service JEEP GRAND CHEROKEE 2015 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2015, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2015Pages: 480, PDF Size: 4.63 MB
Page 209 of 480

Radio instellen — indien aanwezig
Na het kiezen van de schermtoets"Radio
Setup" (radio instellen) zijn de volgende instel-
lingen mogelijk.
Regional (regionaal)
Als deze functie is geselecteerd, wordt het
volgen van regionale services geforceerd,
waardoor automatisch naar netwerkstations
wordt geschakeld. Als u de regionale instelling
wilt wijzigen, kiest u de schermtoets "Off"(uit) of
"On" (aan). Kies vervolgens de schermtoets
met de pijl naar links.
Instellingen herstellen
Na het kiezen van de schermtoets "Restore
Settings" (instellingen herstellen) zijn de vol-
gende instellingen mogelijk.
Instellingen herstellen
Wanneer deze functie is geselecteerd, worden
de standaardinstellingen van het scherm, de
klok, het geluid en de radio hersteld. Om de
standaardinstellingen te herstellen kiest u de
schermtoets "Restore Settings" (instellingen
herstellen). Er verschijnt een dialoogvenster
waarin u wordt gevraagd "Weet u zeker dat ualle persoonlijke gegevens wilt wissen?"
en kies
"OK" om ze te wissen of "Cancel"(annuleren)
om af te sluiten. Nadat de standaardinstellingen
zijn hersteld, verschijnt een bericht met de tekst
"settings reset to default" (instellingen terugge-
steld naar standaardinstellingen). Kies de
schermtoets OK om af te sluiten.
Persoonlijke gegevens wissen
Nadat u de schermtoets "Clear Personal Data
Settings" (instellingen persoonlijke gegevens
wissen) hebt gekozen, zijn de volgende instel-
lingen mogelijk:
Persoonlijke gegevens wissen
Wanneer deze functie wordt geselecteerd, wor-
den alle
persoonlijke gegevens verwijderd,
waaronder Bluetooth® apparaten en voorkeur-
zenders. Om persoonlijke informatie te verwij-
deren, kiest u de schermtoets "Clear Personal
Data" (persoonlijke gegevens wissen). Er ver-
schijnt een dialoogvenster waarin u wordt ge-
vraagd "Weet u zeker dat u alle persoonlijke
gegevens wilt wissen?" en kies"OK"om ze te
wissen of "Cancel"(annuleren) om af te sluiten.
Nadat de gegevens zijn gewist, verschijnt een
bericht met de tekst "Persoonlijke gegevens gewist". Om terug te keren naar het vorige
menu, kiest u de schermtoets met de pijl naar
links.
Customer Programmable Features
(door de klant te programmeren
functies) — Uconnect® 8.4 Settings
(instellingen Uconnect® 8.4)Kies de schermtoets
"Settings"(instellingen) om
het scherm menu-instelling weer te geven. In
deze modus geeft het Uconnect® systeem u
toegang tot programmeerbare functies waarmee
de auto kan zijn uitgerust, zoals Display
(Scherm), Clock (Klok), Safety/Assistance
(Veiligheid/hulp), Lights (Verlichting), Doors &
Locks (Portieren en sloten), Auto-On Comfort
(Comfort automatisch aan), Engine Off Operation
(Stroom bij uitgeschakelde motor), Compass Set-
tings (Kompasinstellingen), Audio and Phone/
Bluetooth (Audio- en telefoon/Bluetooth).OPMERKING:
Er kan telkens slechts één onderdeel van
het aanraakscherm tegelijk worden weerge-
geven.
205
Page 221 of 480

het voertuig op een krik staat om een wiel te
verwisselen. Kies het vakje naast uw keuze om
een vinkje naast de functie te plaatsen en aan
te geven dat het systeem geactiveerd is. Als u
het vinkje verwijdert, wordt het systeem
uitgeschakeld.
Transportstand
Wanneer deze functie is geselecteerd, wordt de
luchtvering uitgeschakeld
om het mogelijk te
maken om de auto op een oplegger te trekken.
Kies het vakje naast uw keuze om een vinkje
naast de functie te plaatsen en aan te geven dat
het systeem geactiveerd is. Als u het vinkje
verwijdert, wordt het systeem uitgeschakeld.
Stand Wheel Alignment (wieluitlijning)
Deze functie voorkomt dat de luchtvering auto-
matisch wordt afgesteld tijdens het uitvoeren
van werkzaamheden voor de wieluitlijning. Al-
vorens de wielen uit te lijnen, moet deze stand
worden ingeschakeld. Raadpleeg uw erkende
dealer voor meer informatie. Radio instellen — indien aanwezig
Na het kiezen van de schermtoets
"Radio
Setup" (radio instellen) zijn de volgende instel-
lingen mogelijk.
Regional (regionaal)
Als deze functie is geselecteerd, wordt het
volgen van
regionale services geforceerd,
waardoor automatisch naar netwerkstations
wordt geschakeld. Als u de regionale instelling
wilt wijzigen, kiest u de schermtoets "Off"(uit) of
"On" (aan). Kies vervolgens de schermtoets
met de pijl naar links.
Instellingen herstellen
Na het kiezen van de schermtoets "Restore
Settings" (instellingen herstellen) zijn de vol-
gende instellingen mogelijk.
Instellingen herstellen
Wanneer deze functie is geselecteerd, worden
de standaardinstellingen
van het scherm, de
klok, het geluid en de radio hersteld. Om de
standaardinstellingen te herstellen kiest u de
schermtoets "Restore Settings" (instellingen
herstellen). Er verschijnt een dialoogvenster
waarin u wordt gevraagd "Weet u zeker dat ualle persoonlijke gegevens wilt wissen?"
en kies
"OK" om ze te wissen of "Cancel"(annuleren)
om af te sluiten. Nadat de standaardinstellingen
zijn hersteld, verschijnt een bericht met de tekst
"settings reset to default" (instellingen terugge-
steld naar standaardinstellingen). Kies de
schermtoets OK om af te sluiten.
Persoonlijke gegevens wissen
Nadat u de schermtoets "Clear Personal Data
Settings" (instellingen persoonlijke gegevens
wissen) hebt gekozen, zijn de volgende instel-
lingen mogelijk:
Persoonlijke gegevens wissen
Wanneer deze functie wordt geselecteerd, wor-
den alle persoonlijke gegevens verwijderd, waar-
onder Bluetooth® apparaten en voorkeurzenders.
Om persoonlijke informatie te verwijderen, kiest u
de schermtoets
"Clear Personal Data" (persoon-
lijke gegevens wissen). Er verschijnt een dialoog-
venster waarin u wordt gevraagd "Weet u zeker
dat u alle persoonlijke gegevens wilt wissen?" en
kies "OK" om ze te wissen of "Cancel"(annule-
ren) om af te sluiten. Nadat de gegevens zijn
gewist, verschijnt een bericht met de tekst "Per-
217
Page 254 of 480

BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE . . . . . . . . . . . . . . . . . .311
Bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .311
Bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .312
Bandenspanning bij hoge snelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . .312
Radiaalbanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .313
Type banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .313
Run-flat-banden — indien aanwezig . . . . . . . . . . . . . . . . . . .314
Reservewielen — indien aanwezig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .314
Doorslippen van de wielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .316
Bandenslijtage-indicatoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .316
Levensduur van banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .317
Vervangende banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .317
SNEEUWKETTINGEN (TRACTIEHULPMIDDELEN) . . . . . . . . . . .318
ROULEREN VAN BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .319
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . .320
Waarschuwingen van het bandenspanningscontrolesysteem . . . .322
Waarschuwing SERVICE TPM SYSTEM (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . .323
Bandenspanningscontrolesysteem uitschakelen - indien
aanwezig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .324
BRANDSTOFVEREISTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .325
3,6-liter motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .325
5.7-liter motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .325
FLEXIFUEL (ALLEEN 3.6-l MOTOR) — INDIEN AANWEZIG . . . . .328
Algemene informatie over E-85 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .328
Brandstof met ethanol (E-85) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .328
Brandstofvereisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .328
250
Page 273 of 480

6. Schakel naar de gewenste versnelling. Alshet probleem niet langer wordt gedetec-
teerd, werkt de versnellingsbak weer op de
normale manier.
OPMERKING:
Ook al kan de versnellingsbak worden gere-
set, we raden u toch aan zo spoedig moge-
lijk een bezoek te brengen aan uw erkende
dealer. Uw erkende dealer kan met speciale
diagnoseapparatuur vaststellen of het pro-
bleem zich nogmaals kan voordoen.
Als geen reset van de versnellingsbak mogelijk
is, is service door de erkende dealer noodzake-
lijk.
Schakelflipper-modus
De schakelflipper-modus biedt de bestuurder
een interactieve schakelmethode die handma-
tig schakelen mogelijk maakt, waardoor u meer
controle over de auto krijgt. Met de schakelflip-
pers kunt u maximaal remmen op de motor,
ongewenst op- of terugschakelen voorkomen
en de prestaties van de auto verbeteren. Met dit
systeem heeft u ook meer controle over de auto
bij het inhalen, bij het rijden in de stad, bij glad wegdek, in de bergen, het trekken van een
aanhangwagen en vele andere situaties.
Bediening
Wanneer de versnelling in de stand DRIVE of
SPORT staat, schakelt de versnellingsbak au-
tomatisch tussen de acht beschikbare versnel-
lingen. Om de schakelflipper-modus in te scha-
kelen drukt u kort op een van de schakelflippers
aan het stuurwiel (+/-) terwijl de versnellingsbak
in de stand DRIVE of SPORT staat. Als u kort
op (-) drukt om de schakelflipper-modus te
activeren, schakelt de versnellingsbak terug
naar de eerstvolgende lagere versnelling, terwijl
bij het aantikken van (+) om de schakelflipper-
modus te activeren,de huidige versnelling be-
houden blijft. Wanneer de schakelflipper-modus
actief is, wordt de huidige versnelling in de
instrumentengroep weergegeven.
In de schakelflipper-modus schakelt de versnel-
lingsbak op of terug als de bestuurder handma-
tig (+/-) kiest, tenzij dit leidt tot stotteren of een
te hoog toerental van de motor. De versnellings-
bak blijft in de gekozen versnelling totdat naar
een hogere of lagere versnelling wordt gescha-
keld, met uitzondering van de onderstaande
situaties.
De versnellingsbak schakelt automatisch te-
rug als de snelheid van de auto afneemt (om
stotteren van de motor te voorkomen), waar-
bij de huidige versnelling wordt aangegeven.
De versnellingsbak schakelt automatisch te-
rug naar de eerste versnelling wanneer de
auto tot stilstand komt. Na stilstand moet de
bestuurder handmatig opschakelen (+) tij-
dens het optrekken.
U kunt vanuit stilstand wegrijden in de eerste
of tweede versnelling (of de derde versnel-
ling in de groep 4LO, de stand sneeuw of de
stand zand). Als u kort op (+) drukt (bij
stilstand) kunt u wegrijden in de tweede
versnelling. Wegrijden in de tweede versnel-
ling kan zinvol zijn als het wegdek glad is
door sneeuw of ijs.
Als door terugschakelen het maximum mo-
tortoerental wordt overschreden, vindt het
terugschakelen niet plaats.
269
Page 291 of 480

STUURBEKRACHTIGING
5.7-liter motorHet standaard stuurbekrachtigingssysteem
zorgt voor een optimale reactie op stuurma-
noeuvres en maakt de auto gemakkelijk be-
stuurbaar als er weinig ruimte is. Het systeem
voorziet in mechanische stuurkracht als de
stuurbekrachtiging eventueel wegvalt.
Als de stuurbekrachtiging om een of andere
reden uitvalt, blijft de auto normaal bestuurbaar.
Onder dergelijke omstandigheden is er wel aan-
zienlijk meer stuurkracht nodig, vooral bij lage
rijsnelheden en tijdens parkeermanoeuvres.
OPMERKING:
Wat meer werkingsgeluid aan het einde
van de stuurwielslag is normaal en duidt
niet op een probleem met de stuurbe-
krachtiging.
Als het voertuig voor het eerst wordt
gestart bij koud weer, bestaat er kans dat
de pomp van het stuurbekrachtigingssys-
teem even lawaai maakt. Dit is te wijten
aan de koude, dikke vloeistof in de stuur- inrichting. Dit lawaai is als normaal te
beschouwen en is in het geheel niet scha-
delijk voor de stuurinrichting.
WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale stuurbekrach-
tiging is onverstandig. U kunt zo de veiligheid
van uzelf en anderen in gevaar brengen.
Laat zo snel mogelijk onderhoud verrichten.LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar het einde
van zijn slag gedraaid houdt, raakt de stuur-
bekrachtigingsvloeistof verhit. Vermijd dit
dus als dat mogelijk is. U riskeert anders
schade aan de stuurbekrachtigingspomp.3.6-liter benzinemotor en 3.0-liter
dieselmotorUw auto is voorzien van een elektrohydraulisch
stuurbekrachtigingssysteem waardoor de auto
vlot reageert op uw stuuracties en gemakkelijk
manoeuvreerbaar is in kleine ruimten. Het ni-veau van de bekrachtiging wordt door het sys-
teem gevarieerd, zodat u slechts licht hoeft te
sturen bij het parkeren, maar voldoende stuur-
gevoel houdt bij normaal rijden. Wanneer zich in
het elektrohydraulische stuurbekrachtigings-
systeem een storing voordoet waardoor het
systeem niet langer voor stuurbekrachtiging
kan zorgen, zal het mechanische besturing
mogelijk maken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het mogelijk
dat de elektrisch aangedreven pomp de
stuurbekrachtiging vermindert of uitschakelt
om beschadiging van het systeem te voor-
komen. Zodra het systeem is afgekoeld,
wordt de normale werking hervat.
Wanneer het bericht "SERVICE
POWER STEERING" (onderhoud
stuurbekrachtigingssysteem nood-
zakelijk) samen met een knippe-
rend pictogram wordt weergege-
ven op het DID-scherm, betekent
dit dat auto naar de dealer moet worden ge-
287
Page 292 of 480

bracht voor service. Het is dan mogelijk dat de
stuurbekrachtiging van de auto is uitgevallen.
Raadpleeg de paragraaf"Bestuurdersinfor-
matiedisplay (DID)" in het hoofdstuk"Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie hierover.
Als het bericht "POWER STEERING HOT"
(stuurbekrachtigingssysteem oververhit) samen
met een pictogram wordt weergegeven op het
DID-scherm, dan betekent dit dat mogelijk ex-
treme stuurmanoeuvres hebben plaatsgevon-
den, waardoor het stuurbekrachtigingssysteem
oververhit is geraakt. De stuurbekrachtiging zal
dan tijdelijk wegvallen totdat niet langer sprake
is van oververhitting. Wanneer de rijomstandig-
heden dit toestaan, zet de auto dan veilig stil
aan de kant van de weg en laat de motor enige
tijd stationair draaien totdat het lampje dooft.
Raadpleeg de paragraaf "Bestuurdersinfor-
matiedisplay (DID)" in het hoofdstuk"Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie hierover. OPMERKING:
Ook wanneer de stuurbekrachtiging niet
meer werkt, kan de auto nog worden be-
stuurd. Onder dergelijke omstandigheden
is wel aanzienlijk meer kracht nodig om te
sturen, vooral bij lage rijsnelheden en
tijdens parkeermanoeuvres.
Breng een bezoek aan uw erkende dealer
voor service, wanneer deze situatie niet
verandert.
Controle vloeistof
stuurbekrachtigingHet peil van de stuurbekrachtigingsvloeistof
hoeft niet op vastgestelde onderhoudstijdstip-
pen te worden gecontroleerd. Het vloeistofpeil
hoeft uitsluitend te worden gecontroleerd als u
vermoedt dat er lekkage optreedt, als u onge-
wone geluiden hoort en/of wanneer het sys-
teem niet naar verwachting werkt. Laat de keu-
ring coördineren door een erkende dealer.
LET OP!
Spoel het systeem van de stuurbekrachti-
ging niet met chemicaliën, omdat daardoor
de onderdelen van de stuurbekrachtiging
beschadigd kunnen raken. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de standaard-
garantie.WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau terwijl de auto
vlak staat en nadat de motor is afgezet, om
zo letsel door bewegende onderdelen te
voorkomen en een accurate niveau-aflezing
te verzekeren. Vul nooit te veel vloeistof bij.
Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbe-
volen stuurbekrachtigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het juiste peil.
Verwijder met een schone doek alle gemorste
vloeistof van de oppervlakken. Raadpleeg de
paragraaf "Vloeistoffen, smeermiddelen en ori-
ginele onderdelen" in"Onderhoud van uw auto"
voor meer informatie hierover.
288
Page 306 of 480

Controle-/storingslampje ESC en
controlelampje ESC UIT
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESC) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer de
contactschakelaar naar de stand
ON/RUN wordt gedraaid. Als de
motor draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer controle-/storingslampje ESC continu
blijft branden terwijl de motor draait, is een
storing gedetecteerd in het ESC-systeem. Als
het lampje blijft branden nadat er verschillende
keren is gestart en u meerdere kilometers hebt
gereden met een snelheid hoger dan 48 km/u
(30 mph), dient u zo snel mogelijk contact op te
nemen met uw erkende dealer om het probleem
te laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESC (in de instru-
mentengroep) begint te knipperen zodra de
banden grip verliezen en het ESC-systeem
wordt geactiveerd. Het controle-/storingslampje
ESC knippert ook wanneer het ASR-systeem
actief is. Als het controle-/storingslampje ESC
gaat knipperen tijdens het optrekken, neem dan gas terug en rijd verder terwijl u zo min mogelijk
gas geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan
de toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
Het controlelampje ESC uitgeschakeld en
het controle-/storingslampje ESC gaan
kort branden wanneer de contactschake-
laar in de stand ON/RUN wordt gezet.
Telkens wanneer u het contact in de stand
ON/RUN wordt gezet, behalve wanneer de
auto in groep 4L wordt gestart, is het
ESC-systeem aan, ook als dit eerder is
uitgeschakeld.
Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt.
Het controlelampje "ESC uit"geeft
aan dat het elektronisch stabiliteits-
regelsysteem (ESC) gedeeltelijk of
volledig is uitgeschakeld.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
BANDEN
Bandmarkeringen1 — U.S. DOT Code
veiligheidsnormen (TIN) 4 — Maximale belasting
2 — Maat 5 — Maximale spanning
3 — Serviceomschrij-
ving 6 — Slijtage, tractie en
temperatuurbereiken
302
Page 309 of 480

VOORBEELD:
Serviceomschrijving: 95= Belastingsindex
- Een cijfercode met betrekking tot de maximale last die een band kan dragen
H = Snelheidsymbool
- Een symbool dat het snelheidsbereik aangeeft waarbij een band een last kan dragen die overeenkomt met zijn belas-
tingsindex bij bepaalde bedrijfsomstandigheden
- De maximale snelheid die overeenkomt met het snelheidsymbool mag alleen bereikt worden onder bepaalde bedrijfsom-
standigheden (d.w.z. bandenspanning, voertuigbelasting, toestand van de weg en de aangegeven maximum snelheid)
Lastidentificatie:
Het ontbreken van de volgende lastidentificatiesymbolen op de zijkant van de band geeft aan dat dit een Standard Load (SL)-band is:
XL = Extra last (of versterkte)-band, ofLL= Band lichte belasting ofC, D, E, F, G = Last verbonden met de maximale last die een band kan dragen bij een bepaalde spanning.
Maximum Load - Geeft de maximale last aan die de band kan dragen
Maximum Pressure - Geeft de maximaal toegestane koude bandenspanning van deze band aan
305
Page 317 of 480

of dealer voor informatie over veilige rijsnelhe-
den, belasting en koude bandenspanning.WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in een maxi-
maal beladen auto is gevaarlijk. De extra
belasting op uw banden kan lekkage of een
klapband veroorzaken. Dit kan leiden tot een
ernstig ongeval. Rijd niet sneller dan
120 km/u (75 mph) in een auto die tot het
maximale laadvermogen is beladen.RadiaalbandenWAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van radiaalban-
den en andere bandentypes heeft een nega-
tieve invloed op het weggedrag van uw auto.
Dit stabiliteitsverlies kan ongevallen veroor-
zaken. Als u radiaalbanden gebruikt, moeten
dat er altijd vier zijn. Combineer ze nooit met
andere bandentypes.Banden repareren
Als uw band beschadigd is, kan deze worden
gerepareerd als de band voldoet aan de vol-
gende criteria:
Er is niet met de band gereden terwijl deze
lek was.
De beschadiging zit alleen op het loopvlak
van de band (beschadiging op de wang kan
niet worden gerepareerd).
Het gat is niet groter dan ¼" (6 mm).
Raadpleeg een erkende bandenleverancier voor
bandenreparaties en aanvullende informatie.
Beschadigde run-flat banden of run-flat banden
die zijn blootgesteld aan drukverlies, moeten on-
middellijk worden vervangen door een andere
run-flat band van dezelfde maat en serviceom-
schrijving (belastingsindex en snelheidssymbool).Type bandenAllseasonbanden — indien aanwezig
Allseasonbanden bieden grip in alle seizoenen
(lente, zomer, herfst en winter). De hoeveelheid
grip kan tussen verschillende allseasonbanden
variëren. Allseasonbanden zijn te herkennen aan de aanduiding M+S, M&S, M/S of MS op de
wang van de band. Gebruik allseasonbanden
altijd in sets van vier, omdat anders de veilig-
heid en de bestuurbaarheid van de auto in het
gedrang kunnen komen.
Zomer- of drieseizoenenbanden — indien
aanwezig
Zomerbanden bieden grip onder zowel natte als
droge omstandigheden en zijn niet bedoeld om
in sneeuw of op ijs te gebruiken. Als uw auto is
uitgerust met zomerbanden, dient u er rekening
mee te houden dat deze niet zijn ontworpen
voor rijden in de winter of in koud weer. Neem
voor meer informatie contact op met een er-
kende dealer. Zomerbanden zijn niet voorzien
van de
"all season"-aanduiding of het berg/
sneeuwvloksymbool op de wang van de band.
Gebruik zomerbanden altijd in sets van vier
omdat anders de veiligheid en de bestuurbaar-
heid van de auto in het gedrang kunnen komen.
313
Page 327 of 480

Waarschuwing SERVICE TPM
SYSTEM (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)Als een systeemstoring is geconstateerd, knip-
pert het bandenspanningslampje gedurende 75
seconden en blijft daarna continu branden. Bij
een systeemstoring wordt ook een geluidssig-
naal weergegeven. Het DID toont gedurende
minimaal vijf seconden het bericht"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem). Dit bericht wordt gevolgd
door de grafische weergave van "- -"in plaats
van de spanningswaarde(n) om aan te geven
welke bandenspanningssensor(en) niet naar
behoren werkt (werken).
Als het contact wordt uitgeschakeld en vervol-
gens weer ingeschakeld, zal deze reeks wor-
den herhaald wanneer de systeemstoring zich
nog steeds voordoet. Als de systeemfout is
verholpen, stopt het bandenspanningslampje
met knipperen, wordt het bericht "SERVICETPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) niet langer weergegeven en
verschijnt in plaats van de streepjes de waarde
van de bandenspanning. Systeemstoringen
kunnen de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde ra-
diofrequenties uitzenden als de banden-
spanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolf-
signalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die niet zijn uit- gerust met bandenspanningssensoren. Het DID toont ook gedurende minimaal vijf
seconden het bericht
"SERVICE TPM SYS-
TEM" (onderhoud bandenspanningscontrole-
systeem) wanneer zich een systeemfout voor-
doet die mogelijk verband houdt met een
onjuiste sensorpositie. In dat geval wordt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) gevolgd
door de weergave van de bandenspannings-
waarden. Dit duidt erop dat de bandenspan-
ningswaarden nog steeds van de bandenspan-
ningssensoren worden ontvangen, maar dat
deze sensoren zich mogelijk niet op de juiste
plaats bevinden. Zolang het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) wordt weergegeven, moet het
systeem worden nagekeken.
323