olie Lancia Delta 2011 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Delta, Model: Lancia Delta 2011Pages: 290, PDF Size: 8.39 MB
Page 12 of 290
WEGWIJS IN UW AUTO11
1
Frontairbag/zij-airbag aan passagierszijde
uitgeschakeld (geel)
Het lampje
“gaat branden als de frontairbag en zij-
airbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld. Als
u bij ingeschakelde airbags aan passagierszijde de contactsleu-
tel in stand MAR draait, gaat het lampje
“ongeveer 4 seconden
branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het
lampje doven.
“
Een defect lampje “wordt aangegeven door het
branden van het lampje ¬. Daarnaast worden
de airbags aan passagierszijde (frontairbag en
zij-airbag voor bepaalde uitvoeringen/markten) auto-
matisch uitgeschakeld. Voordat u verder rijdt, dient u
contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk om
het systeem direct te laten controleren.
Niet omgelegde veiligheidsgordel (rood)
Het lampje gaat continu branden als bij stilstaande
auto de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet
goed is omgelegd. Als de auto rijdt en de veiligheids-
gordels voor zijn niet goed omgelegd, dan gaat het lampje knip-
peren en klinkt tegelijkertijd een akoestisch signaal (zoemer).
Het akoestische signaal (zoemer) van het SBR-systeem (Seat Belt
Reminder) kan permanent worden uitgeschakeld door het Lan-
cia Servicenetwerk.
Het systeem kan weer worden ingeschakeld via het Setup-
menu.
<
Accu wordt niet voldoende opgeladen (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het moet doven nadat de motor is
aangeslagen (als de motor stationair draait, kan het
voorkomen dat het lampje iets later dooft).
Als het lampje blijft branden of knipperen, wendt u dan on-
middellijk tot het Lancia Servicenetwerk.
w
Constant branden:te lage motoroliedruk (rood)
Knipperen: oliekwaliteit onvoldoende
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF – rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het moet doven zodra de motor is aangeslagen.
1. Te lage motoroliedruk
Het lampje gaat continu branden en er verschijnt een melding
op het display (voor bepaalde uitvoeringen/markten) als de mo-
toroliedruk onvoldoende is.
v
Als het lampje vtijdens het rijden gaat
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook
een melding op het display), zet dan onmiddel-
lijk de motor uit en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
Page 13 of 290
Als het lampje gaat knipperen, moet de motor-
olie van onvoldoende kwaliteit zo snel mogelijk
worden ververst; er mag zeker niet nog meer dan
500 km worden doorgereden nadat het lampje voor de
eerste keer is gaan branden. Als bovenstaande richtlijn
niet wordt opgevolgd, dan kan dat ernstige schade aan
de motor veroorzaken en het vervallen van de garantie
tot gevolg hebben. Onthoud dat het branden van dit
lampje geen betrekking heeft op de hoeveelheid olie in
de motor. Als het lampje gaat knipperen, dan is het
absoluut niet nodig motorolie bij te vullen.
12WEGWIJS IN UW AUTO
Storing elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive” (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven. Als het lampje blijft branden, werkt de elektrische stuur-
bekrachtiging niet meer en is meer kracht nodig voor het draaien
van het stuur. Wendt u in dit geval tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
g
Inschakeling elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive”
Het lampje (of het opschrift CITY op het display)
gaat branden als de elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive” wordt ingeschakeld door het indrukken van de be-
treffende bedieningsknop. Als opnieuw op de knop wordt ge-
drukt, dooft het opschrift CITY.
CITY
2. Oliekwaliteit onvoldoende
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF)
Het lampje gaat knipperen en er verschijnt (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) een bijbehorende melding op het display.
Afhankelijk van de uitvoering knippert het lampje op de vol-
gende manier:
– elk twee uur 1 minuut;
– telkens 3 minuten, waarbij het lampje telkens 5 seconden dooft,
totdat de olie wordt ververst.
Iedere keer als de motor na de eerste melding wordt gestart, blijft
het lampje knipperen op de hierboven beschreven wijze, totdat
de olie wordt ververst. Als aanvulling op het lampje toont het
display (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ook een bijbe-
horende melding.
Het knipperen van dit lampje duidt niet op een defect aan de
auto, maar geeft aan dat door het normale gebruik van de au-
to de olie moet worden ververst.
Motorolie wordt slechter van kwaliteit door:
– overwegend stadsgebruik van de auto waardoor het regene-
ratieproces van het DPF vaker moet worden uitgevoerd
– gebruik van de auto voor korte ritten, waardoor de motor niet
goed op bedrijfstemperatuur komt
– het vaak onderbreken van het regeneratieproces dat wordt aan-
gegeven door het branden van het DPF-lampje.
Page 15 of 290
14WEGWIJS IN UW AUTO
❍Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt ge-
bruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger berg-
opwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en zet,
als het lampje blijft branden, de auto stil. Wacht 2 tot 3 mi-
nuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snelle-
re circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor
uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raad-
zaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets inge-
trapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Portieren niet goed gesloten (rood)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat
branden als een of meer portieren niet goed gesloten
zijn. Als de auto in beweging is met geopende portie-
ren, dan klinkt er een akoestisch signaal. Bij het multifunctio-
nele display gaat het lampje ook branden als de motorkap en/of
de achterklep niet goed gesloten zijn. Op het display verschijnt
de bijbehorende melding.
´
Algemene storingsmelding (geel)
Ingeschakelde brandstofnoodschakeling
Het lampje (of het symbool op het display) gaat bran-
den als de brandstofnoodschakeling inschakelt. Op het
display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing motoroliedruksensor
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij
een storing in de motoroliedruksensor. Op het display verschijnt
de bijbehorende melding.
Storing schemersensor
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij
een storing in de schemersensor.
Snelheidslimiet overschreden
Het lampje (geel) of het symbool op het display (rood) gaat bran-
den als de ingestelde limiet wordt overschreden (in Arabische
landen is de ingestelde snelheidslimiet 120 km/h). Op het dis-
play verschijnt de bijbehorende melding.
Storing regensensor
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij
een storing in de regensensor. Op het display verschijnt de bij-
behorende melding.
Storing Start&Stop
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
(uitvoeringen met multifunctioneel display)
Het lampje gaat branden als er een storing is in het Start&Stop-
systeem. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
è
Page 17 of 290
16WEGWIJS IN UW AUTO
Brandstofreserve (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Het lampje gaat branden als er nog on-
geveer 5 tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje knippert, dan is er een
storing in het systeem. Wendt u in dat geval tot het Lancia Ser-
vicenetwerk om het systeem te laten controleren.
K
De rijsnelheid moet altijd worden aangepast aan de
verkeerssituatie en de weersomstandigheden en u
dient zich altijd aan de geldende verkeerswetgeving te
houden. U kunt de motor ook uitzetten met een brandend
DPF-lampje; het herhaaldelijk onderbreken van het regene-
ratieproces kan echter een vroegtijdige verslechtering van de
motoroliekwaliteit veroorzaken. Het is daarom aan te raden
altijd te wachten tot het lampje gedoofd is voordat u de motor
uitzet en de hierboven beschreven aanwijzingen op te volgen.
Het is niet aan te raden het regeneratieproces van het DPF te
voltooien bij een stilstaande auto.teem; dit kan tot gevolg hebben dat de schadelijke uitlaatgasemissie
toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en
het brandstofverbruik toeneemt. Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display. U kunt onder deze omstandig-
heden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge
snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje
wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel
mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het
systeem in het geheugen opgeslagen.
Alleen voor benzinemotoren
Een knipperend lampje duidt op een mogelijke beschadiging van de
katalysator.
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zo-
dat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knip-
pert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandig-
heden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw
gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
Storing EOBD-systeem/Inspuitsysteem
(geel)
Als u onder normale omstandigheden de contactsleu-
tel in stand MAR draait, dan gaat het lampje branden.
Het lampje moet doven als de motor is aangeslagen.
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan
werkt het inspuitsysteem niet optimaal; als het lampje constant
brandt, dan duidt dit op een storing in het ontstekings-/inspuitsys-
U
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het
lampjeUgaat niet branden of het gaat branden of
knipperen tijdens het rijden (en er verschijnt bij
enkele uitvoeringen ook een melding op het display), wendt
u dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk. De
werking van het lampje Ukan met speciale apparatuur
door de verkeerspolitie gecontroleerd worden. Houdt u aan
de wetgeving van het land waarin u rijdt.
Page 110 of 290
WEGWIJS IN UW AUTO109
1
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Handmatig
U kunt het systeem uitschakelen door de knop A-fig. 71 op het
dashboard in te drukken. Als het systeem is uitgeschakeld dooft
het lampje op de knop en verschijnt er een melding 1-fig. 72
op het display van het instrumentenpaneel.
Automatisch
Het systeem kan ook automatisch uitschakelen (om het systeem
weer te gebruiken moet het opnieuw worden ingeschakeld). De
automatische uitschakeling wordt aan de bestuurder kenbaar
gemaakt door drie opeenvolgende geluidssignalen en een mel-
ding 1-fig. 72 op het display van het instrumentenpaneel wan-
neer:
❍de bestuurder de handen niet op het stuurwiel houdt (op het
instrumentenpaneel verschijnt de melding 2- fig. 72 en er
klinkt een geluidssignaal tot de bestuurder zijn handen weer
op het stuurwiel legt of, vanwege gevaarlijke situatie, het sys-
teem zichzelf automatisch uitschakelt);
❍de veiligheidssystemen van de auto (ABS, ESP, ASR, DST en
TTC) ingrijpen;
❍de bestuurder de sportieve rijstijl instelt door op de SPORT-
knop te drukken (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
BELANGRIJK Het systeem kan niet inschakelen als de be-
stuurder eerder de sport-functie heeft ingeschakeld. Als het sys-
teem niet beschikbaar is, dan wordt dit aan de bestuurder ge-
meld m.b.v. drie opeenvolgende geluidssignalen en de melding
1-fig. 72 op het display.STORING IN HET SYSTEEM
Bij een storing in het systeem verschijnt de melding 3-fig. 72
op het display van het instrumentenpaneel en klinkt er een ge-
luidssignaal.
BELANGRIJKE TIPS
De Driving Advisor kan niet functioneren als de volgende veilig-
heidssystemen niet goed werken: ABS, ESP, ASR, DST en TTC.
Als de begrenzingslijnen van de rijstrook slecht
herkenbaar zijn, elkaar kruisen of ontbreken,
kan de Driving Advisor de bestuurder niet hel-
pen en wordt de werking van het systeem uitgeschakeld.
De Driving Advisor is geen automatische piloot
en is geen vervanging van de bestuurder voor de
koershandhaving van de auto. De bestuurder is
zelf verantwoordelijk om zijn aandacht bij de verkeers-
en wegomstandigheden te houden en de auto op een vei-
lige manier op koers te houden.
De werking van de Driving Advisor kan negatief beïnvloed wor-
den door slechte weersomstandigheden (mist, regen, sneeuw),
moeilijke verlichtingscondities (verblinding door zonlicht, duis-
ternis) en door een vervuilde of (ook deels) beschadigde voor-
ruit nabij het gedeelte voor de videocamera.
Het gedeelte van de voorruit ter hoogte van de videocamera mag
niet geheel of gedeeltelijk afgeschermd worden (bijv. door stic-
kers, zonwerende folie enz.).
Page 227 of 290
226ONDERHOUD EN ZORG
30 60 90 120 150 180
●●● ●●●
●●
●●● ●●●
●●● ●●●
●
●
●●● ●●●
●●●
●●● ●●●
●●●
●●● ●●●x 1000 km
Uitlaatgasemissie controleren
Benzinedamp-opvangsysteem controleren
Motormanagementsysteem controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Controle van de laadstatus van de accu en eventuele oplading
Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen
Getande distributieriem vervangen (*)
Bougies vervangen (1)
Luchtfilterelement vervangen
Motorolie en oliefilter vervangen (of om de 24 maanden) (2)
Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)
(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in
stadsverkeer, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.
(1) Om de juiste werking te garanderen en om ernstige schade aan de motor te voorkomen, is voor de uitvoeringen
1.4 Turbo Jet en 1.4 Turbo Multi Air het volgende van fundamenteel belang:
– gebruik uitsluitend het merk en type bougies dat specifiek voor de Turbo Jet en Turbo Multi Air motor is voor-
geschreven (zie hetgeen beschreven staat in de paragraaf “Motor”);
– houdt u strikt aan het vervangingsinterval van de bougies dat in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema staat
aangegeven;
– het is raadzaam u hiervoor tot het Lancia Servicenetwerk te wenden.
(2) Als de auto overwegend in stadsverkeer gebruikt wordt en in elk geval als de auto jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt,
dan moet de motorolie en het oliefilter om de 12 maanden worden vervangen.
Page 229 of 290
35 70 105 140 175
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●
●
●●
●●
●● ● ● ●
●●
●● ● ● ●
228ONDERHOUD EN ZORG
x 1000 km
Motormanagementsysteem controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Controle van de laadstatus van de accu en eventuele oplading
Aandrijfriemen voor hulporganen vervangen
Getande distributieriem vervangen (*)
Brandstoffilter vervangen
Luchtfilterelement vervangen
Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen zonder DPF) (of om de 24 maanden)
Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen met DPF)(**)
Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)
(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsver-
keer, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.
(**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen als het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel brandt of in
ieder geval om de 24 maanden.
Als de auto overwegend in stadsverkeer gebruikt wordt, dan moet de motorolie en het oliefilter om de 12 maanden
worden vervangen.
Page 230 of 290
ONDERHOUD EN ZORG229
5
PERIODIEKE CONTROLES
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel
bijvullen:
❍niveau van de motorkoelvloeistof;
❍niveau van de remvloeistof;
❍niveau van de ruitensproeiervloeistof;
❍conditie en spanning van de banden;
❍werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richting-
aanwijzers, waarschuwingsknipperlichten enz.);
❍werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter en stand/slijtage
wisserbladen voor/achter.
Iedere 3.000 km controleren en eventueel bijvullen: motorolie-
niveau.
Gebruik bij voorkeur producten van PETRONAS LUBRICANTS
omdat die speciaal zijn afgestemd op de Lancia-modellen (zie
de “Vullingstabel” in hoofdstuk “6”).
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO
Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden
rijdt, zoals:
❍trekken van aanhangers of caravans;
❍rijden op stoffige wegen;
❍veel korte ritten (minder dan 7–8 km) en bij buitentempe-
raturen onder nul;
❍veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij
lage snelheden (bijv. bij huis-aan-huis bezorging) of als de
auto lang stilstaat;
❍in de stad;
Page 236 of 290
ONDERHOUD EN ZORG235
5
MOTOROLIE A-fig. 1-2-3-4
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat
en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Het
oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merkteken op de
oliepeilstok staan. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merk-
teken komt overeen met ongeveer 1 liter.
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat,
moet via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkte-
ken worden bijgevuld.
Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
Motorolieverbruik
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer
400 gram per 1000 km. De motor van een nieuwe auto moet nog
worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas
na de eerste 5.000 ÷ 6.000 km stabiliseert.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en
de gebruiksomstandigheden van de auto.
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet
u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor
uitzetten en na enige minuten het oliepeil controleren.Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de
motorruimte extra voorzichtig als de motor nog
warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij
een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan
inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals,
dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen
door de bewegende onderdelen worden gegrepen.
Vul nooit olie bij met andere specificaties dan de
olie waarmee de motor is gevuld.
Afgewerkte motorolie en het vervangen motor-
oliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn
voor het milieu. Het is raadzaam om het verver-
sen van de olie en het vervangen van de filters door het
Lancia Servicenetwerk te laten uitvoeren. Dit netwerk
beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelij-
ke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken
van afgewerkte olie en oliefilters.
Page 270 of 290
Loodvrije benzine
ten minste 95 R.O.N.
(specificatie EN228)
Mengsel van gedemineraliseerd
water en 50% PARAFLU
UP(▲)
SELENIA K P.E.
SELENIA WR P.E. (❍)
TUTELA CAR MATRYX ()
TUTELA TRANSMISSION
GEARFORCE (❍)
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en vloeistof
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
TECHNISCHE GEGEVENS269
6
57 –
8/10 –
6,0 –
3,1 2,65
3,5 3,0
1,99 1,8
–0,8
6–57 –
8/10 –
5,9 –
2,75 2,4
2,9 2,55
2,4 2,0
–0,8
6–
VULLINGSTABEL
(▲) Voor extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLUUPen 40% gedeminerali-
seerd water.
() Uitvoering 1.4 Turbo Jet 150 pk
(❍) Uitvoeringen 1.4 Turbo Jet 120 pk en 1.4 Turbo MultiAir
1.4 Turbo Jet 1.4 Turbo MultiAir Voorgeschreven brandstofliter kg liter kg en originele smeermiddelen
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter: Carter en oliefilter:
Versnellingsbak en differentieel:
Hydraulisch remcircuit met ABS:
Vloeistofreservoir ruitensproeiers
en achterruitsproeier