Lancia Ypsilon 2011 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Ypsilon, Model: Lancia Ypsilon 2011Pages: 299, PDF Size: 15.52 MB
Page 111 of 299

WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de
aanhanger in het stopcontact van de trekhaak
van de auto wordt gestoken. De sensoren worden
automatisch ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJK Als de trekhaak gemonteerd moet
blijven, ook als er geen aanhanger is, wordt
geadviseerd zich tot het Lancia Servicenetwerk te
wenden om het systeem te laten bijwerken,
aangezien de trekhaak door de middelste sensoren
als een obstakel gedetecteerd kan worden.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in bijzondere mate
op obstakels die zich boven of onder de sensoren
kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen
voorwerpen voor of achter de auto niet
gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan de
auto veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de werking
van de parkeersensoren beïnvloeden:
❒Verminderde gevoeligheid van de sensoren en
afname van de prestaties van het systeem
kunnen te wijten zijn aan de aanwezigheid van
ijs, sneeuw, modder, dikke verf op de sensoren.❒De sensoren kunnen een onbestaand voorwerp
(echogeluid) wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het wassen van
de auto, in geval van regen, sterke wind, hagel.
❒De door de sensoren verzonden signalen kunnen
ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen
(bijv. pneumatisch remsysteem of pneumatische
hamers) in de buurt van de auto.
❒De prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen ook beïnvloed worden door de positie
van de sensoren. Als bijvoorbeeld de geometrie
gewijzigd wordt (door slijtage van de
schokdempers, wielophanging) of de banden
verwisseld worden, de auto te veel beladen is, of
speciale afstellingen worden uitgevoerd die de
auto lager zetten.
❒De detectie van obstakels in het hoge gedeelte
van de auto kan niet gegarandeerd zijn,
aangezien het systeem obstakels detecteert die
de auto in het lage gedeelte kunnen raken.
109WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 112 of 299

TANKENVersies voorzien van "Smart Fuel" systeem zijn
uitgerust met een blokkeersysteem dat het tanken
van het verkeerde type brandstof verhindert.
Het per ongeluk bijvullen van brandstof van het
verkeerde type (bijvoorbeeld benzine in
dieselmotoren) kan alleen gebeuren in geval van
versies met tankvuldop. Controleer het type
brandstof alvorens te tanken.
Zet de motor af alvorens te tanken.
BENZINEMOTOREN
Tank alleen loodvrije benzine met een
octaangehalte van ten minste 95 RON. Vul de auto
nooit, noch in noodgevallen noch in minimale
hoeveelheid, met loodhoudende benzine bij.
Zoniet kan de katalysator beschadigd worden.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator
veroorzaakt schadelijke uitlaatgassen, met
luchtvervuiling tot gevolg.
BELANGRIJK Vul de auto nooit, noch in
noodgevallen noch in minimale hoeveelheid, met
loodhoudende benzine bij. Zoniet kan de
katalysator onherstelbaar beschadigd worden.DIESELMOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Bij zeer lage buitentemperaturen kan de
vloeibaarheid van de dieselolie onvoldoende
worden wegens de vorming van paraffine met een
slechte werking van het brandstoftoevoersysteem
als gevolg.
Om deze problemen te voorkomen, zijn
afhankelijk van het seizoen verschillende soorten
dieselolie beschikbaar: zomerdiesel, winterdiesel
en arctische diesel (koude landen). Als diesel
wordt getankt met specificaties die niet geschikt
zijn voor de gebruikstemperatuur, wordt
geadviseerd om TUTELA DIESEL ART additief
in de op de verpakking aangegeven verhoudingen
met de brandstof te mengen. Schenk het additief
vóór de dieselolie in de tank.
Als het voertuig gedurende een lange periode in de
bergen of in koude zones wordt gebruikt of
geparkeerd, wordt geadviseerd om met de
plaatselijk beschikbare dieselolie te tanken. In dit
geval wordt tevens geadviseerd om de tank meer
dan 50% gevuld te houden.
110WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 113 of 299

Gebruik voor dieselmotoren uitsluitend
dieselolie voor motorvoertuigen,
conform de Europese EN590 norm. Het
gebruik van andere producten of mengsels
kan de motor onherstelbaar beschadigen en
derhalve de garantie voor de veroorzaakte
schade ongeldig maken. Als per ongeluk
andere brandstofsoorten worden getankt, mag
de motor niet gestart worden. Als de motor
ook maar zeer kortstondig heeft gewerkt, moet
behalve de tank het complete toevoersysteem
geledigd worden.
TANKCAPACITEIT
Om de tank volledig te vullen, kan men twee keer
bijvullen nadat het tankpistool is afgeslagen.
Meer bijvullen kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKEN VOOR VERSIES MET
TANKVULDOP
(voor bepaalde versies/markten)
Ga voor het tanken als volgt te werk:
❒trek aan de tankklep A fig. 84 om hem te
openen;
❒houd de dop B vast, steek de contactsleutel in
het slot en draai hem linksom;
❒Draai de dop linksom en verwijder hem.De dop is voorzien van een koord C fig. 84 dat
aan de klep A vastzit, om verlies van de dop
te voorkomen. Maak bij het tanken de dop aan de
klep vast zoals aangegeven in de figuur.
Breng de dop B fig. 84 (compleet met sleutel) na
het tanken aan en draai hem rechtsom tot de
aanslag. Draai de sleutel rechtsom en verwijder
hem. Sluit de klep A.
De hermetische afsluiting kan een lichte toename
van de druk in de tank veroorzaken. Het is dus
volstrekt normaal als bij het losdraaien van de
tankdop of bij het invoeren van het vulpistool bij
versies met "Smart Fuel" systeem een sissend
geluid hoorbaar is.
fig. 84
L0F0240
111WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 114 of 299

TANKEN VOOR VERSIES MET "SMART
FUEL" SYSTEEM
Het "Smart Fuel" systeem is een apparaat dat aan
de rand van de vulopening is ingebouwd en dat
zich automatisch opent en sluit tijdens het tanken.
Het "Smart Fuel" systeem is uitgerust met een
blokkeersysteem dat het tanken van het verkeerde
type brandstof verhindert.
De werkwijze voor het tanken is geïllustreerd op
het plaatje B fig. 85, dat aan de binnenkant van
de brandstofklep is aangebracht. Op het plaatje is
ook het type brandstof aangegeven (LOODVRIJE
BRANDSTOF=benzine, DIESEL=dieselolie).
Ga als volgt te werk om te tanken:
❒trek aan de tankklep A fig. 85 om hem te
openen;
❒steek het vulpistool in de vulopening en tank;
❒wacht na het tanken minstens 10 seconden
alvorens het vulpistool te verwijderen zodat de
brandstof in de tank kan vloeien;
❒neem het vulpistool uit de vulopening en sluit de
klep A.
De klep A fig. 85 is voorzien van een stofkap C die
bij gesloten klep de rand van de vulopening
beschermt tegen de afzetting van vuil en stof.
fig. 85
L0F0085
112WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 115 of 299

Tanken in noodgeval (alleen voor versies met
"Smart Fuel" systeem)
Ga voor het tanken als volgt te werk als er geen
brandstof in de tank meer is of als het
brandstofcircuit volledig leeg is:
❒open de achterklep en neem de adapter B uit de
gereedschapshouder (versies met
ruimtebesparend reservewiel - voor bepaalde
versies/markten) fig. 86 of uit de Fix&Go
Automatic kit (versies met Fix&Go Automatic)
fig. 87;
❒trek aan de tankklep A om hem te openen;
❒steek de adapter B in de vulopening zoals
aangegeven in fig. 88 en tank;❒verwijder de adapter na het tanken en sluit de
klep;
❒doe de adapter terug in de doos en zet hem
terug in de achterklep.
fig. 86
L0F0242
fig. 87
L0F0241
113WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
fig. 88
L0F0086
Page 116 of 299

WAARSCHUWINGEN VOOR VERSIES MET
"Smart Fuel" SYSTEEM
BELANGRIJK
Monteer geen voorwerp/dop op de
rand van de vulopening die niet
geschikt is voor het voertuig. Het gebruik
van voorwerpen/doppen van het verkeerde
type kan de druk in de tank doen toenemen,
waardoor gevaarlijke situaties kunnen
ontstaan.
BELANGRIJK
Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de
vulopening van de tank: brandgevaar. Kom
niet te dicht met het gezicht bij de
vulopening, om geen schadelijke dampen in
te ademen.
BELANGRIJK Houd de waterstraal van een
hogedrukreiniger op minstens 20 cm afstand van
de brandstofvulopening.
114WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 117 of 299

MILIEUBESCHERMINGBenzinemotoren hebben de volgende
emissiereductiesystemen: katalysator, lambda
sensoren en brandstofverdampingsregelsysteem
Laat de motor nooit, ook niet bij tests, met
uitgenomen bougies draaien.
Dieselmotoren hebben de volgende
emissiereductiesystemen: oxidatiekatalysator,
katalysator, uitlaatgasrecirculatie (EGR) en
dieselroetfilter (DPF).
DIESELROETFILTER (DPF)
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem
dat bijna alle roetdeeltjes in het uitlaatgas van
dieselmotoren opvangt.
BELANGRIJK
Onder normale
gebruiksomstandigheden worden de
katalysator en het dieselroetfilter (DPF) erg
warm. Parkeer het voertuig dus niet op
licht ontvlambaar materiaal (gras, droge
bladeren, dennennaalden enz.).
115WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 118 of 299

VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELSGEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS
De veiligheidsgordel moet omgelegd worden
terwijl men goed rechtop, met de rug tegen de
rugleuning zit.
Pak, om de gordel om te leggen, de gesp A fig. 89
en steek deze in de sluiting B, totdat de klik van
het vergrendelen wordt gehoord. Als tijdens het
uittrekken de gordel blijft blokkeren, laat hem dan
een stukje teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
Druk, om de gordel los te maken, op de knop C.
Begeleid de gordel tijdens het teruglopen met
de hand, zodat hij niet draait. Via de
oprolautomaat past de gordel zich automatisch
aan het lichaam van de passagier aan, waarbij
voldoende bewegingsvrijheid wordt gelaten.
BELANGRIJK
Druk tijdens het rijden nooit op de
knop C fig. 89.
De oprolautomaat kan blokkeren als de auto op
een steile helling staat: dit is volkomen normaal.
Bovendien blokkeert de oprolautomaat als de
gordel snel word uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge snelheid
worden genomen.
fig. 89
L0F0059
116WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 119 of 299

De achterbank is voorzien van
driepuntsveiligheidsgordels met rolautomaat. Leg
de achterste veiligheidsgordels om zoals getoond
in fig. 90 (versies met 4 zitplaatsen) of (versies
met 5 zitplaatsen) fig. 91.
BELANGRIJK
Onthoud dat achterpassagiers die
geen gordel dragen, tijdens een
heftige botsing ook gevaar opleveren voor de
inzittenden voorin.
BELANGRIJK Als de achterbankleuning na het
neerklappen weer in de normale stand wordt
geplaatst, controleer dan of de veiligheidsgordels
zodanig geplaatst zijn dat ze klaar voor gebruik
zijn.
fig. 90
L0F0060
fig. 91
L0F0261
117WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 120 of 299

BELANGRIJK
De veiligheidsgordel midden achterin
is van een servicegesp voorzienfig.
92. Gebruik de veiligheidsgordel niet zonder
vastgemaakte servicegesp. In dat geval is
bestaat er bij een ongeval een hoog risico op
letsel of dood. Controleer altijd, alvorens
de riem te gebruiken, of de servicegesp
correct bevestigd is.
S.B.R. SYSTEEM (Seat Belt Reminder)Dit systeem bestaat uit een waarschuwingszoemer
die samen met het
knipperende lampje op het
instrumentenpaneel de bestuurder en de passagier
voorin waarschuwt wanneer hun veiligheidsgordel
niet is omgelegd.
Bij sommige versies is ook een paneel met een
waarschuwingszoemer en knipperende lampjes
(ter vervanging voor het lampje op het
instrumentenpaneel) boven de achteruitkijkspiegel
voorzien fig. 93 dat de passagiers voorin en
achterin waarschuwt wanneer hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Voor het permanent uitschakelen van dit systeem,
neem contact op met het Lancia Servicenetwerk.
Het SBR-systeem kan alleen via het Setup menu
van het display opnieuw worden ingeschakeld (zie
de paragraaf “Ken uw auto”).
De lampjes kunnen rood of groen en werken als
volgt:
❒1 = linker voorstoel (toestand bestuurder voor
versies met stuur links);
❒2 = links op de achterbank (passagier);
❒3 = rechts op de achterbank (passagier);
❒4 = rechter voorstoel (toestand passagier voor
versies met stuur links).
fig. 92
L0F0260
118WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER