sensor Lancia Voyager 2013 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2013, Model line: Voyager, Model: Lancia Voyager 2013Pages: 404, PDF Size: 4.27 MB
Page 214 of 404

2. Druk de toetsen OMHOOG of OM-
LAAG totdat het menu Setup (Instel-
lingen) (Door de klant te programme-
ren functies) bereikt is. Druk dan
SELECTEREN.
3. Druk op de toets OMLAAG totdat
"Calibrate Compass" (kompas kali-
breren) wordt weergegeven op het
EVIC.
4. Druk kort op de knop SELECTE-
REN om het kalibreren te starten. Het
"CAL"-indicatielampje verschijnt op
het EVIC.
5. Rijd één of meer keren in een cirkel
van 360° (op een plaats zonder grote
metalen voorwerpen) tot het "CAL"-
indicatielampje uit gaat. Het kompas
werkt dan normaal.Kompasafwijking
De kompasafwijking is het verschil
tussen het magnetische noorden en
het geografische noorden. Ter com-
pensatie van de verschillen moet de
kompasafwijking aan de hand van de
zonekaart worden ingesteld voor de
zone waarin de auto wordt gebruikt.
Nadat u het kompas correct heeft in-
gesteld, worden de verschillen auto-
matisch gecompenseerd, zodat de
nauwkeurigheid van de kompasrich-
ting optimaal is. Voor de meest nauw-
keurige werking van het kompas moet
de kompasafwijking aan de hand van
de volgende procedure worden afge-
steld:
OPMERKING: Houd magnetische
voorwerpen, zoals iPod's, mobiele
telefoons, laptops en radardetec-
toren uit de buurt van het instru-
mentenpaneel. Omdat zich hier de
kompasmodule bevindt, zou de
sensor van het kompas gestoord
kunnen worden, waardoor de
weergegeven waarden onbetrouw-
baar worden.
208
Page 216 of 404

DOOR DE KLANT TE
PROGRAMMEREN
FUNCTIES
(SYSTEEMINSTELLINGEN)
Via Personal Settings (persoonlijke
instellingen) kunt u functies instellen
en weer oproepen wanneer de versnel-
lingsbak in de stand PARK is gezet.
Als de keuzehendel niet in de stand
PARK staat of de auto begint te rijden,
wordt het waarschuwingsbericht
SYSTEM SETUP NOT AVAILABLE
VEHICLE NOT IN PARK(Systeem-
instellingen niet beschikbaar, auto
staat niet in PARK) getoond wanneer
u probeert in het hoofdmenu de optie
"System Setup" (Systeeminstellin-
gen) te selecteren.
Druk kort op de toets OMHOOG of
OMLAAG totdat de melding "System
Setup" (Systeeminstellingen) wordt
gemarkeerd in het hoofdmenu van het
EVIC. Druk vervolgens op de selectie-
knop om het submenu Systeeminstel-
lingen te openen. Druk kort op de
toets OMHOOG of OMLAAG om een
van de volgende functies te selecteren: Taal
In dit scherm kunt u een van de vijf
talen voor de schermweergave selecte-
ren, met inbegrip van de ritfuncties en
het navigatiesysteem (voor bepaalde
uitvoeringen/landen). Gebruik in dit
scherm de toetsen OMHOOG of OM-
LAAG om door de beschikbare talen
te bladeren. Druk op de selectieknop
om English (Engels), Spaans (Es-
pañol) of Frans (Français) te kiezen.
Alle verdere informatie wordt getoond
in de taal van uw keuze.
Nav–Turn By Turn (navigatie van
afslag naar afslag) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Wanneer u deze functie gekozen heeft,
zal het navigatiesysteem u, door mid-
del van gesproken aanwijzingen, kilo-
meter na kilometer en afslag na afslag
langs de gekozen route begeleiden tot-
dat u de eindbestemming bereikt
heeft. Om uw keuze te maken drukt u
herhaald kort op de selectieknop, tot-
dat een vinkje naast de functie ver-
schijnt, waarmee aangegeven wordt
dat het systeem geactiveerd is, of tot-
dat het vinkje verdwijnt waarmee
wordt aangegeven dat het systeem is
uitgeschakeld.
Enable/Disable the Rear Park
Assist System (Parkeersensoren
achter in-/uitschakelen) (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
De parkeersensoren achter tasten het
gebied achter de auto af op obstakels
indien de schakelhendel in de achter-
uitversnelling staat en de snelheid la-
ger is dan 18 km/u. Het systeem kan
worden ingesteld met Sound Only (al-
leen geluid), Sound and Display (ge-
luid en beeld) of worden uitgescha-
keld (OFF) via het EVIC. Om uw
keuze te maken drukt u herhaald kort
op de selectieknop, totdat een vinkje
naast de functie verschijnt, waarmee
aangegeven wordt dat het systeem ge-
activeerd is, of totdat het vinkje ver-
dwijnt waarmee wordt aangegeven
dat het systeem is uitgeschakeld.
Raadpleeg "Rear Park Assist System"
(parkeersensoren achter) in "Functies
van uw auto begrijpen" voor meer
informatie over de werking en bedie-
ning.
210
Page 220 of 404

OPMERKING: De stoel keert te-
rug naar de geheugenstand (als
Geheugen oproepen op ON is inge-
steld met afstandsbediening) zo-
dra de afstandsbediening wordt
gebruikt om het portier te ontgren-
delen. Raadpleeg de paragraaf
"Geheugenstoel" in het hoofdstuk
"De functies van uw auto" voor
meer informatie hierover.
Tilt Mirror In Reverse (Spiegel
kantelen bij achteruitrijden)
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Als deze functie is geselecteerd, kan-
telt de bestuurdersspiegel naar bene-
den wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, zodat de be-
stuurder zicht heeft op wat eerder een
dode hoek was, waardoor voorwerpen
die zich dicht bij de achterkant van de
auto bevinden, kunnen worden ont-
weken. Om uw keuze te maken drukt
u herhaald kort op de selectieknop,
totdat een vinkje naast de functie ver-
schijnt, waarmee aangegeven wordtdat het systeem geactiveerd is, of tot-
dat het vinkje verdwijnt waarmee
wordt aangegeven dat het systeem is
uitgeschakeld.
Blind Spot Alert
(dodehoekwaarschuwing) (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Er zijn drie keuzemogelijkheden voor
de dodehoekbewaking: "Blind Spot
Alert Lights" (Dodehoekwaarschu-
wing d.m.v. lampjes), "Blind Spot
Alert Lights/CHM" (Dodehoekwaar-
schuwing d.m.v. lampjes/
geluidssignaal) en "Blind Spot Alert
Off" (Dodehoekwaarschuwing Uit).
De dodehoekwaarschuwingsfunctie
kan worden geactiveerd in de modus
"Dodehoekwaarschuwing" (Blind
Spot Alert). Wanneer deze modus is
geselecteerd, is het dodehoekwaar-
schuwingssysteem geactiveerd en zal
het een visuele waarschuwing in de
buitenspiegels tonen. De functie Do-
dehoekwaarschuwing kan worden ge-
activeerd in de modus "Blind Spot
Alert Lights/CHM" (Dodehoekwaar-
schuwing d.m.v. lampjes/
geluidssignaal). In deze modus zal het
systeem voor dodehoekbewaking(BSM) een visuele waarschuwing to-
nen in de buitenspiegels en een ge-
luidssignaal geven wanneer de rich-
tingaanwijzers worden ingeschakeld.
Wanneer "Blind Spot Alert Off" (do-
dehoekwaarschuwing uit) wordt ge-
selecteerd, wordt de dodehoekbewa-
king uitgeschakeld.
Om uw keuze te maken drukt u her-
haald kort op de selectieknop, totdat
een vinkje naast de functie verschijnt,
waarmee aangegeven wordt dat het
systeem geactiveerd is, of totdat het
vinkje verdwijnt waarmee wordt aan-
gegeven dat het systeem is uitgescha-
keld.
OPMERKING: Wanneer uw auto
schade heeft opgelopen in het ge-
bied waar zich de sensor bevindt,
kan het zijn dat de sensor niet
meer juist uitgelijnd is, ook wan-
neer het plaatwerk niet bescha-
digd is. Laat in een dergelijk geval
de uitlijning van de sensor contro-
leren door een erkende dealer. Als
een sensor niet correct is uitge-
lijnd, zal de dodehoekbewaking
niet op de juiste manier werken.
214
Page 281 of 404

rempedaal wordt ingetrapt en opti-
maliseert de remdruk dienovereen-
komstig. Dit draagt bij aan een ver-
korting van de remweg. Het BAS vult
het ABS aan. Wanneer u het rempe-
daal zeer snel intrapt, is de assistentie
van het BAS-systeem optimaal. Om
van het systeem te profiteren moet u
het rempedaal tijdens de noodstop
ononderbroken intrappen. Verminder
de druk op het rempedaal niet, tenzij
u niet langer hoeft te remmen. Zodra
u het rempedaal loslaat, wordt het
BAS-systeem uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt nietvoorkomen dat de auto onder-
worpen blijft aan de wetten van
de natuur en het systeem zorgt
evenmin voor meer grip op het
wegdek.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
BAS kan geen ongelukken voor- komen, zeker geen ongelukken
die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het
rijden op zeer glad wegdek, of
aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met BAS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
ELEKTRONISCH STABILI-
TEITSREGELSYSTEEM
(ESP)
Het elektronisch stabiliteitssysteem
(ESP) zorgt onder diverse rijomstan-
digheden voor een betere controle
over de rijrichting en meer stabiliteit
van het voertuig. ESP corrigeert over-
en onderstuur van het voertuig door
het juiste wiel af te remmen. Zo wordt
tegengestuurd bij onder- of overstuur.
Ook kan het motorvermogen worden
verminderd om het voertuig te helpen
bij het handhaven van de juiste rij-
richting. ESP bepaalt met behulp van sensors
in het voertuig de door de bestuurder
gewenste rijrichting. Het systeem ver-
gelijkt deze baan dan met de werke-
lijke rijrichting van het voertuig.
Wanneer de werkelijke baan niet
overeenkomt met de gewenste baan,
remt ESP het juiste wiel af om over- of
onderstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto draait meer dan
correct is voor de stand van het
stuur
Onderstuur: de auto draait minder dan correct is voor de stand van het
stuur.
275
Page 299 of 404

gaat uit zodra de nieuwe bandenspan-
ning is doorgegeven. Om deze infor-
matie te verwerken moet het voertuig
20 minuten rijden met een minimum
snelheid van 24 km/uur.
Voor uw voertuig kan bijv. een aanbe-
volen koude bandenspanning (langer
dan 3 uur geparkeerd) van 2,4 bar
gelden. Als de omgevingstemperatuur
20 °C is en de gemeten bandenspan-
ning is 2,1 bar, neemt de bandenspan-
ning bij een temperatuurdaling tot -7
°C af tot ongeveer 1,8 bar. Deze ban-
denspanning is laag genoeg om het
bandenspanningslampje in te schake-
len. Tijdens het rijden kan de banden-
spanning toenemen tot ongeveer 2,1
bar, maar het bandenspannings-
lampje blijft nog steeds branden. On-
der deze omstandigheden gaat het
verklikkerlampje bandenspanning
pas uit nadat de banden tot de voor
het voertuig aanbevolen koude ban-
denspanning zijn opgepompt.
LET OP!
Het bandenspanningscontrole-systeem is geoptimaliseerd voor
de originele banden en wielen. De
TPM-spanningswaarden zijn
vastgesteld voor de op uw auto
gemonteerde bandenmaat. Het
gebruik van vervangende onder-
delen met een andere maat of van
een ander of type kan leiden tot
een ongewenste werking van het
systeem of schade aan de senso-
ren. Door het gebruik van niet-
originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik
geen bandenafdichtingsmiddelen
of balansgewichtjes als het voer-
tuig is uitgerust met een banden-
spanningscontrolesysteem, om-
dat dit schade aan de sensoren
kan veroorzaken.
Plaats na het controleren of aan- passen van de bandenspanning
altijd de ventieldop terug. Hier-
door voorkomt u dat de banden-
spanningssensor beschadigd
raakt door binnendringend vocht
of vuil in het ventiel. OPMERKING:
Het bandenspanningscontrole-
systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onder-
houd en waarschuwt niet bij
andere problemen met de band.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem mag niet worden gebruikt als
bandenspanningsmeter. Als u met een veel te lage ban- denspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band
defect raken. Een te lage ban-
denspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrole- systeem is geen vervanging voor
goed onderhoud van de banden.
Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om met be-
hulp van een nauwkeurige ban-
denspanningsmeter te zorgen
voor de juiste bandenspanning,
zelfs als de spanning nog niet
293
Page 300 of 404

zover is afgenomen dat het ver-
klikkerlampje bandenspanning
gaat branden.
Het bandenspanningscontrole- systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als
die spanning onder invloed van
temperatuurverschillen veran-
dert.
BASISSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem gebruikt draadloze technologie
met elektronische sensors op de vel-
gen die de bandenspanning meten. De
sensoren, die bij het ventiel op de vel-
gen zijn gemonteerd, sturen informa-
tie over de bandenspanning naar de
ontvangstmodule.
OPMERKING: Het is zeer belang-
rijk dat u de spanning van al uw
banden regelmatig controleert en
de banden op de juiste spanning
houdt.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem bestaat in basisuitvoering uit de
volgende onderdelen: Ontvangstmodule
Vier bewakingssensors
bandenspanning
TPMS-waarschuwingslampje
Waarschuwing voor lage
spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspannings-
lampje in de instrumenten-
groep gaat branden, de be-
richten "Inflate Tire to XX"
(Pomp de band op tot XX) en "LOW
TIRE PRESSURE" (Lage banden-
spanning) worden weergegeven in de
instrumentengroep en er klinkt een
geluidssignaal wanneer de banden-
spanning van een van de vier gemon-
teerde banden te laag is. De waarde
die in de bandenspanningstabel staat
vermeld is de bandenspannings-
waarde die in het bericht "Inflate Tire
to XX" in het EVIC wordt weergege-
ven. Als dit gebeurt, moet u zo gauw
mogelijk stoppen, de bandenspanning
van de banden op uw auto controleren en alle banden oppompen tot de aan-
bevolen koude bandenspanning (ver-
meld op het plaatje op de B-stijl aan
bestuurderszijde). Het systeem wordt
automatisch bijgewerkt en het “Ver-
klikkerlampje bandenspanning” gaat
uit zodra de nieuwe bandenspanning
is doorgegeven.
OPMERKING: Om deze informa-
tie te verwerken moet het voertuig
20 minuten rijden met een mini-
mum snelheid van 24 km/uur.
Het TPM-verklikkerlicht knippert ge-
durende 75 seconden en blijft daarna
continu branden wanneer een sys-
teemstoring is geconstateerd. Bij een
systeemstoring wordt ook een geluids-
signaal weergegeven. Als het contact
wordt uitgeschakeld en vervolgens
weer ingeschakeld, zal deze reeks
worden herhaald wanneer de sys-
teemstoring zich nog steeds voordoet.
Het verklikkerlampje bandenspan-
ning gaat uit wanneer de storing is
verholpen. Systeemfouten kunnen
optreden door de volgende oorzaken:294
Page 301 of 404

1. Storing door elektronische appa-
ratuur of als men langs installaties
rijdt die dezelfde radiofrequenties af-
geven als de bandenspanningssenso-
ren.
2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen worden
beïnvloed.
3. Veel sneeuw en/of ijs aan de wielen
of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Het gebruik van wielen/banden
die niet zijn voorzien van banden-
spanningssensoren.
Auto's met compact reservewiel
1. Het compacte reservewiel (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) heeft
geen sensor voor het meten van de
bandenspanning. Het bandenspan-
ningscontrolesysteem registreert de
spanning van het noodreservewiel
dan ook niet.2. Als u de het compacte reservewiel
monteert in plaats van een normale
band waarvan de spanning lager is
dan de waarschuwingsgrens, zal tel-
kens wanneer u het contact inschakelt
een geluidssignaal klinken, het be-
richt "TIRE LOW PRESSURE"
(Lage bandenspanning) worden
weergegeven en het "verklikker-
lampje bandenspanning" gaan bran-
den.
3. Nadat de auto maximaal 20 minu-
ten met een snelheid van meer dan
24 km/u heeft gereden, gaat het "ver-
klikkerlampje bandenspanning" ge-
durende 75 seconden knipperen en
daarna continu branden.
4. Telkens nadat het contact wordt
aangezet, klinkt er een geluidssignaal
en knippert het verklikkerlampje
bandenspanning gedurende 75 secon-
den en blijft daarna continu branden.
5. Zodra de originele band is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto
wordt gemonteerd in plaats van het
noodreservewiel, wordt het banden-
spanningscontrolesysteem automa-
tisch bijgewerkt en gaat het verklik-
kerlampje bandenspanning uit, mits
alle vier banden de juiste spanning
hebben. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snel-
heid boven de 24 km/u moet rijden,
voordat het bandenspanningscontro-
lesysteem deze informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van
het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesys-
teem kan worden uitgeschakeld als
alle vier de wielen met banden worden
vervangen door wielen met banden
die geen bandenspanningssensoren
hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op de auto worden gezet. Om
het bandenspanningscontrolesysteem
uit te schakelen, moeten alle vier de
(originele) banden met wielen met
bandenspanningssensoren weer ver-
vangen worden door banden zijn
295
Page 302 of 404

voorzien van bandenspanningssenso-
ren. Rijd vervolgens minstens 20 mi-
nuten met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het bandenspanningscon-
trolesysteem geeft een geluidssignaal
af en het verklikkerlampje banden-
spanning knippert gedurende 75 se-
conden en blijft daarna continu bran-
den. Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, geeft het bandenspannings-
controlesysteem geen geluidssignaal
meer af en gaat het "verklikkerlampje
bandenspanning" niet meer branden.
Als u het TPMS weer in bedrijf wilt
stellen, moet u eerst alle vier wielen en
banden (wegbanden) vervangen door
exemplaren met TPM-sensoren voor
bandenspanningscontrole. Rijd ver-
volgens maximaal 20 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem geeft een geluidssignaal en het
verklikkerlampje bandenspanning
knippert gedurende 75 seconden.PREMIUM SYSTEEM (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het bandenspanningscontrolesys-
teem gebruikt draadloze technologie
met elektronische sensors op de vel-
gen die de bandenspanning meten. De
sensoren, die bij het ventiel op de vel-
gen zijn gemonteerd, sturen informa-
tie over de bandenspanning naar de
ontvangstmodule.
OPMERKING: Het is uiterst be-
lang de bandenspanning van alle
banden regelmatig te controleren
en de banden op de juiste span-
ning te houden.
Het Premium-bandenspanningscon-
trolesysteem bestaat uit de volgende
onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier TPMS-sensoren
Verschillende TPMS-berichten die
verschijnen op het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
en symbolen die de bandenspan-
ning weergeven
TPMS-waarschuwingslampje
TPMS-waarschuwingen lage
bandenspanning
Het verklikkerlampje bandenspan-
ning in de instrumentengroep gaat
branden en er klinkt een geluidssig-
naal als de spanning in één of meer
banden laag is. Verder verschijnt op
het EVIC gedurende minimaal vijf se-
conden de berichten "Inflate Tire to
XX" (Pomp de band op tot XX) en
"LOW TIRE PRESSURE" (Lage
bandenspanning) en wordt er een
grafiek van de bandenspanning(en)
getoond, waarin de banden met een te
lage spanning knipperen. De waarde
die in de bandenspanningstabel staat
vermeld is de bandenspannings-
waarde die in het bericht "Inflate Tire
to XX" (Pomp de band op tot XX) in
het EVIC wordt weergegeven.
296
Page 303 of 404

Als de spanning in één (of meer) van
de vier banden te laag is, dient u zo
snel mogelijk te stoppen om de ban-
d(en) die op het display knippert
(knipperen) op de aanbevolen koude
bandenspanning te brengen. Zodra
het systeem de nieuwe bandenspan-
ningen heeft ontvangen, wordt het
systeem automatisch bijgewerkt, ver-
dwijnt het bericht “Inflate Tire to
XX” (Pomp de band op tot XX), stopt
het knipperen van de te lage waarden
in de grafiek op het EVIC-scherm en
gaat het bandenspanningslampje uit.
Om deze informatie te verwerken
moet het voertuig 20 minuten rijden
met een minimum snelheid van
24 km/uur.Bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
Het TPM-verklikkerlicht knippert ge-
durende 75 seconden en blijft daarna
continu branden wanneer een sys-
teemstoring is geconstateerd. Bij een
systeemstoring wordt ook een geluids-
signaal weergegeven. Het EVIC toont
gedurende minimaal vijf seconden het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem). Dit tekstbericht wordt
gevolgd door een grafisch display met
- -
in plaats van de spanningswaar-
de(n) om aan te geven welke TPMS-
sensor(en) niet naar behoren werkt
(werken). Als het contact wordt uitgeschakeld
en vervolgens weer ingeschakeld, zal
deze reeks worden herhaald wanneer
de systeemstoring zich nog steeds
voordoet. Als de systeemfout is opge-
heven, stopt het "Verklikkerlampje
bandenspanning" met knipperen,
wordt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (Onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) niet langer ge-
toond en verschijnt in plaats van de
streepjes de waarde van de banden-
spanning. Systeemfouten kunnen op-
treden door de volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische appa-
ratuur of als men langs installaties
rijdt die dezelfde radiofrequenties af-
geven als de bandenspanningssenso-
ren.
2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen worden
beïnvloed.
3. Veel sneeuw en/of ijs aan de wielen
of de wielhuizen.
Scherm lage bandenspanning
Scherm "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscontro- lesysteem)
297
Page 304 of 404

4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Het gebruik van wielen/banden
die niet zijn voorzien van banden-
spanningssensoren.
Het EVIC toont ook gedurende mini-
maal vijf seconden het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM" (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
wanneer zich een systeemfout voor-
doet die mogelijk verband houdt met
een onjuiste sensorpositie. In dat ge-
val wordt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (Onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) gevolgd door
een grafiek waarin de bandenspan-
ningen nog steeds worden getoond.
Dit duidt erop dat de bandenspannin-
gen nog steeds van de TPMS-sensoren
worden ontvangen, maar dat deze
zich mogelijk niet op de juiste voer-
tuigpositie bevinden. Zo lang het be-
richt "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem) wordt weergegeven, is
onderhoud aan het systeem vereist.Auto's met compact reservewiel
1. Het compacte reservewiel (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) heeft
geen sensor voor het meten van de
bandenspanning. Daarom wordt de
bandenspanning van het compacte
reservewiel niet door het bandenspan-
ningscontrolesysteem geregistreerd.
2. Als u het compacte reservewiel
monteert in plaats van een normale
band waarvan de spanning lager is
dan de waarschuwingsgrens, klinkt
telkens wanneer u het contact inscha-
kelt een geluidssignaal, worden de be-
richten "Inflate Tire to XX" (Pomp de
band op tot XX) en "TIRE LOW
PRESSURE" (Lage bandenspan-
ning) weergegeven, gaat het banden-
spanningslampje branden en toont
het EVIC in de grafiek nog steeds een
knipperende waarde voor de banden-
spanning.
3. Nadat u 20 minuten lang sneller
dan 24 km/u heeft gereden, knippert
het verklikkerlampje bandenspan-
ning gedurende 75 seconden en blijft
daarna continu branden. Verder ver-
schijnt er op het EVIC minimaal vijf
seconden lang het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (bandenspannings-
controlesysteem controleren) en
daarna worden er streepjes (- -) weer-
gegeven in plaats van de bandenspan-
ning.
4. Telkens wanneer het contact
wordt aangezet klinkt het geluidssig-
naal, knippert het verklikkerlampje
bandenspanning gedurende 75 secon-
den en blijft daarna continu branden,
op het EVIC wordt het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM" (bandenspan-
ningscontrolesysteem controleren)
gedurende minimaal vijf seconden
weergegeven en vervolgens worden
streepjes (- -) in plaats van de ban-
denspanning weergegeven.
298