Lancia Lybra 2005 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2005, Model line: Lybra, Model: Lancia Lybra 2005Pages: 283, PDF Size: 3.16 MB
Page 111 of 283

110
HULPVERWARMING
(alleen jtd-uitvoeringen - indien
aanwezig)De hulpverwarming ondersteunt de
opwarming van de motorkoelvloeistof
direct na het starten en tijdens het rij-
den voor een snellere verwarming van
het interieur bij extreem lage buiten-
temperaturen.
Het elektrische systeem werkt volle-
dig automatisch en schakelt alleen in
bij een draaiende motor.
BELANGRIJK De hulpverwarming
schakelt in als de buitentemperatuur
lager is dan 15°C en de temperatuur
van de koelvloeistof lager is dan
65°C. Om de accu niet te veel uit te putten,
is de inschakeling van de verwarming
op de verschillende vermogens
afhankelijk van de door de regel -
eenheid vastgestelde voedingsspan-
ning. BELANGRIJK
De hulpverwarming
wordt ingeschakeld op basis van de
temperatuur van de motorkoelvloei-
stof en kan, afhankelijk van de accu-
spanning, uitgeschakeld of beperkt
worden.
Als de opwarmcyclus door de hulp-
verwarming op basis van de koelvloei-
stoftemperatuur en de accuspanning,
is beëindigd, schakelt de hulpverwar-
ming automatisch uit en schakelt pas
weer in als de auto opnieuw wordt ge-
start, ook als de vloeistoftemperatuur
opnieuw onder 65 °C daalt.
Page 112 of 283

111
fig. 101
P4T0025
HENDELS AAN HET
STUUR
HENDEL LINKSMet de linker hendel bedient u de
buitenverlichting en de richting -
aanwijzers. De buitenverlichting
werkt uitsluitend als de contactsleu-
tel in stand MARstaat.
Als de buitenverlichting wordt inge-
schakeld, gaan ook de instrumenten-
paneelverlichting en de verschillende
bedieningsknoppen branden en lich-
ten de displays op het instrumenten-
paneel en de tunnelconsole op. Buitenverlichting (fig. 99)
Draai de schakelaar A van stand å
in stand 6 . Op het instrumenten -
paneel gaat het controlelampje 3
branden.
Dimlicht (fig. 99)
Draai de schakelaar A van stand 6
in stand 2.
Grootlicht (fig. 100) Druk de hendel naar voren als de
schakelaar in dimstand 2 staat. Op
het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje 1branden.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld
als u de hendel naar het stuur trekt. Richtingaanwijzers (pijlen) -
(fig. 101)
Plaats de hendel:
naar boven - rechter richtingaanwij-
zer ingeschakeld
naar beneden - linker richting aan -
wijzer ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel knippert
het waarschuwingslampje ŸofΔ.
Als u de hendel in de middelste stand
zet of als de auto weer rechtuit rijdt,
schakelen de richtingaanwijzers auto-
matisch uit. Als u kort richting aan wilt
geven, drukt u de hendel iets naar bo-
ven of beneden zonder dat de hendel
vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat,
gaat deze automatisch terug.
fig. 99
P4T0023
fig. 100
P4T0024
Page 113 of 283

112
Grootlichtsignaal (fig. 102)Trek de hendel naar het stuur. Op
het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje 1branden.
BELANGRIJK Het grootlichtsignaal
wordt gegeven met het grootlicht. Om
bekeuringen te vermijden, dient u zich
aan de geldende verkeers wetgeving te
houden. HENDEL RECHTS
Met de rechter hendel bedient u de
ruitenwissers/-sproeiers en de kop -
lampsproeiers.
Ruitenwissers (fig. 103)
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
0 - Ruitenwissers uitgeschakeld.
1 - Ruitenwissers wissen met inter-
val. In deze stand kunnen met
schakelaar A de volgende instellingen
worden geregeld (behalve bij uitvoe-
ringen met regensensor):
n = lang interval
nn = gemiddeld interval
nnn =gemiddeld-kort interval
fig. 102
P4T0026
fig. 103
P4T0642
fig. 104
P4T0643
nnnn =kort interval.
Op uitvoeringen met een regensen-
sor kan de gevoeligheid van de sensor
zelf worden geregeld met schakelaar
A :
AUTO = automatische regeling van
de gevoeligheid
n = minimale gevoeligheid
nn = gemiddelde gevoeligheid
nnn = maximale gevoeligheid.
2 - Langzaam continu wissen.
3 - Snel continu wissen.
4 - Tijdelijke werking: als u de hen-
del loslaat, springt deze direct in
stand 0en schakelen de ruitenwissers
automatisch uit.
Page 114 of 283

113
RuitensproeiersAls u de hendel naar het stuur trekt
(fig. 104), schakelen de ruiten-
sproeiers in en gedurende enige se-
conden de ruitenwissers; na een pauze
van 5 seconden maken de ruitenwis-
sers een laatste slag. Als de ruitenwis-
sers al zijn ingeschakeld, maken ze
enkele slagen in de snelle continu-
stand.
Koplampsproeiers (indien
aanwezig)
Als u de hendel naar het stuur trekt
(fig. 104) bij ingeschakeld dim- of
grootlicht, dan schakelen ook de rui-
tensproeiers in ( fig. 105).
fig. 105
P4T0273
Regensensor (fig. 103)
(indien aanwezig)
De regensensor is een elektronische
voorziening in de ruitenwissers en
zorgt ervoor dat de frequentie van de
slagen van de ruitenwissers, tijdens
het wissen met interval, automatisch
wordt aangepast aan de hoeveelheid
regen op de ruit.
Alle andere functies die met de rech -
ter hendel worden bediend (uit-
schakeling ruitenwissers, continu wis-
sen met lang of kort interval, tijdelijk
wissen met kort interval, ruiten-
sproeiers en koplampsproeiers) blij-
ven onveranderd.
De regensensor schakelt automa tisch
in als de rechter hendel in stand 1
wordt geplaatst en heeft een regelbe-
reik dat oplopend varieërt van uitge-
schakelde ruitenwissers (geen slagen)
als de ruit droog is, tot ruitenwissers
die ingeschakeld worden in de tweede
continu snelheid (snel continu wissen)
bij intense regen. Als de ruitensproeiers worden be-
diend bij ingeschakelde regensensor
(hendel in stand 1) werkt het normale
reinigingsprogramma. Daarna hervat
de regensensor zijn normale automa-
tische werking.
Draai de contactsleutel in stand
STOP om de regensensor uit te
schakelen. Als de motor daarna wordt
gestart (sleutel in stand MAR)
schakelt de regensensor weer in als de
hendel in stand 1is blijven staan.
De gevoeligheid van de regensensor
kan worden geregeld met schakelaar
A (fig. 103 ):
AUTO = automatische regeling van
de gevoeligheid
n = minimale gevoeligheid
nn = gemiddelde gevoeligheid
nnn = maximale gevoeligheid.
Page 115 of 283

114
fig. 108
P4T0040
fig. 106
P4T0036
fig. 107
P4T0039
BEDIENINGSKNOPPEN
WAARSCHUWINGS -
KNIPPERLICHTEN (fig. 106)
Druk op schakelaar A voor in-
schakeling. De waarschuwingsknip-
perlichten werken onafhankelijk van
de stand van de contactsleutel.
Als dit systeem is ingeschakeld, gaan
het symbool op de schakelaar en het
controlelampje ŸΔop het instru-
mentenpaneel knipperen.
Druk opnieuw op de schakelaar om
het systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK Het gebruik van de
waarschuwingsknipperlichten is af -
hankelijk van de wetgeving van het
land waarin u zich bevindt. Houdt u
aan de voorschriften MISTLAMPEN VOOR (fig. 107)
Druk bij ingeschakelde buitenver -
lichting op knop Aom de mistlampen
voor in te schakelen.
Als de mistlampen voor zijn inge-
schakeld, brandt het lampje op de
knop.
Als u de contactsleutel in stand
STOP draait, schakelen de mist -
lampen voor automatisch uit. De
lampen schakelen pas weer in als na
het starten opnieuw op knop Awordt
gedrukt.
Druk opnieuw op de knop om de
lampen uit te schakelen.
BELANGRIJK Houdt u bij het ge-
bruik van de mistlampen aan de
geldende verkeersvoorschriften. Het
systeem voldoet aan de EU-normen. MISTACHTERLICHT (fig. 108)
Druk op knop A voor in-/uitschake-
ling. Het mistachterlicht werkt alleen
als het dimlicht en/of de mistlampen
voor zijn ingeschakeld.
Als het mistachterlicht is inge-
schakeld, brandt het lampje op de
knop.
Het mistachterlicht schakelt auto-
matisch uit als u de motor uitzet of als
u het dimlicht en/of de mistlampen
voor uitschakelt.
Als u de motor weer start of bij mist
het dimlicht weer inschakelt, moet u
opnieuw op de knop drukken om het
mistachterlicht weer in te schakelen.
Page 116 of 283

115
ACHTERRUITVERWARMING
(fig. 110)Druk op knop Avoor in-/uitschake-
ling. als de achterruitverwarming is
ingeschakeld, brandt het lampje op de
knop.
De achterruitverwarming schakelt
na ongeveer 10 minuten automatisch
uit.
Bij ingeschakelde achterruitverwar-
ming, gaat ook de verwarming van de
elektrisch bedienbare buitenspiegels
werken.
BELANGRIJK
Het mistachterlicht
kan hinderlijk zijn voor de wegge-
bruikers achter u. Doof daarom bij
stukken met goed zicht het mist -
achterlicht.
BELANGRIJK Houdt u bij het ge-
bruik van het mistachterlicht aan de
geldende verkeersvoorschriften. Het
systeem voldoet aan de EU-normen. LICHTSTERKTE INSTRU
-
MENTEN PANEEL (fig. 109)
Draai met ingeschakelde buitenver-
lichting draaiknop A omhoog of om-
laag om respectievelijk de lichtsterkte
van het instrumentenpaneel te ver -
hogen of te verlagen.
fig. 109
P4T0644
fig. 110
P4T0041
Page 117 of 283

116
Bij aangetrokken handrem en als de
start-/contactsleutel in stand MAR
staat, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje x bran-
den.
Handrem uitschakelen:
1) Trek de hendel iets omhoog en
druk op de ontgrendelknop A.
2) Houd de knop ingedrukt en laat
de hendel zakken. Het waarschu -
wings lampje xdooft.
3) Om onverwachtse bewegingen
van de auto te voorkomen, moet bij
het bedienen van de handrem het
rempedaal worden ingetrapt.
fig. 111
P4T0008
fig. 112
P4T0055
BRANDSTOF-
NOODSCHAKELAAR (fig. 111)
Deze veiligheidsschakelaar springt
omhoog bij een ongeval, waardoor de
toevoer van brandstof wordt gestopt en
de motor afslaat. Bovendien wordt
hiermee voorkomen dat bij leiding-
breuken tijdens een ongeval brandstof -
lekkage ontstaat.
De veiligheidsschakelaar schakelt bij
een ongeval ook de centrale portier-
vergrendeling uit (als de centrale por-
tiervergrendeling was ingeschakeld),
waardoor het interieur van buitenaf
bereikbaar blijft.
Draai na een ongeval de contact-
sleutel in stand STOPom te voorko-
men dat de accu ontlaadt. Als u na een ongeval een
brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstof -
sys teem lekt, druk dan de schake-
laar niet weer terug, zodat brand
wordt voorkomen.
Als u geen brandstoflekkage waar-
neemt en de auto kan nog verder rij-
den, druk dan op knop Anaast de be-
stuurdersstoel om de brandstoftoevoer
weer te herstellen.
HANDREM (fig. 112)
De handrem bevindt zich tussen de
voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen,
moet u de hendel omhoog trekken. Op
een vlakke ondergrond hoort de auto
geblokkeerd te zijn als de handrem
vier of vijf tanden is aangetrokken.
Op steile hellingen en bij een beladen
auto moet de handrem zeven of acht
tanden worden aangetrokken.
BELANGRIJK Als dit niet het geval
is, laat dan een Lancia-dealer de
handrem afstellen.
Page 118 of 283

Om op de juiste wijze te
schakelen, moet u het
koppelingspedaal geheel
intrappen. Er mogen zich in de
ruimte onder de pedalen geen
voorwerpen bevinden die het
geheel intrappen van de pedalen
kunnen verhinderen. Let erop dat
de vloermatten niet zijn dubbelge-
vouwen en zo de slag van de peda-
len kunnen beperken.
117
HANDGESCHA -
KELDE VERSNEL -
LINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen,
moet u het koppelingspedaal geheel
intrappen en vervolgens de versnel-
lingspook in één van de in het schema
aangegeven standen fig. 113 plaatsen
(dit schema staat ook op de knop van
de pook).
Om de achteruit in te schakelen (R),
moet de auto stilstaan en de pook
van uit de “vrij”-stand naar rechts en
vervolgens naar achteren worden ver-
plaatst.
Laat uw hand tijdens het
rijden niet op de pook -
knop rusten omdat door
de uitgeoefende druk, ook als deze
licht is, de interne onderdelen van
de versnellingsbak op den duur
kunnen slijten.
fig. 113
P4T0031
De achteruit kan alleen
worden ingeschakeld als
de auto volledig stilstaat.
Wacht bij een draaiende motor en
een geheel ingetrapt koppelings -
pedaal minstens twee seconden
voordat u de achteruit inschakelt
om te voorkomen dat de tandwie-
len beschadigen.Op enkele uitvoeringen moet voor
het inschakelen van de achteruit, met
de vingers van de hand waarmee u de
pook vasthoudt, de schuifring A(fig.
113) onder de pookknop omhoog
worden getrokken. Laat de schuifring
los zodra de achteruit is ingeschakeld.
Voor het uitschakelen van de achter -
uit hoeft de schuifring niet omhoog te
worden getrokken.
Page 119 of 283

AUTOMATISCHE
SNELHEIDS -
REGELAAR
(CRUISE-CONTROL)
(indien aanwezig)
ALGEMENE INFORMATIE
Dit elektronische systeem maakt het
mogelijk een constante, vooraf inge-
stelde snelheid aan te houden, zonder
het gaspedaal in te trappen. Op deze
manier wordt het rijden, vooral op
lange trajecten, minder vermoeiend
omdat de ingestelde snelheid auto-
matisch gehandhaafd blijft.
BELANGRIJK Het systeem kan al-
leen worden ingeschakeld bij een
snelheid boven de 30 km/h.
fig. 114
P4T0307
De cruise-control mag
uitsluitend worden ge-
bruikt als de verkeersom-
standigheden en het traject van
dien aard zijn dat, over een vol-
doende lange afstand, in volledige
veiligheid een constante snelheid
kan worden aangehouden.
Het systeem schakelt in de volgende
gevallen automatisch uit:
– door het intrappen van het rem-
pedaal;
– door het intrappen van het koppe-
lingspedaal.BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 114)
De cruise-control wordt bediend met
schakelaar A, met draaiknop B en
met knop C .
De schakelaar Aheeft twee standen:
– OFF in deze stand is het systeem
uitgeschakeld;
– ON in deze stand werkt het
sys teem. Als het systeem begint te
werken, gaat op het instrumentenpa-
neel het controlelampje CRUISE D
branden.
Met draaiknop B kunt u de inge-
stelde snelheid van de auto opslaan en
aanhouden of de ingestelde snelheid
verhogen of verlagen.
Zet draaiknop B in stand (+) om de
snelheid op te slaan of om de inge-
stelde snelheid te verhogen.
118
Page 120 of 283

119
Opgeslagen snelheid verhogenDe opgeslagen snelheid kan op twee
manieren worden verhoogd:
– trap het gaspedaal in en sla de
nieuwe snelheid op (houd draaiknop
B langer dan 3 seconden gedraaid);
of
– draai draaiknop B kort in stand (+):
telkens als de draaiknop wordt ge-
draaid, wordt de snelheid iets verhoogd
(ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop
gedraaid wordt gehouden, verandert de
snelheid continu. Als de draaiknop B
wordt losgelaten, wordt de nieuwe
snelheid automatisch opgeslagen.
Opgeslagen snelheid verlagen
De opgeslagen snelheid kan op twee
manieren worden verlaagd:
– schakel het systeem uit (bijvoor-
beeld door het rempedaal in te trap-
pen) en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op (zet draaiknop B ten min-
ste drie seconden in stand ( +);
Zet draaiknop B
in stand (–) om de
ingestelde snelheid te verlagen.
Telkens als draaiknop B wordt be-
diend, wordt de snelheid ongeveer 1
km verhoogd of verlaagd. Als de
draaiknop gedraaid wordt gehouden,
verandert de snelheid continu. De
nieuwe snelheid wordt automatisch
opgeslagen.
Met knop C kan de opgeslagen
snelheid worden opgeroepen.
BELANGRIJK Als de contactsleu-
tel in stand STOP of de schakelaar A
in stand OFF wordt gedraaid, wordt
de opgeslagen snelheid gewist en het
systeem uitgeschakeld.
Snelheid opslaan
Zet schakelaar A in stand ONen rijdt
op een normale manier met de gewens -
te snelheid. Zet draaiknop Bten min-
ste drie seconden in stand ( +) en laat
de draaiknop daarna los. De snelheid
van de auto blijft opgeslagen en het
gas pedaal kan worden losgelaten.
De auto blijft vervolgens constant
met de ingestelde snelheid rijden tot-
dat zich één van de volgende omstan-
digheden voordoet: – intrappen rempedaal;
– intrappen koppelingspedaal.
BELANGRIJK
Indien nodig (bij-
voorbeeld bij inhalen) kan de snelheid
simpel verhoogd worden door het in-
trappen van het gaspedaal. Als u
daarna het gaspedaal loslaat, wordt
de opgeslagen snelheid weer aan-
gehouden.
Opgeslagen snelheid oproepen
Als het systeem wordt uitgeschakeld,
bijvoorbeeld door het intrappen van
het rem- of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid op de volgende
manier worden opgeroepen:
– geef geleidelijk gas totdat de
snelheid ongeveer gelijk is aan de op-
geslagen snelheid;
– schakel de versnelling in die inge-
schakeld was op het moment van het
opslaan van de snelheid (4
e of 5ever-
snelling);
– druk op knop C.