radio JEEP COMPASS 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: COMPASS, Model: JEEP COMPASS 2020Pages: 370, PDF Size: 9.34 MB
Page 13 of 370

11
UCONNECT 3 SYSTEEM MET 5-INCH
DISPLAY — INDIEN AANWEZIG ............ 300
Overzicht Uconnect 3 met 5-inch
display ........................................ 300 Klok instellen .............................. 300
Audio-instelling ............................ 300
Bediening van de radio ................. 301
Gesproken tekstberichten
beantwoorden (niet compatibel met
iPhone®) .................................... 301
UCONNECT 4 MET 7-INCH DISPLAY ..... 303
Overzicht Uconnect 4 .................. 303
Menubalk slepen en neerzetten ..... 305
Radio ......................................... 305
Android Auto™ — indien
aanwezig ..................................... 306 Integratie Apple CarPlay® — indien
aanwezig ..................................... 307 Apps — indien aanwezig ............... 309
UCONNECT 4C/4C NAV MET 8,4-INCH
DISPLAY ............................................ 309
Overzicht Uconnect 4C/4C NAV .... 309
Menubalk slepen en neerzetten ..... 310
Radio ......................................... 311
Android Auto™ — indien
aanwezig .................................... 312 Integratie Apple CarPlay® — indien
aanwezig ..................................... 315 Apps — indien aanwezig ............... 317
JEEP SKILLS — INDIEN AANWEZIG ........318
Jeep Skills-indicatoren.................. 318
Ritgegevens registreren en
overdragen................................... 320
INSTELLINGEN VAN UCONNECT.............320
STUURBEDIENING VOOR AUDIO ............321
Bediening van de radio ................. 321
Media-modus ............................... 321
BEDIENING AUX/USB/MP3 ...................321
NAVIGATIESYSTEEM — INDIEN
AANWEZIG .........................................322
Volume van gesproken aanwijzingen
van het navigatiesysteem wijzigen .. 322 Nuttige plaatsen vinden ................ 322
Een locatie vinden door de naam in
te voeren ..................................... 322 Gesproken bestemming invoeren in
één stap ...................................... 323 Uw thuisadres instellen................. 323
Home (thuisadres) ........................ 323
Een tussenstop invoegen ............... 324
Een omleiding volgen ................... 324
Kaartupdate................................. 324
UCONNECT PHONE ..............................324
Uconnect Phone (Handsfree bellen
met Bluetooth®) .......................... 324 Uw mobiele telefoon koppelen
(draadloos verbinden) met het
Uconnect-systeem ....................... 326 Algemene telefoonopdrachten
(voorbeelden) ..............................330 Microfoon uitschakelen (of
inschakelen) tijdens gesprek ..........330 Actieve gesprekken doorverbinden
tussen handset en voertuig ............330 Telefoonboek ...............................331
Tips voor spraakbediening .............331
Het volume wijzigen ......................331
Do Not Disturb (niet storen)
gebruiken ....................................331 Binnenkomende SMS-berichten ....332
Handige tips en veelgestelde vragen
voor het verbeteren van de
Bluetooth®-prestaties met uw
Uconnect systeem.........................333
SNELLE TIPS VOOR SPRAAKHERKENNING
UCONNECT .........................................334
Introductie van Uconnect ..............334
Aan de slag ..................................335
Basisspraakcommando's ................335
Radio...........................................335
Media ..........................................336
Telefoon.......................................337
Beantwoording gesproken
tekstberichten ..............................338 Klimaatregeling ............................339
Navigatie (4C NAV) - indien
aanwezig ......................................339
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 11
Page 29 of 370

27
Klap de rugleuning van de achterbank recht
en zet hem vast.
De ontgrendelingshendel geeft een rode indi-
cator in de ontgrendelde stand. Zodra de
stoel is vergrendeld is de rode indicator niet
meer zichtbaar.
Bestuurdersstoel met geheugenfunctie —
indien aanwezig
Met deze functie kunt u twee verschillende
geheugenprofielen opslaan, die met de
geheugentoets eenvoudig geselecteerd
kunnen worden. Elk geheugenprofiel bestaat
uit de gewenste voorkeurinstellingen voor de
bestuurdersstoel en een aantal voorkeurzen -
ders van de radio.
De geheugenschakelaar bevindt zich op het
bekledingspaneel van het bestuurderspor -
tier. De schakelaar bestaat uit drie toetsen,
een toets set (S, instellen) waarmee u de instellingen in het geheugen opslaat, en de
geheugenprofieltoetsen (1) en (2). Met de
geheugentoetsen kan de bestuurder een van
de twee voorgeprogrammeerde geheugenpro
-
fielen opvragen door op desbetreffende
cijferknop op de schakelaar te drukken.
GeheugenstoelschakelaarsGeheugenfunctie programmeren
Een nieuw geheugenprofiel maken:
OPMERKING:
Als u een nieuw geheugenprofiel opslaat,
wordt het bestaande profiel uit het geheugen
gewist.
1. Zet het contact in de stand ON.
2. Zet alle instellingen van het geheugen -
profiel op de gewenste voorkeuren (bijv.
stoel en voorkeurzenders van de radio).
3. Druk kort op de insteltoets (S) op de geheu
-
genschakelaar en druk vervolgens binnen
vijf seconden op geheugentoets (1). Het
display in de instrumentengroep geeft aan
welke geheugenpositie wordt ingesteld.
Indien gewenst kunt u een tweede geheugen -
profiel als volgt in het geheugen opslaan:
1. Zet het contact in de stand ON.
2. Zet alle instellingen van het geheugen -
profiel op de gewenste voorkeuren (bijv.
stoel en voorkeurzenders van de radio).
3. Druk kort op de insteltoets (S) op de geheu -
genschakelaar en druk vervolgens binnen
vijf seconden op geheugentoets (2). Het
display in de instrumentengroep geeft aan
welke geheugenpositie wordt ingesteld.
OPMERKING:
De auto hoeft niet in de stand PARK te
staan voor het instellen van geheugenposi -
ties, maar dit is wel vereist als u een
geheugenpositie wilt oproepen.
Raadpleeg voor het instellen van een
geheugenprofiel op uw sleutelhouder de
paragraaf "Sleutelhouder met afstandsbe-
diening aan geheugen koppelen en
ontkoppelen" in dit hoofdstuk.
WAARSCHUWING!
Controleer of de rugleuning stevig is
vergrendeld. Als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, biedt de zitting onvoldoende
stabiliteit voor kinderzitjes en/of
passagiers. Een instabiele zitting kan
leiden tot ernstig letsel.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 27
Page 31 of 370

29
Kies de schermtoets stoelverwarming
een derde keer om de verwarmingsele-
menten uit te schakelen.
Als uw voertuig is uitgerust met automati -
sche temperatuurregeling met een geïnte -
greerd centraal deel, of handmatige
temperatuurregeling, vindt u de schakelaars
voor stoelverwarming in de rij schakelaars
onder het radioscherm.
Als de hoge stand (HI) is geselecteerd, scha -
kelt het systeem na ongeveer 60 minuten
continue werking automatisch naar de lage
stand (LO). Op dat moment verandert het
display van HI (hoge stand) in LO (lage
stand). De lage stand (LO) wordt na ongeveer
45 minuten automatisch uitgeschakeld.
OPMERKING:
De stoelverwarming werkt uitsluitend
wanneer de motor draait.
Voertuigen met starten op afstand — indien
aanwezig
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stoelventilatie wordt ingeschakeld tijdens
het starten op afstand.
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie
-
boekje voor meer informatie.
Stoelventilatie voor — indien aanwezig
Als uw voertuig is uitgerust met stoelventi -
latie, bevinden zich in de stoelzitting en de
rugleuning ventilatoren die lucht uit het
passagierscompartiment door kleine perfora -ties in de stoelbekleding blazen, ter verkoe
-
ling van de bestuurder en voorpassagier bij
hoge omgevingstemperaturen. De ventila -
toren werken bij twee snelheden, HI (hoge
snelheid) en LO (lage snelheid).
De schermtoetsen voor de stoelventilatie vóór
bevinden zich in het Uconnect systeem. U
vindt de bedieningstoetsen via het scherm
"Climate” (klimaat) of "Controls" (bedie -
ningselementen).
Druk eenmaal op de toets van de stoelven -
tilatie om HI (hoge stand) te kiezen.
Druk een tweede keer op de toets van de
stoelventilatie om LO (lage stand) te
kiezen.
Druk een derde keer op de toets van de
stoelventilatie om de stoelventilatie uit
te schakelen.
OPMERKING:
De stoelventilatie werkt uitsluitend wanneer
de motor draait.
WAARSCHUWING!
Personen die geen pijn op de huid
kunnen voelen als gevolg van ouderdom,
chronische ziekte, diabetes, rugletsel,
medicatie, alcoholgebruik, uitputting of
een andere lichamelijke conditie,
moeten voorzichtig zijn bij het gebruik
van de stoelverwarming. Deze kan zelfs
bij lage temperaturen brandwonden
veroorzaken, met name als de verwar -
ming langdurig wordt gebruikt.
Plaats geen voorwerpen op de zitting of
de rugleuning die warmte-isolerend
werken, zoals een deken of kussen. Hier -
door kan de stoelverwarming oververhit
raken. Een oververhitte stoel kan leiden
tot ernstige brandwonden als gevolg van
de verhoogde oppervlaktetemperatuur
van de zitting.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 29
Page 40 of 370

UW VOERTUIG LEREN KENNEN
38
Het gebruik van was- of siliconenhou-
dende producten kan de prestaties van de
regensensor beïnvloeden.
De regensensor kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect systeem, raad -
pleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
in het instructieboekje voor meer infor -
matie.
Het regensensorsysteem is voorzien van
beschermfuncties voor de wisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende
omstandigheden:
Verandering stand van het contact — Als het
regensensorsysteem is ingeschakeld en
het contact wordt uit- en ingeschakeld,
wordt de automatische inschakeling van
de ruitenwissers onderdrukt totdat de rijs-
nelheid hoger is dan 3 mph (5 km/u) of de
ruitenwisserschakelaar uit en weer in de
intervalstand wordt gezet.
Versnellingsbak in neutraalstand — Het
regensensorsysteem werkt niet als de
versnellingsbak in de neutraalstand staat
bij snelheden van 3mph (5 km/u) of
minder, tenzij de ruitenwisserschakelaar in een andere stand wordt gezet of de
versnellingshendel uit de neutraalstand
wordt gezet.
In de modus Starten op afstand
— Op voer-
tuigen die zijn uitgerust met de functie
voor starten op afstand werkt de regen -
sensor niet als het voertuig in de modus
Starten op afstand staat. Als de
bestuurder in het voertuig zit en de
contactschakelaar in de stand ON/RUN
heeft gezet, dan kan de werking van de
regensensor worden hervat als deze is
geselecteerd en er geen andere belemme-
rende omstandigheden zijn (eerder
vermeld).
Ruitenwisser/sproeier achterruit
De bedieningselementen voor de ruiten -
wisser/-sproeier van de achterruit bevinden
zich op de hendel voor de ruitenwisser/
-sproeier aan de rechterzijde van de stuur -
kolom. De ruitenwisser/sproeier van de
achterruit kan worden bediend door aan de
schakelaar in het midden van de hendel te
draaien. Draai het middendeel van de hendel naar
boven in de eerste stand voor intervalbedrijf
en in de tweede stand voor continu bedrijf
van de achterruitwisser.
Als u de ruitensproeier wilt inschakelen,
duwt u de hendel naar voren en houdt u de
hendel ingedrukt zolang het sproeien nodig
is. Als u tegen de hendel duwt terwijl de
ruitenwissers zijn uitgeschakeld, voeren de
ruitenwissers enkele wisbewegingen uit en
worden ze vervolgens weer uitgeschakeld.
KLIMAATREGELING
Met behulp van de klimaatregeling kunt u de
temperatuur, de luchtstroom en de verdeling
ervan in het voertuig nauwkeurig regelen. De
bedieningselementen bevinden zich op het
aanraakscherm (indien aanwezig) en op het
instrumentenpaneel, onder de radio.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 38
Page 93 of 370

91
Voor een correcte werking van de dodehoek-
bewaking moet de achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden, vrij
zijn van sneeuw, ijs en vuil. De achterkant
van de auto waar zich de radarsensoren
bevinden, mag niet worden geblokkeerd door
vreemde voorwerpen (bumperstickers, fiet -
sendrager, enz.)
De dodehoekbewaking geeft een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten -
spiegel wanneer een object wordt gedetec -
teerd. Als vervolgens de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld aan de zijde van de auto
waarvoor een waarschuwing geldt, zal ook
een geluidssignaal klinken. Wanneer de rich -
tingaanwijzer is ingeschakeld en tegelijker -
tijd aan dezelfde zijde van de auto een object
wordt gedetecteerd, wordt zowel de visuele
waarschuwing als een geluidssignaal
(weer)gegeven. Tegelijkertijd met de weer -
gave van het geluidssignaal wordt het geluid
van de radio (indien ingeschakeld) gedempt. Waarschuwingslampje dodehoekbewaking
De dodehoekbewaking controleert de detec -
tiezone tijdens het rijden vanuit drie
verschillende punten (zijkant, achter- en
voorzijde) om te beoordelen of een waarschu -
wing noodzakelijk is. De dodehoekbewaking
zal een waarschuwing geven wanneer voer -
tuigen vanuit de volgende richtingen in de
zone komen.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijbanen links
of rechts van uw auto.
In de zone komen vanaf de achterzijde
Achteropkomende voertuigen aan beide
zijden van uw auto die de detectiezone
binnenkomen met een relatieve snelheid
lager dan 48 km/u (30 mph). Inhalend verkeer
Als u een andere auto langzaam inhaalt met
een relatieve snelheid lager dan 16 km/u
(10 mph) en deze auto blijft gedurende
ongeveer 1,5 seconde in de dode hoek, dan
gaat het waarschuwingslampje branden.
Wanneer het verschil in snelheid tussen de
twee auto's groter is dan 16 km/u (10 mph),
dan gaat het waarschuwingslampje niet
branden.
De dodehoekbewaking is zodanig ontworpen,
dat geen waarschuwing wordt gegeven voor
stilstaande objecten, zoals vangrails, palen,
muren, bomen en planten, etc. Het is echter
mogelijk dat het systeem af en toe toch zal
waarschuwen voor dergelijke objecten. Dit is
normaal en betekent niet dat er iets aan uw
auto mankeert.
De dodehoekbewaking waarschuwt niet voor
objecten die zich in tegengestelde rijrichting
verplaatsen op de naastgelegen rijbanen.
OPMERKING:
Het LED-pictogram van het BSM-systeem in
de buitenspiegel kan uitvallen (knipperen)
wanneer een motorfiets of een klein voorwerp
gedurende een langere periode (langer dan
enkele seconden) zich ter hoogte van de
B-stijl van het voertuig bevindt.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 91
Page 94 of 370

VEILIGHEID
92
Rear Cross Path (RCP)
De voorziening Rear Cross Path (RCP) is
bedoeld als hulpmiddel voor de bestuurder
bij het achteruit wegrijden uit parkeer-
plaatsen, waarbij het zicht op naderende
voertuigen mogelijk wordt belemmerd. Rijd
langzaam en voorzichtig uit de parkeerplaats
totdat de achterzijde van de auto is vrijge -
komen. Het RCP-systeem heeft nu naar links
en rechts vrij zicht op passerende voertuigen
en zal de bestuurder waarschuwen wanneer
een voertuig nadert. RCP bewaakt de detectiezones achter aan
beide zijden van de auto op objecten die zich
met een minimale snelheid van ongeveer
3 mph (5 km/u) naar de auto toe bewegen,
tot objecten die zich met een maximale snel
-
heid van ongeveer 20 mph (32 km/u)
verplaatsen, zoals bijvoorbeeld op parkeer -
plaatsen.
OPMERKING:
Op parkeerplaatsen kunnen naderende voer -
tuigen aan het zicht worden onttrokken door
links en rechts geparkeerde voertuigen. Als
de sensoren worden geblokkeerd door andere
objecten of voertuigen, zal het systeem niet
in staat zijn de bestuurder te waarschuwen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en naar
de achteruitversnelling is geschakeld, wordt
de bestuurder gewaarschuwd door zowel
visuele als geluidssignalen, terwijl ook het
volume van de radio wordt verlaagd.Bedrijfsmodi
In het Uconnect systeem kunnen drie
bedrijfsmodi worden geselecteerd. Raad -
pleeg de paragraaf "Instellingen van Ucon -
nect" in het hoofdstuk "Multimedia" in het
instructieboekje voor meer informatie.
Dodehoekwaarschuwing, alleen lampjes (stan -
daard instelling)
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten -
WAARSCHUWING!
Het systeem voor dodehoekbewaking dient
slechts als hulpmiddel voor het detecteren
van objecten die zich in de dode hoeken
bevinden. De dodehoekbewaking is niet
bedoeld voor het detecteren van
voetgangers, fietsers of dieren. Ook
wanneer uw voertuig is uitgerust met
dodehoekbewaking, moet u altijd uw
spiegels gebruiken, over uw schouder
kijken en de richtingaanwijzer inschakelen
voordat u van rijbaan wisselt. Anders
bestaat er een risico op ernstig of zelfs
dodelijk letsel.
WAARSCHUWING!
De Rear Cross Path detectie (RCP) dient
niet als achteruitrijhulp. Het systeem is
uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de
bestuurder bij het detecteren van
naderende voertuigen in parkeersituaties.
Ga altijd voorzichtig te werk tijdens het
achteruitrijden, ook als u RCP gebruikt.
Controleer het gebied achter de auto altijd
zorgvuldig, kijk naar achteren en wees
bedacht op voetgangers, dieren, andere
voertuigen, obstakels en dode hoeken,
voordat u achteruitrijdt. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 92
Page 95 of 370

93
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal
zowel een visuele als geluidswaarschuwing
worden gegeven wanneer een object wordt
gedetecteerd. Wanneer een geluidssignaal
moet worden gegeven, wordt de radio
gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/geluidssig -
naal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de
dodehoekbewaking een visuele waarschu -
wing in de desbetreffende buitenspiegel
wanneer een object wordt gedetecteerd. Als
vervolgens de richtingaanwijzer wordt inge -
schakeld aan de zijde van de auto waarvoor
een waarschuwing geldt, zal ook een geluids -
signaal klinken. Wanneer de richtingaan -
wijzer is ingeschakeld en tegelijkertijd aan
dezelfde zijde van de auto een object wordt
gedetecteerd, wordt zowel de visuele waar -
schuwing als geluidssignaal (weer)gegeven.
Tegelijkertijd met de weergave van het
geluidssignaal wordt het geluid van de radio
(indien ingeschakeld) gedempt. OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbe
-
waking wordt het geluid van de radio
gedempt.
Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar -
schuwing worden gegeven wanneer een
object wordt gedetecteerd. Bij elke geluids -
waarschuwing wordt het volume van de radio
verlaagd. Signaalstatus richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt gene -
geerd; de RCP-status vereist altijd het
geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige
bedrijfsmodus op wanneer de contactscha -
kelaar wordt uitgezet. Tijdens het starten van
de auto wordt de laatst opgeslagen modus
opgeroepen en geactiveerd.
Geblokkeerde sensor
Als het systeem verminderde prestaties
detecteert door vuil of vreemde voorwerpen, wordt de bestuurder via een bericht gewaar
-
schuwd dat een sensor is geblokkeerd en de
waarschuwingslampjes in de zijspiegels gaan
branden. De waarschuwingslampjes blijven
branden tot de blokkade is verwijderd. Reinig
eerst het gedeelte rond de geblokkeerde
sensoren. Nadat de verontreiniging is verwij -
derd, reset u het systeem door het contact uit
en weer in te schakelen.
Forward Collision Warning (FCW) met
risicobeperking — indien aanwezig
Bediening Forward Collision Warning (FCW)
met risicobeperking
Het systeem Forward Collision Warning
(FCW) met risicobeperking geeft de
bestuurder hoorbare signalen en visuele
waarschuwingen (op het display in de instru -
mentengroep), en kan een remschok
toepassen om de bestuurder te waarschuwen
wanneer het een mogelijke frontale botsing
detecteert. De waarschuwingen en beperkte
remwerking zijn bedoeld om de bestuurder
voldoende tijd te geven om te reageren, een
mogelijke botsing te voorkomen of te
beperken.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 93
Page 101 of 370

99
een geluidssignaal weergegeven. Ook wordt
in de instrumentengroep ten minste vijf
seconden lang de melding "SERVICE TPM
SYSTEM" (onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem) weergegeven. Daarna worden
er streepjes (- -) getoond in plaats van
bandenspanningswaarden om aan te geven
welke sensor niet meer werkt.
Als het contact wordt uitgeschakeld en
vervolgens weer ingeschakeld, zal deze reeks
worden herhaald wanneer de systeemstoring
zich nog steeds voordoet. Als de systeemsto -
ring is opgeheven, stopt het bandenspan -
ningslampje met knipperen, verdwijnt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onder -
houd bandenspanningscontrolesysteem) en
verschijnt er een spanningswaarde in plaats
van de streepjes. Een systeemstoring kan de
volgende oorzaken hebben:
Storing door elektronische apparatuur of
als men langs installaties rijdt die
dezelfde radiofrequenties afgeven als de
bandenspanningssensoren
Installatie van een bepaalde kleur ramen
die men later aanbrengt waardoor de radi -
ogolfsignalen worden beïnvloed
Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten
Het gebruik van sneeuwkettingen
Het gebruik van wielen/banden die niet
zijn voorzien van bandenspanningssen -
soren
Auto's met compact reservewiel of full-size
reservewiel met alternatieve afmetingen
1. Het compacte reservewiel of het full-size reservewiel met alternatieve afmetingen
is niet voorzien van een bandenspan -
ningssensor. Daarom wordt de banden -
spanning van het compacte reservewiel
of niet passende full-size reservewiel niet
door het bandenspanningscontrolesy -
steem geregistreerd.
2. Als u het compacte reservewiel of het full-size reservewiel met alternatieve
afmetingen aanbrengt in plaats van een
band met een spanning onder de waar -
schuwingsgrens, blijft het bandenspan -
ningslampje branden en klinkt er een
geluidssignaal wanneer u het contact uit
en weer inschakelt. Daarnaast wordt de
bandenspanningswaarde in de afbeel -
ding in de instrumentengroep met een
andere kleur of gemarkeerd aangegeven.
3. Nadat u maximaal 10 minuten met een snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph) hebt gereden, gaat het bandenspannings
-
lampje gedurende 75 seconden knipperen
en vervolgens continu branden. Verder
verschijnt gedurende vijf seconden in de
instrumentengroep het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan -
ningscontrolesysteem) en worden er
streepjes (- -) weergegeven in plaats van
de bandenspanning.
4. Elke volgende keer dat u het voertuig start, klinkt het geluidssignaal, knippert
het bandenspanningslampje gedurende
75 seconden en blijft daarna continu
branden, wordt op de instrumentengroep
gedurende vijf seconden het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) weer -
gegeven en worden vervolgens streepjes
(- -) in plaats van de bandenspannings -
waarde weergegeven.
5. Zodra de originele band is gerepareerd of vervangen en op de auto wordt gemon -
teerd in plaats van het compacte reserve -
wiel, wordt het
bandenspanningscontrolesysteem auto -
matisch bijgewerkt. Bovendien gaat het
bandenspanningslampje uit en verschijnt
in de instrumentengroep in plaats van de
streepjes (- -) een nieuwe bandenspan -
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 99
Page 177 of 370

175
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense
Zorg ervoor dat de achterbumper vrij is van
sneeuw, ijs, modder en vuil om te zorgen
dat het ParkSense systeem correct werkt.
Drilboren, grote vrachtwagens en andere
bronnen van trillingen kunnen de werking
van ParkSense nadelig beïnvloeden.
Wanneer u ParkSense uitschakelt, wordt
in de instrumentengroep de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitge-
schakeld) weergegeven. Zodra u Park-
Sense uitschakelt, blijft het systeem
bovendien uitgeschakeld totdat u het weer
inschakelt, zelfs als u het contact uit- en
inschakelt.
ParkSense, indien ingeschakeld, zal het
volume van de radio verlagen wanneer het
systeem een geluidssignaal voortbrengt.
Reinig de ParkSense sensoren regelmatig,
maar let daarbij op dat u geen krassen of
andere schade toebrengt. De sensoren
mogen niet bedekt zijn met ijs, sneeuw,
modder, vuil of afval. Verontreiniging van
de sensoren kan ertoe leiden dat het
systeem niet goed werkt. Het ParkSense
systeem kan obstakels achter de auto/bumper over het hoofd zien of abusievelijk
aangeven dat er een obstakel achter de
auto/bumper aanwezig is.
De werking van de sensoren achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer de
elektriciteitsstekker van de aanhanger in de
contactdoos van de trekhaak van het voer
-
tuig wordt gestoken. De sensoren achter
worden automatisch weer ingeschakeld
wanneer de stekker van de aanhangerkabel
uit de contactdoos wordt gehaald.
Gebruik de ParkSense schakelaar om het
ParkSense systeem uit te schakelen
wanneer voorwerpen, zoals fietsendragers,
enz., op het achterpaneel/de achter -
bumper zijn geplaatst. Als dit wel het
geval is, zal het systeem een nabijgelegen
object mogelijk interpreteren als een
sensorprobleem en wordt de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE SERVICE
REQUIRED" (ParkSense niet beschikbaar,
onderhoud noodzakelijk) weergegeven op
het display in de instrumentengroep.
OPMERKING:
Als voorwerpen binnen een gezichtsveld van
2 m (6,5 ft) op de bumper bevestigd zijn, zal
dat tot foutieve waarschuwingen en mogelijk
tot een blokkade leiden.
WAARSCHUWING!
Ga altijd voorzichtig te werk tijdens het
achteruitrijden, ook als u ParkSense
gebruikt. Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar achteren en
wees bedacht op voetgangers, dieren,
andere voertuigen, obstakels en dode
hoeken, voordat u achteruitrijdt. U bent
verantwoordelijk voor de veiligheid en
dient uw aandacht voortdurend op de
omgeving te richten. Anders bestaat er een
risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
Het wordt sterk aanbevolen de afneem -
bare trekhaak te verwijderen voordat u
ParkSense gaat gebruiken, wanneer u de
trekhaak niet nodig heeft. Als u dit niet
doet, kan persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen ontstaan doordat de trek-
haakkogel zich veel dichter bij het
obstakel bevindt dan de achterkant van
de auto, wanneer via de luidspreker een
continue toon klinkt. Afhankelijk van de
afmetingen en vorm van de trekhaak is
het ook mogelijk dat de sensoren de trek-
haak detecteren en abusievelijk
aangeven dat er een obstakel achter de
auto aanwezig is.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 175
Page 179 of 370

177
Wanneer de ParkSense schakelaar wordt
ingedrukt om het systeem uit te schakelen,
wordt op het display van de instrumenten-
groep gedurende ongeveer vijf seconden de
melding "PARKSENSE OFF" (parkeerhulp
uitgeschakeld) weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf "Display in de instrumentengroep"
in het hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel
leren kennen" in uw instructieboekje voor
meer informatie. Als de schakelhendel in de
stand REVERSE wordt gezet en het systeem
is uitgeschakeld, wordt op het display van de
instrumentengroep de melding "PARK -
SENSE OFF" (parkeerhulp uitgeschakeld)
weergegeven zolang de schakelhendel in
REVERSE staat.
De LED in de ParkSense schakelaar gaat aan
als ParkSense is uitgeschakeld of service
vereist. De LED in de ParkSense schakelaar
gaat uit als het systeem is ingeschakeld. Als
de ParkSense schakelaar wordt ingedrukt, en
het systeem service vereist, knippert de LED
in de ParkSense schakelaar kort, en vervol -
gens blijft de LED aan.
Waarschuwingssysteem afstand aan de
zijkant
Met het waarschuwingssysteem voor de
afstand aan de zijkant wordt aanwezigheid van obstakels opzij naast het voertuig gede
-
tecteerd. Hierbij wordt gebruikgemaakt van
de parkeersensoren in de voor- en achter -
bumper.
Weergave waarschuwing afstand aan de
zijkant
Het scherm van het waarschuwingssysteem
voor de afstand aan de zijkant wordt alleen
weergegeven wanneer "Sound and Display"
(beeld en geluid) wordt geselecteerd in het
deel met door de klant te programmeren
functies van het Uconnect systeem. Raad -
pleeg de paragraaf "Instellingen van Ucon -
nect" in het hoofdstuk "Multimedia" in het
instructieboekje voor meer informatie.
Het systeem waarschuwt de bestuurder met
een geluidssignaal en indien aanwezig met
visuele indicaties op het display van het
instrumentenpaneel.
OPMERKING:
Indien ingeschakeld, zal ParkSense het
volume van de radio verlagen wanneer het
systeem een geluidssignaal laat horen.
Inschakelen — uitschakelen
Het systeem kan alleen werken nadat u een
korte afstand hebt gereden en bij een rijsnel -heid tussen 0 en 11 km/u (0 en 7 mph). Het
systeem kan worden ingeschakeld/uitgescha
-
keld via het menu "Settings" (instellingen)
van het Uconnect systeem. Als het Park -
Sense-systeem is uitgeschakeld via de toets
ParkSense, wordt het waarschuwingssy -
steem afstand aan de zijkant automatisch
uitgeschakeld.
Melding in het display voor de waarschuwings -
functie voor afstand aan de zijkant:
"Wipe Sensors" (ruitenwissersensoren) —
deze melding wordt weergegeven als een van
de sensors van het waarschuwingssysteem
voor de afstand aan de zijkant een storing
vertoont. Verwijder obstakels van de voor- en
achterbumper, maak ze vrij van sneeuw, ijs,
modder, stof en vuil om te zorgen dat het
ParkSense-systeem correct werkt.
"SDW not available" (SDW niet beschikbaar)
— deze melding wordt weergegeven als het
waarschuwingssysteem voor de afstand aan
de zijkant niet beschikbaar is. De storing in
het systeem kan het gevolg zijn van een te
lage accuspanning of andere storingen in het
elektrisch systeem. Neem zo snel mogelijk
contact op met een erkende dealer om het
elektrisch systeem te laten controleren.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 177