sensor Lancia Voyager 2013 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2013, Model line: Voyager, Model: Lancia Voyager 2013Pages: 404, PDF Size: 4.27 MB
Page 95 of 404

het waarschuwingslampje van
de dodehoekbewaking blijft
branden zolang naar een voor-
uitversnelling is geschakeld.
Voor een correcte werking van de do-
dehoekbewaking moet de achterkant
van de auto waar zich de radarsenso-
ren bevinden, vrij zijn van sneeuw, ijs
en vuil. De achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden,
mag niet worden geblokkeerd door
vreemde voorwerpen (bumperstic-
kers, fietsendrager, enz.).
De dodehoekbewaking waarschuwt
de bestuurder voor objecten binnen
de detectiezones door het oplichten
van een waarschuwingslampje in de
buitenspiegels, een geluidsignaal en
verlagen van het volume van de radio. Raadpleeg het hoofdstuk "Bedrijfs-
modi" voor meer informatie hierover.
De dodehoekbewaking controleert de
detectiezone tijdens het rijden vanuit
drie verschillende punten (zijkant,
achter- en voorzijde) om te beoorde-
len of een waarschuwing noodzakelijk
is. De dodehoekbewaking zal een
waarschuwing geven wanneer voer-
tuigen vanuit de volgende richtingen
in de zone komen.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijba-
nen links of rechts van uw auto.
In de zone komen vanaf de achter-
zijde
Achteropkomende voertuigen aan
beide zijden van uw auto die de detec-
tiezone binnenkomen met een rela-
tieve snelheid lager dan 48 km/u.
Inhalend verkeer
Als u een andere auto langzaam in-
haalt met een relatieve snelheid lager
Sensorlocaties
Waarschuwingslampje
dodehoekbewaking
Bewaking van zijkantBewaking van achterzijde
89
Page 97 of 404

vrijgekomen. Het RCP-systeem heeft
nu naar links en rechts vrij zicht op
passerende voertuigen en zal de be-
stuurder waarschuwen wanneer een
voertuig nadert.
RCP bewaakt de detectiezones achter
aan beide zijden van de auto op objec-
ten die zich met een minimale snel-
heid van ongeveer 1 km/u tot 3 km/u
naar de auto toe bewegen, tot objecten
die zich met een maximale snelheid
van ongeveer 16 km/u verplaatsen,
zoals bijvoorbeeld op parkeerplaat-
sen.OPMERKING: Op parkeerplaat-
sen kunnen naderende voertuigen
aan het zicht worden onttrokken
door links en rechts geparkeerde
voertuigen. Als de sensoren wor-
den geblokkeerd door andere ob-
jecten of voertuigen, zal het sys-
teem niet in staat zijn de
bestuurder te waarschuwen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en
naar de achteruitversnelling is ge-
schakeld, wordt de bestuurder ge-
waarschuwd door zowel visuele als
geluidssignalen, terwijl ook het vo-
lume van de radio wordt verlaagd.
WAARSCHUWING!
Het RCP-systeem dient niet als
achteruitrijhulp. Het systeem is uit-
sluitend bedoeld als hulpmiddel
voor de bestuurder bij het detecte-
ren van naderende voertuigen in
parkeersituaties. Ga altijd voor-
zichtig te werk tijdens het achter-
uitrijden, ook als u RCP gebruikt.
Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar
achteren en wees bedacht op voet-
gangers, dieren, andere voertuigen,
obstakels en dode hoeken, voordat
u achteruitrijdt. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dode-
lijk letsel.
BEDRIJFSMODI
In het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd.
Raadpleeg de paragraaf "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke instellingen
RCP-detectiezones
91
Page 149 of 404

tegen de hendel duwt terwijl de inter-
valstand actief is, voeren de ruiten-
wissers, nadat u de hendel hebt losge-
laten, meerdere wisbewegingen uit en
keren vervolgens terug naar de eerder
geselecteerde intervalstand. Als u te-
gen de hendel duwt terwijl de ruiten-
wissers zijn uitgeschakeld, voeren de
ruitenwissers meerdere wisbewegin-
gen uit en worden vervolgens weer
uitgeschakeld.
INTERVAL-, LAGE EN
HOGE STAND VOOR DE
RUITENWISSERS
Draai het uiteinde van de hendel in de
eerste stand voor een van de vijf inter-
valstanden, de zesde voor een lage
wissnelheid en de zevende voor een
hoge wissnelheid.
Gebruik een van de vier intervalwis-
snelheden wanneer de weersomstan-
digheden één wisslag vereisen met een
variabele interval tussen de wisslagen.
Bij rijsnelheden boven 16 km/u kan
de vertraging worden ingesteld vanaf
maximaal circa 18 seconden tussen dewisbewegingen (eerste klikstand) tot
één wisbeweging per seconde (vijfde
klikstand).
OPMERKING: Als de auto lang-
zamer rijdt dan 16 km/u wordt de
intervaltijd verdubbeld.
RUITENWISSER/-
SPROEIER ACHTER
Draai de draairing in de eerste klik-
stand om de intervalstand van de rui-
tenwisser achter in te schakelen. Om
de sproeiers in werking te stellen,
draait u de draairing helemaal naar
voren. De sproeiers werken tot de ring
wordt losgelaten en keren dan terug
naar wissen met interval.
OPMERKING: De achterruitwis-
sers wissen uitsluitend met de in-
tervalsnelheid.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u
andere voertuigen of obstakels over
het hoofd. Voorkom ijsvorming op
de voorruit door de voorruit eerst te
verwarmen alvorens de ruiten-
sproeier te gebruiken.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. Deze functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel in een van de vijf ge-
voeligheidsstanden voor de intervals-
tand van de ruitenwisser om deze
functie in te schakelen.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden geregeld met de multifunctio-
nele hendel. Gevoeligheidsstand 3 is 143
Page 150 of 404

gekalibreerd voor de beste ruitenwis-
sergevoeligheid over de gehele linie.
Als de bestuurder een hogere gevoe-
ligheid wenst, kan hij/zij gevoelig-
heidsstand 4 of 5 kiezen. Als de be-
stuurder een lagere gevoeligheid
wenst, kan hij/zij gevoeligheidsstand
2 of 1 kiezen. Zet de multifunctionele
hendel in stand OFF als u het systeem
niet wenst te gebruiken.
OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van was- of silico- nenhoudende producten kan de
prestaties van de regensensor
beïnvloeden.
De regensensor kan worden in- en uitgeschakeld via het EVIC
(voor bepaalde uitvoeringen/ landen). Raadpleeg de para-
graaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/
Persoonlijke instellingen (door
de klant te programmeren func-
ties)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
Het regensensorsysteem is voorzien
van beschermfuncties voor de wisser-
bladen en -armen. Het systeem werkt
niet onder de volgende omstandighe-
den:
Ruitenwissers uitgeschakeld la-
ten bij lage temperaturen — De
regendetectiefunctie werkt niet als
het contact voor het eerst is inge-
schakeld, de motor stationair draait
en de buitentemperatuur lager is
dan 0 °C, tenzij de ruitenwisser-
schakelaar op de multifunctionele
hendel wordt bewogen, de rijsnel-
heid hoger wordt dan 0 km/u of de
buitentemperatuur stijgt tot boven
het vriespunt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
kelhendel in een andere stand dan
stand N (Neutraal) wordt gescha-
keld.
VERSTELBARE
STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstel-
len. De hendel voor de lengte- en
hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het einde van de stuur-
kolom.
Hendel voor lengte- en hoogteverstelling
144
Page 154 of 404

WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn
in situaties waar het systeem geen
constante snelheid kan aanhouden.
Uw auto kan gezien de omstandig-
heden te snel gaan, waardoor u de
controle over de auto kunt verliezen
en mogelijk een ongeval veroor-
zaakt. Gebruik de cruisecontrol
nooit in druk verkeer of op boch-
tige, beijzelde, besneeuwde of an-
derszins gladde wegen.
PARKSENSE®
PARKEERSENSOREN
ACHTER (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
ParkSense® parkeersensoren achter
zorgen voor zichtbare en hoorbare
aanwijzingen m.b.t. de afstand tussen
de achterzijde van de auto en een ge-
detecteerd obstakel bij het achteruit-
rijden, bijv. tijdens een parkeerma-
noeuvre. Zie de
voorzorgsmaatregelen voor gebruik van het ParkSense® systeem voor de
beperkingen van dit systeem en aan-
bevelingen.
Wanneer u de contactschakelaar in de
stand ON/RUN zet, wordt door Park-
Sense® automatisch de systeemstatus
(ingeschakeld of uitgeschakeld) her-
steld die actief was voordat het con-
tact werd uitgeschakeld.
ParkSense® kan uitsluitend worden
geactiveerd wanneer de schakelhen-
del in de stand REVERSE staat. Wan-
neer ParkSense® bij een deze stand
van de schakelhendel wordt ingescha-
keld, blijft het systeem actief totdat de
rijsnelheid is toegenomen tot ongeveer
18 km/u of hoger. Het systeem wordt
weer actief als de rijsnelheid is ge-
daald tot minder dan ongeveer
16 km/u.
PARKSENSE® SENSOREN
De vier ParkSense® sensoren die zich
in achterkant/achterbumper bevin-
den, bewaken het gebied achter de
auto dat binnen het zichtveld van de
sensoren valt. De sensoren kunnen
obstakels detecteren tot een afstandvan ongeveer 30 tot 200 cm van de
achterkant/achterbumper in horizon-
tale richting, afhankelijk van de
plaats, het type en de stand van het
obstakel.
PARKSENSE® WAAR-
SCHUWINGSSCHERM
Het ParkSense® waarschuwingsdis-
play wordt alleen weergegeven wan-
neer "Sound and Display" (Geluid en
weergave) wordt geselecteerd in het
deel met door de klant te programme-
ren functies van het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC).
Voor meer informatie raadpleegt u
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Persoonlijke Instellin-
gen (door de klant te programmeren
functies)" in "Functies van het instru-
mentenpaneel".
Het ParkSense® waarschuwings-
scherm bevindt zich op het EVIC-
scherm op de instrumentengroep. Het
geeft zowel visuele als akoestische
waarschuwingen om het verschil tus-
sen het achterpaneel/de achterbum-
per en het gedetecteerde obstakel aan
te geven.
148
Page 157 of 404

PARKSENSE®
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
ParkSense® kan worden in- en uitge-
schakeld via het onderdeel "Door de
klant te programmeren functies" in
het EVIC. De beschikbare keuzes zijn:
OFF (uit), Sound Only (alleen geluid)
of Sound and Display (geluid en
beeld). Raadpleeg de paragraaf
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Persoonlijke instellin-
gen (door de klant te programmeren
functies)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
Als ParkSense® is uitgeschakeld,
wordt op de instrumentengroep gedu-
rende circa vijf seconden het bericht
"PARK ASSIST SYSTEM OFF"
(PARKEERHULPSYSTEEM UIT)
weergegeven. Raadpleeg de paragraaf
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in het hoofdstuk "Het
instrumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover. Als de keuzehendel in
de stand REVERSE (achteruit) wordt
gezet en het systeem is uitgeschakeld,verschijnt op het EVIC het bericht
"PARK ASSIST OFF" (parkeerhulp
uitgeschakeld) zolang de schakelhen-
del in REVERSE (achteruit) staat.
ONDERHOUD VAN
PARKSENSE®
PARKEERSENSOREN
Wanneer de ParkSense® parkeersen-
soren achter niet correct werken,
klinkt in de instrumentengroep een-
maal per contactcyclus een geluids-
signaal en verschijnt op het display
het bericht "CLEAN PARK ASSIST
SENSORS" (parkeersensoren reini-
gen) of "SERVICE PARK ASSIST
SYSTEM" (laat parkeersensoren re-
pareren). Raadpleeg de paragraaf
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in het hoofdstuk "Het
instrumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover. Wanneer het keuze-
hendel in de stand REVERSE (ach-
teruit) wordt gezet en het systeem een
storing heeft gedetecteerd, wordt het
bericht "CLEAN PARK ASSIST SEN-
SORS" (parkeersensoren reinigen) of
"SERVICE PARK ASSIST SYSTEM"
(laat parkeersensoren repareren)weergegeven zolang de schakelhendel
in de stand REVERSE staat. In een
dergelijk geval werkt ParkSense®
niet.
Als het bericht "CLEAN PARK AS-
SIST SENSORS" (parkeersensoren
reinigen) op het EVIC verschijnt, ter-
wijl u er zeker van bent dat de
achterzijde/-bumper geen sneeuw, ijs,
modder, vuil of andere obstakels be-
vat, neemt u contact op met een er-
kende dealer.
Als het bericht "SERVICE PARK AS-
SIST SYSTEM" (laat parkeersenso-
ren repareren) in het EVIC wordt
weergegeven, breng dan een bezoek
aan uw erkende dealer.
PARKSENSE® SYSTEEM
REINIGEN
Reinig de ParkSense® sensoren met
water, een schoonmaakmiddel voor
auto's en een zachte doek. Gebruik
geen ruwe of harde doeken. Maak de
sensoren voorzichtig schoon (niet
hard drukken of borstelen). Anders
kunnen de sensoren beschadigd ra-
ken.
151
Page 158 of 404

VOORZORGSMAATREGE-
LEN VOOR GEBRUIK VAN
HET PARKSENSE® SYS-
TEEM
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de achterbum-per vrij is van sneeuw, ijs, mod-
der en vuil om te zorgen dat het
ParkSense® systeem correct
werkt.
Drilboren, grote vrachtwagens en
andere bronnen van trillingen
kunnen de werking van Park-
Sense® nadelig beïnvloeden. Wanneer u de ParkSense® par- keerhulp uitschakelt, toont de
instrumentengroep de melding
"PARK ASSIST OFF" (parkeer-
hulp uitgeschakeld). Park-
Sense® blijft uitgeschakeld tot-
dat u de parkeerhulp opnieuw
inschakelt, zelfs als u het con-
tact inschakelt. Als u de keuzehendel in de stand
REVERSE (achteruit) zet en
ParkSense® is uitgeschakeld,
zal het EVIC het bericht "PARK
ASSIST DISABLED" (parkeer-
hulp uitgeschakeld) weergeven
zolang de transmissie in RE-
VERSE staat.
Indien ingeschakeld, zal Park- Sense® het radiovolume verla-
gen wanneer het systeem een ge-
luidssignaal laat horen.
Reinig de ParkSense® sensoren regelmatig, maar let daarbij op
dat u geen krassen of andere
schade toebrengt. De sensors
mogen niet bedekt zijn met ijs,
sneeuw, modder, vuil of afval.
Verontreiniging van de sensoren
kan ertoe leiden dat het systeem
niet goed werkt. Het Park-
Sense® systeem kan obstakels
achter de auto/bumper over het
hoofd zien of abusievelijk aan-
geven dat er een obstakel achter
de auto/bumper aanwezig is. Objecten zoals fietsendragers,
trekhaken, etc. mogen niet bin-
nen een afstand van 30 cm van
de achterkant/achterbumper
worden geplaatst. Als dit wel het
geval is, zal het systeem een na-
bijgelegen object mogelijk inter-
preteren als een sensorprobleem
en de melding "SERVICE PARK
ASSIST SYSTEM" (laat par-
keersensoren repareren) tonen
op het EVIC.
Bij auto's die zijn voorzien van een achterklep, moet Park-
Sense® worden uitgeschakeld
wanneer de achterklep omlaag
of open is geklapt en de achter-
uitversnelling is ingeschakeld.
De omlaag geklapte achterklep
zou ten onrechte kunnen wor-
den aangezien voor een obstakel
achter de auto.
152
Page 159 of 404

LET OP!
ParkSense® is uitsluitend be-doeld als hulpmiddel tijdens het
parkeren en is niet in staat ieder
voorwerp, inclusief kleine obsta-
kels, waar te nemen. Stoepranden
worden mogelijk tijdelijk of hele-
maal niet gedetecteerd. Op kleine
afstanden worden obstakels bo-
ven of onder de sensoren niet ge-
detecteerd.
Bij gebruik van ParkSense® moet u langzaam rijden, zodat u tijdig
kunt stoppen wanneer een obsta-
kel wordt gedetecteerd. Het is
raadzaam om over uw schouder
te kijken, ook wanneer u gebruik
maakt van ParkSense®.
WAARSCHUWING!
De bestuurder moet altijd voor-zichtig blijven bij het achteruitrij-
den, zelfs bij het gebruik van de
parkeersensoren achter. Contro-
leer het gebied achter de auto al-
tijd zorgvuldig, kijk naar achte-
ren en wees bedacht op
voetgangers, dieren, andere voer-
tuigen, obstakels en dode hoeken,
voordat u achteruitrijdt. U bent
verantwoordelijk voor de veilig-
heid en dient uw aandacht voort-
durend op de omgeving te rich-
ten. Anders bestaat er een risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Het wordt sterk aanbevolen de afneembare trekhaak te verwij-
deren voordat u de parkeersenso-
ren achter gaat gebruiken, wan-
neer u de trekhaak niet nodig
heeft. Als u dit niet doet, kan per-
soonlijk letsel of schade aan voer-
tuigen ontstaan doordat de trek-
haakkogel zich veel dichter bij
het obstakel bevindt dan de ach-
terkant van de auto, wanneer via
de luidspreker een continue toon
klinkt. Afhankelijk van de afme-
tingen en vorm van de trekhaak is
het ook mogelijk dat de sensors de
trekhaak detecteren en abusieve-
lijk aangeven dat er een obstakel
achter de auto aanwezig is.
153
Page 195 of 404

deze tot de juiste bandenspanning op-
pompen. Als u met een veel te lage
bandenspanning rijdt, raakt de band
oververhit en kan de band defect ra-
ken. Een te lage bandenspanning ver-
hoogt ook het brandstofverbruik, ver-
mindert de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor juist on-
derhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-
spanning nog niet het lage niveau
heeft bereikt waarbij het banden-
spanningslampje gaat branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een
controlelampje voor storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem,
dat gaat branden wanneer het sys-
teem niet goed werkt. Het controle-
lampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt
in combinatie met het bandenspan-
ningslampje. Als het systeem een sto-
ring detecteert, knippert het lampje
gedurende ongeveer één minuut,waarna het continu gaat branden. Zo-
lang er sprake van een storing is,
wordt deze reeks telkens herhaald
wanneer de auto wordt gestart. Als
het storingslampje brandt, is het mo-
gelijk dat lage bandenspanning niet
wordt gedetecteerd of gemeld. Storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem kunnen optreden om ver-
schillende redenen, waaronder de
installatie van vervangende of alter-
natieve banden of wielen. Controleer
altijd het controlelampje voor storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem nadat een of meer banden
of wielen van het voertuig zijn vervan-
gen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden
en wielen de juiste werking van het
bandenspanningscontrolesysteem
niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geoptimaliseerd voor de ori-
ginele banden en wielen. De ban-
denspanning en waarschuwing van
het bandenspanningscontrolesys-
teem zijn ingesteld voor de banden-
maat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een
andere maat of van een ander of
type kan leiden tot een ongewenste
werking van het systeem of schade
aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de
sensoren beschadigd raken. Ge-
bruik geen bandenafdichtingsmid-
delen uit blik of balansgewichten
als de auto is uitgerust met een ban-
denspanningscontrolesysteem, om-
dat dit schade aan de sensoren kan
veroorzaken.
189
Page 206 of 404

Left Front Turn Signal Lamp Out(richtingaanwijzer linksvoor
defect)
Left Rear Turn Signal Lamp Out (richtingaanwijzer linksachter
defect)
Right Front Turn Signal Lamp Out (richtingaanwijzer rechtsvoor
defect)
Right Rear Turn Signal Lamp Out (richtingaanwijzer rechtsachter
defect)
Park Assist Disabled (parkeerhulp uitgeschakeld)
Service Park Assist System (laat parkeersensoren repareren)
Personal Settings Not Available — Vehicle Not in Park (persoonlijke
instellingen niet beschikbaar —
auto staat niet in de stand P)
Blind Spot System Off (Dodehoek- systeem uit) — Dit bericht wordt
getoond als de contactschakelaar in
de stand ON wordt gezet en duidt
aan dat het dodehoeksysteem is
uitgeschakeld. Blind Spot System Off (Dodehoek-
systeem niet beschikbaar) — Dit
bericht wordt getoond als het sys-
teem voor dodehoekbewaking
(BSM) tijdelijk niet beschikbaar is
wegens een geblokkeerde sensor,
elektromagnetische storing of an-
dere 'tijdelijke' omstandigheid. Als
dit bericht wordt getoond, gaan de
pictogrammen in de beide buiten-
spiegels branden. Als er sprake is
van een elektromagnetische sto-
ring, gaat alleen het pictogram aan
de kant van de storing branden tot-
dat de storing voorbij is.
Service Blind Spot System (Onder- houd dodehoeksysteem) — Dit be-
richt wordt getoond als het systeem
voor dodehoekbewaking (BSM)
permanent niet beschikbaar is. De
bestuurder ontvangt in dat geval
een bericht van het EVIC en de
BSM-waarschuwing gaat perma-
nent branden in beide buitenspie-
gels. Neem contact op met een er-
kende dealer als u dit bericht
ontvangt. Obstacle Detected (Obstakel
gedetecteerd)
Driver Seatbelt Unbuckled (Be- stuurdersgordel niet vastgegespt)
Uitlaatsysteem — regeneratie nu vereist. In omstandigheden waarbij
alleen zeer korte ritten met lage
snelheid worden gemaakt, of ritten
waarbij alleen met lage snelheid
wordt gereden, bereiken de motor
en het uitlaatgasnabehandelings-
systeem nooit de vereiste omstan-
digheden om de opgevangen roet-
deeltjes te verwijderen. Als dit zich
voordoet, wordt het bericht "Ex-
haust System Regeneration Re-
quired Now" (regeneratie van het
uitlaatsysteem nu vereist) weerge-
geven in het EVIC. Door met uw
auto op snelweg te rijden gedu-
rende tenminste 30 minuten ver-
helpt u het probleem in het roetfil-
tersysteem doordat de opgevangen
roetdeeltjes nu worden verwijderd,
zodat de normale bedrijfsstand van
het systeem wordt hersteld.
200