display JEEP RENEGADE 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2018, Model line: RENEGADE, Model: JEEP RENEGADE 2018Pages: 380, PDF Size: 6.15 MB
Page 172 of 380

als het rempedaal is ingetrapt;als de remmen oververhit zijn;als de elektrische handrem is
ingeschakeld;
als de versnellingspook op P
(parkeren), R (achteruit) of N (vrijstand)
staat (versies met automatische
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling);
als de versnellingspook op R
(achteruit), vrijstand of 1 (eerste
versnelling ingeschakeld) staat (versies
met handgeschakelde versnellingsbak);
wanneer het koppelingspedaal wordt
ingetrapt (versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
als het motortoerental een maximale
drempel overschrijdt (versies met
handgeschakelde versnellingsbak en
versies met automatische versnellingsbak
/automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling) of onder een
minimale drempel valt (alleen versies
met handgeschakelde versnellingsbak);
als de rijsnelheid niet binnen het
instelbare snelheidsbereik ligt;
als de ESC (of ABS of een ander
systeem voor stabiliteitsregeling) in
werking is of net in werking is geweest;
als het ESC is uitgeschakeld;tijdens de automatische remingreep
door het Forward Collision Warning Plus
Systeem (indien aanwezig);
als de Speed Limiter actief is;
als de elektronische Cruise-Control
actief is;
bij een storing van het systeem;als de motor is uitgeschakeld:als de radarsensor geen vrij zicht heeft
(in dat geval moet de bumper worden
schoongemaakt bij de sensor).
BELANGRIJK Het systeem wordt niet
gedeactiveerd wanneer met ingetrapt
versnellingspedaal een snelheid hoger
dan de instelbare snelheid (160 km/h
of 100 mph in het geval van een
instrumentenpaneel dat is ingesteld
op mph) wordt bereikt. Onder deze
omstandigheden zou het systeem niet
correct kunnen werken en is het
raadzaam om het te deactiveren.
SNELHEID WIJZIGEN
Snelheid verhogen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden verhoogd
via de knop SET +.
Druk eenmaal op de knop SET +om de
snelheid met 1 km/h te verhogen (of met
1 mph wanneer de meeteenheid is
ingesteld op mph). Bij elke afzonderlijke
druk op de knop wordt de snelheid
verhoogt met 1 km/h (of met 1 mph in
geval van instrumentenpaneel ingesteld
op mijl per uur).
Houd de knop SET + ingedruktom de
snelheid in stappen van 10 km/h te
verhogen (of van 5 mph met de
meeteenheid ingesteld op mph) tot de
knop wordt vrijgegeven. De toename van
de ingestelde snelheid wordt op het
display weergegeven.
Snelheid verlagen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden verlaagd
door de knop SET – ingedrukt te houden.
Druk eenmaal op de knop SET -om de
snelheid met 1 km/h te verlagen (of met
1 mph wanneer de meeteenheid is
ingesteld op mph). Bij elke volgende
druk op de knop wordt de snelheid met
1 km/h verlaagd (of met 1 mph wanneer
de meeteenheid is ingesteld op mph).
Houd de knop SET - ingedruktom de
snelheid in stappen van 10 km/h te
verlagen (of van 5 mph met de
meeteenheid ingesteld op mph) tot de
knop wordt vrijgegeven. De afname van
de snelheid wordt op het display
weergegeven.
ACCELERATIE BIJ INHALEN
Als u achter een voertuig rijdt en actieve
cruisecontrol is ingeschakeld, zorgt het
systeem voor extra acceleratie als u
harder gaat rijden dan een bepaalde
snelheid en de richtingaanwijzer naar
170
STARTEN EN RIJDEN
Page 174 of 380

bestuurder kan altijd het rempedaal
intrappen als dat nodig mocht zijn.
BELANGRIJK Wanneer het systeem
voorziet dat de toegepaste remkracht
niet voldoende is voor het handhaven
van de ingestelde afstand, wordt op
het display, tijdens het benaderen van
het voorgaande voertuig, het
waarschuwingsbericht “REM!”
knipperend weergegeven. Er klinkt ook
een geluidssignaal. In dit geval is het
raadzaam om direct het rempedaal in
te trappen om een veilige afstand tot
de voorligger te behouden.
BELANGRIJK De bestuurder moet erop
toezien dat er zich geen voetgangers,
andere voertuigen of voorwerpen in de
directe omgeving van het voertuig
bevinden. Het niet in acht nemen van
deze voorzorgsmaatregelen kan leiden
tot ernstige ongelukken en lichamelijk
letsel.
BELANGRIJK Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om voldoende afstand te houden op
voorliggers en zich hierbij te houden
aan de geldende verkeersregels.UITSCHAKELEN
In de volgende gevallen wordt de functie
uitgeschakeld en de ingestelde snelheid
geannuleerd:
de knopvan de adaptive
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knopvan de elektronische
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knop voor de Speed Limiter wordt
ingedrukt;
de startinrichting bevindt zich in de
stand STOP;
de modus 4WD LOW is geactiveerd.
In de volgende gevallen wordt de functie
geannuleerd (de ingestelde snelheid en
afstand worden opgeslagen):
de knop CANC wordt ingedrukt;als de voorwaarden uit de paragraaf
“De gewenste snelheid instellen” van
toepassing zijn;
als de rijsnelheid lager is dan de
minimale snelheid waarbij de
cruisecontrol werkt (bijvoorbeeld bij een
file).
Als deze voorwaarden optreden terwijl het
systeem de auto langzamer laat tijden om
afstand te houden met een voorganger,
bestaat de kans dat de auto indien nodig
verder wordt afgeremd, ook nadat het
systeem is geannuleerd of uitgeschakeld
vanwege het bereiken van de minimale
snelheid voor de cruisecontrol.
ELEKTRONISCHE CRUISE
CONTROL-MODUS
Naast de Adaptive Cruise Controlmodus
(ACC) is de elektronische Cruise
Control-modus beschikbaar voor het
rijden met een constant snelheid.
Als op het voertuig de Adaptive Cruise
Control (ACC) aanwezig is, werkt de
elektronische Cruise Control op dezelfde
manier als de ACC (door op de knop
van de Cruise Control te drukken) met
het verschil dat:
het geen afstand houdt van het
voertuig dat zich voor de auto bevindt;
bij belemmerde radarsensor blijft het
systeem voortdurend werken.
Alvorens de eerder ingestelde snelheid op
te roepen, benader deze voordat u de
RES-knop indrukt en loslaat.
BELANGRIJK
134)Let tijdens het rijden altijd goed op,
zodat u altijd klaar bent om te remmen als
dat nodig is.
172
STARTEN EN RIJDEN
Page 175 of 380

135)Het systeem is een ondersteuning
voor de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid voor het besturen van
het voertuig ligt altijd nog bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in
volledige veiligheid te kunnen rijden. De
bestuurder moet altijd de op veilige
afstand te rijden ten opzichte van het
voertuig dat voor hem rijdt.
136)Het systeem wordt niet ingeschakeld
bij aanwezigheid van voetgangers,
voertuigen die in tegengestelde richting of
in dwarsrichting bewegen en stilstaande
voorwerpen (bijv. een voertuig dat stilstaat
in een file of met pech).
137)Het systeem is niet in staat rekening
te houden met weg-, verkeers- en
weersomstandigheden en met situaties
met slecht zicht (bijv. mist).
138)Het systeem herkent niet altijd
volledig complexe rijcondities. Dit kan
leiden tot een verkeerde of ontbrekende
analyse van de te bewaren veilige afstand.
139)Het systeem kan de maximale
remkracht niet op het voertuig toepassen:
het voertuig wordt dan ook niet volledig
gestopt.BELANGRIJK
54)Het systeem kan beperkt of niet
werken vanwege weersomstandigheden
zoals zware regen, hagel, dikke mist,
hevige sneeuw.
55)De sectie van de bumber voor de
sensor mag niet bedekt zijn met stickers,
extra koplampen of enig ander voorwerp.
56)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen
of een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
57)Verkeerde reparaties die op de
voorkant van het voertuig zijn uitgevoerd
(bijvoorbeeld bumpers, chassis) kunnen de
stand van de radarsensor wijzigen en er de
werking van in gevaar brengen. Wend u
voor reparaties van dit type tot het
Jeepservicenetwerk.
58)De radarsensor of de camera op de
voorruit mag niet onklaar worden gemaakt
of worden bewerkt. Wend u bij een storing
tot het Jeepservicenetwerk59)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
60)Let op bij reparaties en nieuwe lak in
de zone rondom de sensor (paneeltje dat
de sensor aan de linkerkant van de
bumper bedekt). Bij frontale botsingen kan
de sensor automatisch worden
uitgeschakeld en op het display wordt een
signalering weergegeven om aan te geven
dat de sensor moet worden gerepareerd.
Ook bij afwezigheid van storingssignalen
moet het system worden uitgeschakeld als
u vermoedt dat de stand van de
radarsensor is gewijzigd (bijv. door frontale
botsingen bij lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Wend u in dit geval
tot het Jeep-servicenetwerk om de
radarsensor te laten uitlijnen of vervangen.
173
Page 176 of 380

PARKSENSE SYSTEEM
(indien aanwezig)
VERSIES MET 4 SENSOREN
140)61) 62)
De parkeersensoren, die zich in de
achterbumper fig. 117 bevinden,
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
De sensoren waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal en, waar
aanwezig, met visuele signalen op het
display van het instrumentenpaneel.Aan/Uit
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 118 drukken.
Wanneer het systeem overgaat van
ingeschakeld naar uitgeschakeld en
andersom, wordt dit altijd vergezeld van
een speciaal bericht op het display van
het instrumentenpaneel.
Systeem ingeschakeld:Led uit.
Systeem uitgeschakeld: Led brandt
permanent.Het ledlampje gaat ook branden als het
ParkSense®-systeem defect is. Als er op
de knop wordt gedrukt terwijl er een
storing in het systeem is, knippert de led
ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.BELANGRIJK Nadat hetParkSense®
systeem is uitgeschakeld, blijft dat zo
totdat het weer ingeschakeld wordt,
ook als de startinrichting van de stand
MAR naar STOP wordt gezet en dan
weer naar MAR.
BELANGRIJK Het gebruik van wielen
met afmetingen die verschillen van die
van de wielen die ten tijde van de
aanschaf van de auto waren
gemonteerd, kan van invloed zijn op
het systeem, waardoor het niet goed
kan werken.
Systeem in-/uitschakelen
Als het systeem correct werd
ingeschakeld, wordt het in werking
gesteld door de versnellingspook in de
achteruitversnelling te zetten terwijl het
buiten werking wordt gesteld als de
versnellingspook in een andere stand dan
achteruit wordt gezet.
117J0A0926C
118J0A0927C
174
STARTEN EN RIJDEN
Page 177 of 380

Werking met een aanhanger
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken. De sensoren worden
automatisch ingeschakeld zodra de
stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
VERSIES MET 12 SENSOREN
De parkeersensoren, die zich in de
voorbumper (fig. 119) en de
achterbumper (fig. 120) bevinden,
detecteren de aanwezigheid van
obstakels voor en achter het voertuig.De sensoren waarschuwen de bestuurder
over aanwezigheid van obstakels met een
intermitterend geluidssignaal en, waar
aanwezig, ook met visuele aanwijzingen
op het display van het
instrumentenpaneel.
Aan/Uit
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 118 drukken.
Wanneer het systeem overgaat van
ingeschakeld naar uitgeschakeld en
andersom, wordt dit altijd vergezeld van
een speciaal bericht op het display van
het instrumentenpaneel.
Systeem ingeschakeld:Led uit.
Systeem uitgeschakeld: Led brandt
permanent.
119J0A0164C
120J0A0699C
175
Page 181 of 380

Systeem ingeschakeld:Ledlampje brandt
continu/systeem uitgeschakeld: Led uit.
De led gaat ook branden als er zich een
storing van hetActive ParkSense®-
systeem voordoet. Als er op de knop
wordt gedrukt terwijl het systeem defect
is, knippert de led ongeveer 5 seconden,
daarna blijft hij uit.
BELANGRIJK Het gebruik van wielen
van een andere maat dan die aanwezig
was op het moment dat het voertuig
werd gekocht, kan de werking van het
systeem beïnvloeden.WERKING VAN HET SYSTEEM
Tijdens het zoeken naar een
parkeerplaats maakt het systeem genruik
van de sensoren aan de zijkant
(fig. 124 ), die automatisch ingeschakeld
worden als de motor loopt en de snelheid
lager is dan 30 km/h.
Tijdens deze manoeuvre wordt de
bestuurder ook geassisteerd door de
parkeersensoren (4 voor en 4 achter) die
informatie over de afstand ten opzichte
van obstakels voor of achter het voertuig
verschaffen.
Als de functieActive ParkSense®wordt
inschakelt nadat de functieParkSense®
eerder werd uitgeschakeld, worden desensoren weer ingeschakeld en dat blijft
alleen zo tijdens de parkeermanoeuvre.
BESCHRIJVING PARALLEL EN
LOODRECHT PARKEREN
DESCRIPTION
Inschakeling
Het systeem wordt ingeschakeld door het
indrukken van de knop op het dashboard
(zie de paragraaf “Aan/uit”): nadat het
systeem geselecteerd is, wordt het
ingeschakeld en zoekt het naar een
parkeerplaats.
Aangezien het systeem zelfs
parkeerplaatsen herkent als het niet
geselecteerd is, kan het zelfs
ingeschakeld worden onmiddellijk na het
passeren van een voor dit type auto
geschikte parkeerplaats. Het systeem zal
de bestuurder informeren, via het display
van het instrumentenpaneel, over de
handelingen die verricht moeten worden
om een correcte manoeuvre uit te voeren.
Parkeerwijze selecteren
Tijdens het zoeken en totdat de
bestuurder de achteruitversnelling
inschakelt, kan de gewenste manier van
parkeren geselecteerd worden:
"Parallel": de auto zoekt naar een
parkeerplaats die parallel aan de
rijrichting ligt;
"Loodrecht": het voertuig zoekt naar
123J0A0929C
124J0A0218C
179
Page 182 of 380

een parkeerplaats die loodrecht op de
rijrichting ligt.
Zoekzijde selecteren
Om de zoekzijde te selecteren en de
juiste manoeuvre uit te voeren, als volgt
te werk gaan:
Selecteer het zoeken naar een
parkeerplaats en de manoeuvre aan de
passagierskant door de richtingaanwijzer
in de middelste stand te zetten
(uitgeschakeld) of omhoog geduwd.
Selecteer het zoeken naar een
parkeerplaats en de manoeuvre aan de
bestuurderszijde door de
richtingaanwijzer omlaag te zetten.
Zoeken naar een parkeerplaats
Via de zijsensoren zoekt het systeem
voortdurend naar een vrije parkeerplaats
die geschikt is voor de afmetingen van de
auto.
Tijdens de zoekfase moet het voertuig
zijn route volgen met een snelheid van
minder dan 30 km/h en op een afstand
van 50 cm tot 1,5 m van geparkeerde
voertuigen.
Een parkeerplaats wordt geschikt geacht
als er ongeveer 80 cm meer ruimte is
dan de afmetingen van het voertuig voor
parkeerplaatsenparallelaan de
rijrichting en ongeveer 1 m voor
parkeerplaatsenloodrechtop derijrichting, in vergelijking met de
afmetingen van het voertuig.
BELANGRIJK Tijdens het zoeken mag
de snelheid niet meer dan 30 km/h
bedragen; wanneer 25 km/h wordt
bereikt, wordt de bestuurder gevraagd
langzamer te rijden; als de snelheid
van 30 km/h wordt overschreden,
wordt het systeem uitgeschakeld; in dit
geval moet het systeem weer gestart
worden door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Manoeuvre
Tijdens de manoeuvre kan de bestuurder
de voertuigbewegingen regelen met
behulp van het gaspedaal, rempedaal en
het koppelingspedaal (versies met
handgeschakelde versnellingsbak) of met
het gas- en het rempedaal (versies met
automatische versnellingsbak). Zodra er
een parkeerplaats is gevonden, wordt
gevraagd de achteruit in te schakelen,
het stuurwiel los te laten en de pedalen
te bedienen, terwijl het systeem de
besturing automatisch regelt om de
parkeermanoeuvre in de aangegeven zone
uit te voeren.
Tijdens de manoeuvre kan gebruik
gemaakt worden van de informatie
afkomstig van de parkeersensoren
(tijdens het achteruitrijden wordtgeadviseerd de zone te bereiken waar de
achterste sensoren een ononderbroken
toon produceren), maar het is altijd aan
te raden de omliggende zone in de gaten
te houden.
De auto kan tijdens de manoeuvre
gestopt worden en men kan, terwijl de
auto stil staat, de achteruitversnelling
tijdelijk uitschakelen (bijvoorbeeld om
een voetganger in de manoeuvreruimte te
laten passeren).
Het inparkeren wordt in de volgende
gevallen afgebroken:voertuigsnelheid is hoger dan 7 km/h;het stuurwiel wordt (vrijwillig of
onbedoeld) verplaatst (door het te grijpen
of de beweging ervan te hinderen);
oneffen wegdek of obstakels voor de
wielen beïnvloeden de
voertuigbewegingen, waardoor het volgen
van het juiste pad wordt voorkomen.
BELANGRIJK De manoeuvrefase wordt
uitgeschakeld als het parkeren binnen
3 minuten niet voltooid is.
Einde van de manoeuvre
De halfautomatische manoeuvre eindigt
wanneer op het display het bericht
verschijnt dat de manoeuvre voltooid is.
Na afloop van de manoeuvre neemt de
bestuurder de controle over de auto over
180
STARTEN EN RIJDEN
Page 187 of 380

LANESENSE-SYSTEEM
(waarschuwing
rijstrookafwijking)
BESCHRIJVING
68) 69) 70) 71) 72) 73)
Het LaneSense-systeem maakt gebruik
van een camera op de voorruit om de
begrenzingslijnen van rijstroken te
detecteren en om de positie van het
voertuig binnen deze wegmarkeringen te
berekenen zodat het voertuig in de
rijstrook kan blijven.
Wanneer beide begrenzingslijnen van de
rijstrook worden gedetecteerd en het
voertuig onbedoeld buiten de rijstrook
komt (richtingaanwijzer uit), geeft het
systeem een voelbare waarschuwing af
door koppel af te geven op het stuurwiel,
waardoor om een ingreep van de
bestuurder wordt verzocht om binnen de
rijstrook te blijven.
Als het voertuig de rijstrook verlaat
zonder tussenkomst van de bestuurder,
dan gaat het
lampje (of het
betreffende pictogram op het
herconfigureerbare multifunctionele
display) op het instrumentenpaneel
branden om de bestuurder aan te sporenom het voertuig weer binnen de
begrenzingslijnen van de rijstrook te
brengen.
BELANGRIJK Het systeem bewaakt de
aanwezigheid van de handen van de
bestuurder op het stuurwiel. Als ze niet
worden gedetecteerd, dan wordt een
geluidssignaal afgegeven en wordt het
systeem uitgeschakeld tot het opnieuw
wordt ingeschakeld door te drukken op
de specifieke toets.
Wanneer één begrenzingslijn van de
rijstrook wordt gedetecteerd en het
voertuig overschrijdt deze lijn
(richtingaanwijzer uit), dan gaat het
lampje
(of het pictogram op het
herconfigureerbare multifunctionele
display) op het instrumentenpaneel
branden om de bestuurder aan te sporen
om het voertuig weer binnen de rijstrook
te brengen. In dit geval wordt geen
voelbare waarschuwing (koppel op het
stuurwiel) afgegeven.
SYSTEEM AAN/UIT
Bij het starten van de motor wordt het
systeem ingeschakeld (led op knop
fig. 127 uit). Elke keer dat de motor
wordt gestart, behoudt het systeem de
activeringsstatus die er was toen het
werd uitgeschakeld.Voorwaarden voor inschakeling
Als het systeem eenmaal is ingeschakeld,
wordt het alleen actief als aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
de bestuurder houd altijd minstens
één hand op het stuurwiel;
de voertuigsnelheid bedraagt tussen
60 km/h en 180 km/h (of het equivalent
in mijl);
de begrenzingslijnen van de rijstrook
zijn perfect zichtbaar aan beide zijden;
de zichtomstandigheden zijn goed;de weg is rechtlijnig of met ruime
bochten;
er wordt een redelijke afstand tot het
voertuig dat voor u rijdt gehouden;
geen richtingaanwijzer (voor het
veranderen van rijstrook) ingeschakeld;
127J0A0953C
185
Page 189 of 380

ACHTERUITRIJCAMERA
(PARKVIEW® REAR
BACKUP CAMERA)
BESCHRIJVING
144)74)
De camera bevindt zich op de achterklep
fig. 128.
Bij elke inschakeling van de achteruit
toont het display fig. 129 van het
Uconnect™systeem het gebied rondom
het voertuig, zoals gezien door de
achteruitrijcamera.
SYMBOLEN EN BERICHTEN OP
HET DISPLAY
Indien geactiveerd, wordt het rooster over
de afbeelding geplaatst om de breedte
van het voertuig en het te verwachten
traject in overeenstemming met de stand
van het stuurwiel weer te geven.
Een er overheen geplaatste onderbroken
middenlijn geeft het midden van het
voertuig aan om parkeermanoeuvres of
het uitlijnen van een sleepoog te
vergemakkelijken.
De verschillende gekleurde zones geven
de afstand aan vanaf de achterkant van
het voertuig.
ZoneAfstand vanaf de
achterkant van de
auto
Rood (A) 0-30 cm
Geel (B) 30-100 cm
Groen (C) 1 m of meer
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen
bevinden.
128J0A0102C
129J0A0103C
187
Page 231 of 380

BELANGRIJK
80)Verbind de startkabel niet met de
minpool (–) van de lege accu. De
afgegeven vonk kan explosie van de accu
tot gevolg hebben en ernstige schade
veroorzaken. Gebruik alleen het specifieke
massapunt; gebruik geen andere
blootgestelde metalen onderdelen.
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
173)
Deze grijpt bij een botsing in en
veroorzaakt het volgende:
onderbreking van de brandstoftoevoer
met afzetten van de motor als gevolg;
automatische ontgrendeling van de
portieren;
inschakeling van de binnenverlichting;uitschakeling van de ventilatie van de
klimaatregeling;
inschakeling van de
alarmknipperlichten (om de lichten uit te
schakelen moet de resetprocedure
worden uitgevoerd die hierna wordt
beschreven).
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt er bij sommige
versies een bericht op het display. Op
dezelfde manier wordt de bestuurder met
een speciaal bericht op het display
gewaarschuwd als het systeem niet
correct werkt.
BELANGRIJK Controleer het voertuig
zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder
het voertuig of in de buurt van de tank.
Draai na een botsing de contactsleutelnaar STOP om te voorkomen dat de
accu leegloopt.
Resetprocedure
Om de correcte werking van het voertuig
te herstellen, moet de volgende
procedure worden uitgevoerd (deze
procedure moet binnen een minuut na de
start voltooid worden):
zet de startinrichting naar MAR;draai de richtingaanwijzer naar rechts,
vervolgens naar links, dan weer naar
rechts en weer naar links;
zet de richtingaanwijzer naar links uit;draai de startinrichting naar STOP;draai de contactsleutel naar MAR.
LPG-versies
In geval van een botsing, wordt de
brandstoftoevoer onmiddellijk afgesloten,
worden de LPG-veiligheidskleppen
gesloten en wordt de inspuiting
onderbroken om de motor uit te zetten.
229