reset JEEP COMPASS 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: COMPASS, Model: JEEP COMPASS 2020Pages: 370, PDF Size: 9.34 MB
Page 56 of 370

UW VOERTUIG LEREN KENNEN
54
OPMERKING:
Controleer voordat u de achterklep sluit of
u de sleutel hebt, omdat de achterklep
mogelijk wordt vergrendeld.
Met de vergrendel-/ontgrendelschakelaar
op de binnenzijde van het portierpaneel of
de vergrendel-/ontgrendelschakelaar op de
sleutelhouder kunt u de achterklep
vergrendelen of ontgrendelen. De achter-
klep kan niet worden vergrendeld of
ontgrendeld via de handmatige portierver -
grendeling op de portieren of de slotci -
linder aan de buitenzijde van het portier.
Het voertuig vergrendelen OPMERKING:
De achterklep kan niet elektrisch worden
geopend of gesloten als de versnelling-
shendel in een versnelling staat of de rijs-
nelheid hoger is dan 0 km/u (0 mph).
Wanneer een of ander obstakel de elek-
trisch bediende achterklep hindert bij het
openen of sluiten, beweegt de klep auto-
matisch in de omgekeerde richting, als het
obstakel voldoende weerstand biedt.
Aan de zijkanten van de achterklepope-
ning zijn beknellingsensoren aangebracht.
Wanneer er lichte druk op deze strips
wordt uitgeoefend, beweegt de achterklep
terug naar de geopende stand.
Als de elektrisch bediende achterklep
tijdens eenzelfde beweging op meerdere
obstakels stuit, stopt het systeem automa-
tisch. Als dit gebeurt, moet u de achter
-
klep handmatig openen of sluiten.
De elektrische bediening van de achter -
klep werkt niet bij temperaturen onder
−30 °C ( −22 °F) of boven 65 °C (150 °F).
Verwijder eventueel sneeuw of ijs vanaf de
achterklep voordat u op een schakelaar
voor de elektrisch bediende achterklep
drukt.
Als de achterklep gedurende een lange tijd
geopend blijft, kan het noodzakelijk zijn
de achterklep handmatig te sluiten om de
werking van de elektrisch bediende
achterklep te resetten.
In de geopende stand wordt de achterklep
ondersteund door gasveersteunen. De
gasdruk in deze steunen daalt echter bij
lage temperaturen en het is dan mogelijk
dat u zelf ondersteuning moet bieden bij
het openen van de achterklep.
Controleer voordat u wegrijdt of op de
instrumentengroep de melding portier of
achterklep open wordt weergegeven of dat
het waarschuwingslampje brandt. Als u dit
niet doet, kan de achterklep onbedoeld
open blijven staan tijdens het rijden.
Als de elektrisch bediende achterklep
wordt gesloten en u het voertuig in een
versnelling zet, gaat de achterklep door
met elektrisch sluiten. De beweging van
het voertuig kan echter leiden tot de
detectie van een obstakel.
WAARSCHUWING!
Tijdens het elektrisch bedienen bestaat er
risico van letsel of materiële schade. Zorg
ervoor dat de baan van de elektrisch
bediende achterklep vrij is van obstakels.
Controleer voordat u gaat rijden of de
achterklep is gesloten en vergrendeld.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 54
Page 63 of 370

61
Toets pijl omhoog Druk kort op de toets met de pijl omhoog
om omhoog te bladeren door het hoofd -
menu en de submenu's.
Toets pijl omlaag
Druk kort op de toets met de pijl omlaag
om omlaag te bladeren door het hoofd -
menu en de submenu's.
Toets pijl naar rechts
Druk kort op de toets met de pijl naar
rechts voor toegang tot de informatie -
schermen of submenuschermen van een
optie in het hoofdmenu.
Toets pijl naar links
Druk kort op de toets met de pijl naar
links voor toegang tot de informatiescher -
men of submenuschermen van een optie
in het hoofdmenu.
Knop OK
Druk op de toets OK voor toegang tot en se -
lectie op de informatieschermen of subme -
nuschermen van een hoofdmenu. Houd de
toets OK gedurende een seconde ingedrukt
om weergegeven/geselecteerde functies te
resetten waarvoor dat mogelijk is.
Dieseldisplays
Onder de juiste omstandigheden worden de
volgende berichten weergegeven op het
display in de instrumentengroep:
Exhaust Filter Nearing Full Safely Drive at
Consistent Speeds to Clear (Roetfilter
bijna vol Rijd met veilige en constante
snelheid om de melding te wissen)
Exhaust Filter Full – Power Reduced See
Dealer (Roetfilter vol – Vermogen geredu -
ceerd Raadpleeg dealer)
Exhaust System Service Required – See
Dealer (Onderhoud uitlaatsysteem vereist
– Raadpleeg dealer)
Exhaust System – Filter XX% Full Service
Required See Dealer (Uitlaatsysteem –
Filter XX% vol Onderhoud vereist Raad -
pleeg dealer)
Exhaust System Regeneration in Process
Continue Driving (Uitlaatsysteem Regene-
ratie bezig Blijf rijden)
Exhaust System – Regeneration
Completed (Uitlaatsysteem – Regeneratie
voltooid)
Berichten roetfilter dieselmotor (DPF)
Deze motor voldoet aan alle vereiste emis -
sienormen voor dieselmotoren. Om aan deze
emissienormen te voldoen is uw auto uitge -
rust met een uiterst moderne motor en
uitlaatsysteem. Deze systemen zijn naadloos
geïntegreerd in uw auto en worden beheerd
door de regelmodule van de aandrijflijn
(PCM). De PCM controleert de verbranding in
de motor, zodat de katalysator roetdeeltjes
kan opvangen en verbranden zonder uw
tussenkomst.
WAARSCHUWING!
Een heet uitlaatsysteem kan brand
veroorzaken wanneer u boven brandbaar
materiaal parkeert. Denk bijvoorbeeld aan
droog gras of bladeren die in aanraking
komen met de hete uitlaat. Parkeer
daarom nooit op een ondergrond waar uw
uitlaat in aanraking kan komen met
brandbaar materiaal.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 61
Page 95 of 370

93
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal
zowel een visuele als geluidswaarschuwing
worden gegeven wanneer een object wordt
gedetecteerd. Wanneer een geluidssignaal
moet worden gegeven, wordt de radio
gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/geluidssig -
naal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de
dodehoekbewaking een visuele waarschu -
wing in de desbetreffende buitenspiegel
wanneer een object wordt gedetecteerd. Als
vervolgens de richtingaanwijzer wordt inge -
schakeld aan de zijde van de auto waarvoor
een waarschuwing geldt, zal ook een geluids -
signaal klinken. Wanneer de richtingaan -
wijzer is ingeschakeld en tegelijkertijd aan
dezelfde zijde van de auto een object wordt
gedetecteerd, wordt zowel de visuele waar -
schuwing als geluidssignaal (weer)gegeven.
Tegelijkertijd met de weergave van het
geluidssignaal wordt het geluid van de radio
(indien ingeschakeld) gedempt. OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbe
-
waking wordt het geluid van de radio
gedempt.
Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar -
schuwing worden gegeven wanneer een
object wordt gedetecteerd. Bij elke geluids -
waarschuwing wordt het volume van de radio
verlaagd. Signaalstatus richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt gene -
geerd; de RCP-status vereist altijd het
geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige
bedrijfsmodus op wanneer de contactscha -
kelaar wordt uitgezet. Tijdens het starten van
de auto wordt de laatst opgeslagen modus
opgeroepen en geactiveerd.
Geblokkeerde sensor
Als het systeem verminderde prestaties
detecteert door vuil of vreemde voorwerpen, wordt de bestuurder via een bericht gewaar
-
schuwd dat een sensor is geblokkeerd en de
waarschuwingslampjes in de zijspiegels gaan
branden. De waarschuwingslampjes blijven
branden tot de blokkade is verwijderd. Reinig
eerst het gedeelte rond de geblokkeerde
sensoren. Nadat de verontreiniging is verwij -
derd, reset u het systeem door het contact uit
en weer in te schakelen.
Forward Collision Warning (FCW) met
risicobeperking — indien aanwezig
Bediening Forward Collision Warning (FCW)
met risicobeperking
Het systeem Forward Collision Warning
(FCW) met risicobeperking geeft de
bestuurder hoorbare signalen en visuele
waarschuwingen (op het display in de instru -
mentengroep), en kan een remschok
toepassen om de bestuurder te waarschuwen
wanneer het een mogelijke frontale botsing
detecteert. De waarschuwingen en beperkte
remwerking zijn bedoeld om de bestuurder
voldoende tijd te geven om te reageren, een
mogelijke botsing te voorkomen of te
beperken.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 93
Page 126 of 370

VEILIGHEID
124
De interieurverlichting inschakelen zolang
de accu werkt of gedurende 15 minuten
na interventie van het uitgebreid ongeluk-
kenresponssysteem
De centrale portiervergrendeling ontgren-
delen
Uw voertuig is mogelijk ook ontworpen om
een van deze andere of andere functies uit te
voeren naar aanleiding van het uitgebreide
ongelukkenresponssysteem:
De verwarming van het brandstoffilter
uitschakelen, de aanjagermotor van de
klimaatregeling uitschakelen, de circula-
tieklep van de klimaatregeling sluiten
De accuvoeding afsluiten naar de:
Motor
Elektromotor (indien aanwezig)
Elektrische stuurbekrachtiging
Rembekrachtiging
Elektrische parkeerrem
Automatische schakelhendel
Claxon
Ruitenwissers vóór
Koplampsproeierpomp
OPMERKING:
Vergeet niet om na een ongeval het contact
in de stand STOP (OFF/LOCK) te zetten en
de sleutel uit de contactschakelaar te verwij -
deren om te voorkomen dat de accu leeg -
loopt. Controleer zorgvuldig de auto op
brandstoflekkage in de motorruimte en op de
grond in de buurt van de motorruimte en de
brandstoftank voordat u het systeem reset en
de motor te star. Als er na een ongeval geen
brandstoflekkage of schade aan de elektri -
sche apparaten van het voertuig (bijv.
koplampen) is, reset u het systeem door de
hierna beschreven procedure te volgen.
Indien u twijfelt, neem dan contact op met
een erkende dealer.
Resetprocedure uitgebreid
ongelukkenresponssysteem
Na het incident, wanneer het systeem actief
is, wordt er een bericht weergegeven over
brandstofonderbreking. Zet de contactscha -
kelaar van AVV/START of MAR/ACC/ON/RUN
op STOP/OFF/LOCK. Controleer zorgvuldig
de auto op brandstoflekkage in de motor -
ruimte en op de grond in de buurt van de
motorruimte en de brandstoftank voordat u
het systeem reset en de motor te star.
Afhankelijk van de aard van het incident
kunnen de linker- en rechterrichtingaan -
wijzer, die zich op het instrumentenpaneel
bevinden, beide knipperen en blijven knip -
peren. Om het voertuig te verplaatsen naar
de kant van de weg, moet u de resetproce -
dure uitvoeren.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 124
Page 128 of 370

VEILIGHEID
126
(Vervolgd)
(Vervolgd)
Indien er een resetprocedurestap niet binnen 60 seconden is voltooid, knipperen de richtingaanwijzers en moet de resetprocedure opnieuw
worden uitgevoerd om tot een goed einde te worden gebracht.
Onderhoud van het airbagsysteem
12. Zet het contact in MAR/ACC/ON/RUN. (De hele procedure moet
binnen één minuut worden voltooid, anders moet deze worden
herhaald). Het systeem is nu gereset en de motor kan worden gestart.
Zet de alarmlichten UIT (handmatig).
Actie van de klant Wat de klant zietOPMERKING:
Elke stap MOET ten minste twee seconden worden vastgehouden.
WAARSCHUWING!
Wijzigingen aan onderdelen van het
airbagsysteem kunnen tot gevolg hebben
dat het systeem bij een aanrijding niet
functioneert. U kunt letsel oplopen
doordat de airbag niet werkt en u niet
beschermt. Breng geen wijzigingen aan
de onderdelen of bedrading aan en plak
nooit badges of stickers op het afdekpa-
neel op het stuur of aan de rechterboven
-
zijde van het instrumentenpaneel. Breng
geen wijzigingen aan in de voorbumper
of de carrosseriestructuur en monteer
geen treden of treeplanken.
Het is gevaarlijk zelf onderdelen van het
airbagsysteem te repareren. Waarschuw
iedereen die aan uw auto werkt dat de
auto is uitgerust met een airbagsysteem.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Probeer geen onderdelen van het
airbagsysteem te wijzigen. De airbag kan
per ongeluk worden opgeblazen of werkt
mogelijk niet goed meer als deze is
gewijzigd. Breng de auto naar een
erkende dealer voor onderhoud aan het
airbagsysteem. Breng de auto naar een
erkende dealer als onderhoud nodig is
aan de autostoel, waaronder het afdek-
paneel en het kussen (ook voor het
verwijderen of losdraaien/aantrekken van
stoelbouten). Er mogen uitsluitend door
de fabrikant goedgekeurde stoelacces-
soires worden gebruikt. Neem contact op
met een erkende dealer als het
airbagsysteem moet worden aangepast
aan personen met een handicap.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 126
Page 165 of 370

163
ling totdat naar een hogere of lagere versnel-
ling wordt geschakeld, met uitzondering van
de onderstaande situaties.
De versnellingsbak schakelt automatisch
terug als de snelheid van de auto afneemt
(om stotteren van de motor te voorkomen),
waarbij de huidige versnelling wordt
aangegeven.
De versnellingsbak schakelt automatisch
terug naar de EERSTE versnelling
wanneer de auto tot stilstand komt. Na
stilstand moet de bestuurder handmatig
opschakelen (+) tijdens het optrekken.
U kunt vanuit stilstand wegrijden in de
EERSTE of TWEEDE versnelling (of in de
DERDE versnelling, in de groep 4WD
LOW, of de modus SNOW of SAND, indien
beschikbaar). Als u kort op (+) drukt (bij
stilstand) kunt u wegrijden in de TWEEDE
versnelling. Wegrijden in de TWEEDE
versnelling kan zinvol zijn als het wegdek
glad is door sneeuw of ijs.
Als door terugschakelen het maximum
motortoerental wordt overschreden, vindt
het terugschakelen niet plaats.
Wanneer de voertuigsnelheid te laag is,
negeert het systeem alle opschakelpo-
gingen.
Het schakelen van de transmissie valt
meer op als AutoStick is ingeschakeld.
Het systeem kan terugkeren naar de auto-
matische schakelmodus als een storing of
oververhitting wordt gedetecteerd.
OPMERKING:
Wanneer Selec-Speed of de afdalingsrege -
ling (HDC) is ingeschakeld, is de AutoStick
niet actief.
U kunt AutoStick uitschakelen door de scha -
kelhendel weer in de stand DRIVE te zetten.
U kunt AutoStick op elk moment in of
uitschakelen zonder dat u uw voet van het
gaspedaal hoeft te nemen.
Noodloopmodus van de versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak wordt
elektronisch gecontroleerd op abnormale
situaties. Als een situatie wordt gedetecteerd
die schade aan de versnellingsbak kan
veroorzaken, wordt de noodloopmodus van
de versnellingsbak geactiveerd. In deze
modus werkt de transmissie mogelijk alleen
in een bepaalde versnelling of blijft deze in
NEUTRAL staan. Het is mogelijk dat het
storingslampje brandt. Dankzij de noodloop -
modus kan het voertuig voor reparatie naar
een erkende dealer worden gereden zonder
dat de versnellingsbak beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig probleem
kan de versnellingsbak, door de volgende
stappen uit te voeren, worden gereset om
weer alle vooruitversnellingen te kunnen
gebruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel, indien mogelijk, naar PARK. Als dit niet mogelijk is, zet u de transmissie
in de stand NEUTRAL.
3. Zet het contact in de stand OFF. Op voer -
tuigen met een startknop, houdt u het
contact ingedrukt totdat de motor wordt
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug om te
remmen op de motor. De aangedreven
wielen kunnen hun grip verliezen,
waardoor de auto in een slip kan raken,
wat een aanrijding of persoonlijk letsel tot
gevolg kan hebben.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 163
Page 166 of 370

STARTEN EN RIJDEN
164
4. Wacht ongeveer 30 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnelling.Als het probleem niet langer wordt gede -
tecteerd, werkt de versnellingsbak weer
op de normale manier.
OPMERKING:
Ook al kan de transmissie worden gereset, we
raden u toch aan zo spoedig mogelijk een
bezoek te brengen aan uw erkende dealer.
Een erkende dealer heeft diagnoseappara -
tuur waarmee de staat van de transmissie
kan worden bepaald. Als geen reset van de
versnellingsbak mogelijk is, is service door
de erkende dealer noodzakelijk.
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze auto
beschikt over een functie die het brandstof -
verbruik helpt beperken. Bij gekalibreerde
toerentallen grijpt automatisch een koppe -
ling in de koppelomvormer aan. Dit kan een
iets ander gevoel of respons geven tijdens
normale werking in de hogere versnellingen.
Wanneer de rijsnelheid afneemt of soms
tijdens het accelereren, ontkoppelt de
koppeling automatisch. OPMERKING:
De koppelomvormerkoppeling grijpt pas aan
wanneer de motor en/of transmissie warm
zijn (normaal gesproken na 2 tot 5 km [1 tot
3 mijl] rijden). Omdat het motortoerental
hoger is wanneer de koppelomvormerkoppe
-
ling niet aangrijpt, kan het lijken alsof de
transmissie niet correct schakelt wanneer
het voertuig koud is. Dat is normaal. De
koppelomvormerkoppeling zal weer normaal
functioneren wanneer de aandrijflijn
voldoende is opgewarmd.
BEDIENING VIERWIELAAN-
DRIJVING — INDIEN
AANWEZIG
Actieve aandrijving van Jeep
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met een
verdeelbak (PTU). Dit systeem werkt auto -
matisch, de bestuurder hoeft niets te
bedienen en heeft geen extra vaardigheden
nodig. Onder normale rijomstandigheden
hebben de voorwielen de meeste grip. Als de
voorwielen grip dreigen te verliezen, wordt er
automatisch meer trekkracht overgebracht
op de achterwielen. Hoe meer grip de voor -
wielen verliezen, hoe meer trekkracht er naar
de achterwielen wordt overgedragen. Bovendien wordt op een droog wegdek bij
krachtig accelereren (waar geen wielspin
optreedt), het koppel naar de achterwielen
geleid, om preventief de tractie en de rijei
-
genschappen te verbeteren.
Vierwielaandrijving (4x4)
De vierwielaandrijving (4WD) is volledig
automatisch in de normale rijmodus.
OPMERKING:
Het is niet mogelijk om van modus te
wijzigen wanneer het voertuig de snelheid
van 120 km/u (75 mph) overschrijdt.
LET OP!
Alle wielen moeten banden hebben met
dezelfde maat en van hetzelfde type.
Gebruik geen banden met een
verschillende bandmaat. Een ongelijke
bandenmaat kan tot beschadiging van de
krachtoverbrenging leiden.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 164
Page 248 of 370

SERVICE EN ONDERHOUD
246
2.4-liter benzinemotor
Uw auto is uitgerust met een automatische
indicator voor olieverversing. De indicator
voor olieverversing herinnert u eraan dat de
motorolie van uw auto moet worden ververst.
Afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden
van de motor wordt het bericht voor olie
verversen weergegeven in de instrumenten-
groep. Dit betekent dat uw auto een onder -
houdsbeurt nodig heeft. Omstandigheden zoals frequente korte ritten en gebruik van de
trekhaak, zeer hoge of lage omgevingstempe
-
raturen zijn van invloed op de weergave van
het bericht "Change Oil" (olie verversen) of
"Oil Change Required" (olieverversing
vereist). Bij zware bedrijfsomstandigheden
kan het bericht voor olie verversen al na
5600 km (3500 mijl) gaan branden na de laatste reset. Laat het onderhoud zo snel
mogelijk, binnen 805 km (500 mijl),
uitvoeren.
OPMERKING:
Onder geen beding mogen de intervalter -
mijnen voor olieverversing groter zijn dan
7,500 miles (12 000 km) of 12 maanden, afhankelijk van wat eerst komt.
OPMERKING:
Het lampje voor olie verversen gaat niet
branden onder deze omstandigheden. Eenmaal per maand of voor een lange rit:
Oliepeil controleren.
Niveau van de ruitensproeiervloeistof
controleren.
Bandenspanning controleren en kijken of
er sprake is van ongebruikelijke slijtage of
beschadigingen. Rouleer banden bij de
eerste tekenen van ongelijkmatige slijtage,
zelfs voordat de indicator voor olie
verversen gaat branden.
Controleer de vloeistofniveaus van het
koelvloeistofreservoir en het hoofdremci
-
linderreservoir en vul indien nodig vloei -
stof bij.
De werking van alle lampen binnen en
buiten controleren.
WAARSCHUWING!
U kunt ernstig letsel oplopen tijdens het
werken aan of bij een motorvoertuig.
Voer alleen werkzaamheden uit waarvan
u kennis hebt en waarvoor u over het
juiste gereedschap beschikt. Als u twij -
felt over uw kunde om een bepaalde
werkzaamheid uit te voeren, breng dan
uw auto naar een vakkundige monteur.
Het niet correct inspecteren en onder -
houden van uw auto kan tot gevolg
hebben dat een onderdeel niet correct
functioneert, wat de rijeigenschappen en
prestaties nadelig beïnvloedt. Dit kan
een aanrijding tot gevolg hebben.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 246
Page 326 of 370

MULTIMEDIA
324
Gesproken bestemming invoeren in één
stap
Voer een navigatiebestemming in zonder
uw handen van het stuur te halen.
U hoeft enkel op de toets Uconnect Voice
Command (spraakbediening) op het
stuur te drukken, te wachten op de
pieptoon en een opdracht als "Find
Address " (vind adres), gevolgd door het
adres, te zeggen.
OPMERKING:
Het gebruik van de toetsen op het aanraak -
scherm is niet beschikbaar terwijl u rijdt. U
kunt echter spraakopdrachten gebruiken om
een adres in te voeren tijdens het rijden.
Raadpleeg de paragraaf "Snelle tips voor
spraakherkenning Uconnect" in dit gedeelte
voor meer informatie.
Uw thuisadres instellen
Om een thuisadres toe te voegen, kiest u
de schermtoets "Nav" in de menubalk op
het aanraakscherm om het navigatiesy-
steem en het navigatiehoofdmenu te
openen.
Kies de schermtoets "Home” (thuisadres).
U kunt een thuisadres toevoegen "Spell
City" (plaatsnaam invoeren), "Spell Street"
(straatnaam invoeren), of "Select Country" (land selecteren) door te selecteren. Uw
land wordt automatisch ingevuld op basis
van uw provincie.
Nadat u uw thuisadres hebt ingevoerd,
selecteert u de schermtoets "Save home"
(thuisadres opslaan) aan de linkeronder
-
kant van het aanraakscherm.
Om een opgeslagen thuisadres (of andere
opgeslagen adressen) te verwijderen,
zodat u nieuw thuisadres kunt opslaan,
drukt u op de schermtoets "NAV" en drukt
u in het scherm "Where To" (waarheen) op
de schermtoets "Home” (thuisadres). Druk
op de knop "Reset Location" (adres
resetten) onder het scherm "Manage"
(beheren). Er wordt een bevestigings-
scherm weergegeven met de vraag "Are
you sure you want to reset this location?"
(weet u zeker dat u dit adres wilt
resetten?). Druk op "Reset" (resetten) om
het wissen te bevestigen. Stel aan de hand
van de voorgaande instructies een nieuwe
thuislocatie in.
Home (thuisadres)
In het systeem moet een thuislocatie zijn
opgeslagen. Kies de schermtoets "Home"
in het menu in het hoofdmenu navigatie. Kaart Uconnect 4C NAV met 8,4-inch display
Uw route wordt op de kaart gemarkeerd met
een blauwe lijn. Wanneer u afwijkt van de
oorspronkelijke route, wordt uw route
opnieuw berekend. Tijdens het rijden op
hoofdwegen wordt mogelijk een pictogram
met de maximumsnelheid weergegeven.
1 — Afstand tot volgende afslag
2 — Straat volgende afslag
3 — Geschatte aankomsttijd
4 — In- en uitzoomen
5 — Uw locatie op de kaart
6 — Hoofdmenu navigatie
7 — Locatie huidige straat
8 — Routeopties navigatie
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 324
Page 336 of 370

MULTIMEDIA
334
Android™ apparaten
1. Druk op de menutoets op de mobiele telefoon.
2. Kies "Settings" (instellingen).
3. Selecteer "Connections" (verbindingen).
4. Schakel "Show Notifications" (notifica -
ties tonen) in.
Er wordt een pop-upvenster weerge -
geven waarin u wordt gevraagd een
verzoek om verbinding te maken met
uw berichten te accepteren. Selecteer
Niet opnieuw vragen en druk op OK.
Inkomende SMS-berichten op Android™ apparaat inschakelen OPMERKING:
Alle binnenkomende sms-berichten die zijn
ontvangen tijdens de huidige contactcyclus
worden gewist uit het Uconnect systeem
wanneer het contact in de stand OFF wordt
gezet.
Handige tips en veelgestelde vragen voor
het verbeteren van de
Bluetooth®-prestaties met uw Uconnect
systeem
Mobiele telefoon kan niet opnieuw verbinden
met systeem na het koppelen:
Stel de mobiele telefoon in om automa-
tisch te verbinden of als vertrouwd appa-
raat in de Bluetooth®-instellingen van de
mobiele telefoon (Blackberry®-appa-
raten).
Veel mobiele telefoons maken niet auto-
matisch opnieuw verbinding na opnieuw
te worden opgestart (harde start). Uw
mobiele telefoon kan nog steeds hand -
matig worden verbonden. Sluit alle
toepassingen die mogelijk actief zijn
(raadpleeg de instructies van de fabrikant
van de mobiele telefoon) en volg "Uw
mobiele telefoon koppelen (draadloos
verbinden) aan het Uconnect systeem".
Herstel de fabrieksinstellingen van uw
mobiele telefoon. Raadpleeg de fabrikant
van uw mobiele telefoon of uw mobiele
provider voor instructies. Dit dient alleen
als laatste redmiddel te worden gebruikt.
Mobiele telefoon kan niet worden gekoppeld
aan het systeem:
Verwijder de koppelingsgeschiedenis van
de mobiele telefoon en het Uconnect
systeem; meestal vindt u deze in de Blue-
tooth®-verbindingsinstellingen van de
telefoon.
Controleer of u "Uconnect" selecteert in de
gedetecteerde Bluetooth®-apparaten op
uw mobiele telefoon.
Als uw voertuigsysteem een PIN-code
genereert, is de standaardinstelling 0000.
Voer een harde reset van de mobiele tele-
foon uit door de batterij te verwijderen
(indien verwijderbaar — zie de gebrui -
kershandleiding van uw mobiele telefoon).
Dit dient alleen als laatste redmiddel te
worden gebruikt.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 334