbs (1.500 kg) 165 lbs (75 kg)
2.0-liter dieselmotor/handgeschakeld 4-wielaandrijving 1.900 kg (4.188 lbs)209 lbs (95 kg)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 194
Page 199 of 370

197
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN CAMPER
Slepen van deze auto achter een ander voertuig
OPMERKING:
Bij het slepen van uw auto dient u zich
altijd aan de geldende lokale verkeersvoor-
schriften te houden. Neem contact op met
de betreffende instanties voor meer infor -
matie hierover.
U moet controleren of de automatische
handremfunctie is uitgeschakeld voordat u
de auto sleept, om te voorkomen dat per
ongeluk de elektrische handrem wordt
aangetrokken. De automatische handrem -
functie wordt ingeschakeld of uitgescha-
keld via de door de klant te programmeren
functies in de Uconnect instellingen.
Slepen achter een camper — modellen met
voorwielaandrijving (FWD)
Slepen achter een camper is ALLEEN toege -
staan met de voorwielen VAN de grond. Dit
kan met behulp van een dolly (voorwielen
van de grond) of een aanhangwagen (alle vier
de wielen van de grond). Volg de volgende
procedure wanneer u een dolly gebruikt:
1. Bevestig de dolly correct aan het slepende voertuig, volg de instructies van
de fabrikant van de dolly.
2. Rijd de voorwielen op de dolly.
3. Bedien de schakelaar van de elektrische parkeerrem (EPB). Zet de schakelhendel
in de stand PARK. Zet de motor af. 4. Zet de voorwielen stevig op de dolly vast,
volg de instructies van de fabrikant van
de dolly.
5. Zet de contactschakelaar in de stand ON/ RUN, maar start de motor niet.
6. Houd het rempedaal ingetrapt.
7. Zet de elektrische parkeerrem (EPB) vrij.
8. Schakel het contact uit en verwijder de sleutelhouder en laat het rempedaal los.
SLEEPMETHODE WIELEN VAN DE GROND VOORWIELAANDRIJVING (FWD) VIERWIELAANDRIJVING (4WD)
Slepen met alle wielen op de
grond GEEN
NIET TOEGESTAANNIET TOEGESTAAN
Slepen met behulp van dolly ACHTER NIET TOEGESTAANNIET TOEGESTAAN
VOORKANT OKNIET TOEGESTAAN
Op aanhanger ALLEBESTE METHODEOK
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 197
Page 280 of 370

SERVICE EN ONDERHOUD
278
Aanbevelingen over 'rouleren' van banden
De voorbanden en de achterbanden van uw
voertuig werken onder verschillende belas-
tingen en vervullen verschillende stuur-,
stabiliteits- en remfuncties. Hierdoor slijten
de voor- en achterbanden onevenredig.
Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De voordelen
van rouleren zijn het grootst bij grove
profielen, zoals het profiel van terrein -
banden. Rouleren zorgt voor een langere
levensduur van de banden en geeft langere
tijd goede grip in modder, sneeuw en op een
nat wegdek. Bovendien draagt rouleren bij
aan de rijeigenschappen. Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhouds
-
schema" voor de juiste onderhoudsinter -
vallen. De oorzaken van snelle of ongewone
slijtage moeten verholpen worden voordat u
de banden rouleert.
De aanbevolen roulatiemethode voor voor -
wielaandrijving (FWD) is kruislings naar
voren, zoals in de volgende afbeelding is
weergegeven. Dit roulatiepatroon geldt niet
voor bepaalde richtinggebonden banden,
waarvan de draairichting niet mag worden
omgedraaid.
Banden rouleren (kruislings naar voren)
De aanbevolen roulatiemethode voor vier -
wielaandrijving (4WD) is kruislings naar
achteren, zoals in de volgende afbeelding is
weergegeven. Banden rouleren (kruislings naar achteren)
HET VOERTUIG STALLEN
Als het voertuig langer dan een maand stil
moet blijven staan, neem dan de volgende
veiligheidsmaatregelen in acht:
Houd u aan de instructies van de fabri
-
kant van de sneeuwketting voor de juiste
wijze van installatie, de rijsnelheid en de
gebruiksvoorwaarden. Houd u aan de
rijsnelheid die de fabrikant van de
sneeuwkettingen aanbeveelt, mits deze
lager is dan 48 km/u (30 mph).
Gebruik geen sneeuwkettingen op een
compact reservewiel.
LET OP! (Vervolgd)
LET OP!
Voor een juist gebruik van voertuigen met
vierwielaandrijving moeten alle banden
van hetzelfde type zijn en dezelfde maat
en omtrek hebben. Een verschil in
bandenmaat kan schade aan de
verdeelbak veroorzaken. Het schema voor
rouleren van de banden moet worden
aangehouden, om gelijkmatige
bandenslijtage te waarborgen.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 278