display Lancia Ypsilon 2013 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2013, Model line: Ypsilon, Model: Lancia Ypsilon 2013Pages: 307, PDF Size: 13.3 MB
Page 49 of 307

WERKING AUTOMATISCHE
KLIMAATREGELING
Druk op de AUTO-knop; het systeem regelt
automatisch het volgende:
❒de hoeveelheid lucht die in het interieur wordt
gevoerd;
❒de verdeling van de lucht in het interieur;
waarbij alle eerdere handmatige instellingen
gewist worden.
Tijdens de werking van de automatische
klimaatregeling, verschijnt het opschrift AUTO op
de display.
Tijdens de automatische werking blijft het
mogelijk om de ingestelde temperatuur te
veranderen en de volgende functies handmatig uit
te voeren:
❒instelling ventilatorsnelheid
❒selectie luchtverdeling
❒aan/uit knop interne luchtrecirculatie;
❒inschakeling aircocompressor.
BELANGRIJK
Het wordt afgeraden de interne
luchtrecirculatie in te schakelen bij
lage buitentemperaturen, aangezien de
ruiten sneller kunnen beslaan.REGELING VENTILATORSNELHEID
Druk op de knop
om de ventilatorsnelheid te
verhogen/verlagen.
De mogelijke snelheden worden aangegeven door
de staafjes die op de display oplichten:
❒maximum ventilatorsnelheid = alle staafjes
branden
❒minimum ventilatorsnelheid = één staafje
brandt.
De ventilator kan alleen uitgeschakeld worden
(geen enkel staafje brandt) als de aircocompressor
is uitgeschakeld met behulp van de knop
.
Druk op de AUTO-knop om de automatische
werking van de ventilatorsnelheid na een
handmatige instelling te herstellen.
SNEL ONTWASEMEN/ONTDOOIEN VAN DE
VOORRUIT (MAX-DEF functie)
Druk op de knopMAX
om automatisch de
tijdgeregelde werking te activeren van alle functies
die voor het snel ontwasemen/ontdooien van de
voorruit en de voorste zijruiten zijn vereist.
De functies zijn:
❒inschakeling van de aircocompressor (bij een
buitentemperatuur boven 0°C)
❒uitschakeling, indien eerder ingeschakeld, van
de interne luchtrecirculatie
45WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 51 of 307

INSCHAKELING/UITSCHAKELING
AIRCOCOMPRESSOR
Druk op de knop
om de aircocompressor in te
schakelen.
Inschakeling compressor:
symbool verschijnt
op display.
Uitschakeling compressor
❒
symbool dooft op display;
❒interne luchtrecirculatie uitgeschakeld;
Bij uitgeschakelde aircocompressor, kan er geen
lucht in het interieur worden gevoerd met een
lagere temperatuur dan de buitenlucht; in dit
geval knippert het
symbool op de display.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in
het geheugen opgeslagen, ook na het afzetten
van de motor. Druk, om de aircocompressor weer
in te schakelen, opnieuw op de knop
of AUTO:
als op AUTO wordt gedrukt, worden de overige
handmatige instellingen gewist.
SELECTIE LUCHTVERDELING
Druk op een of meer van de knoppen A om
handmatig een van de luchtverdelingsopties voor
het interieur te selecteren:
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van
de voorruit en de voorste zijruiten om deze
te ontwasemen of te ontdooien.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen
voor de beenruimten. Deze luchtverdeling
zorgt voor een snelle verwarming van het
interieur.Luchtstroomverdeling naar roosters
midden/zijkanten dashboard (lichaam
passagier).+
Luchtstroom verdeeld over
uitstroomopeningen beenruimten en
uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien voorruit/voorste
zijruiten. Deze luchtverdeling zorgt
voor een snelle verwarming van het
interieur en voorkomt dat de ruiten
beslaan.
+
Luchtstroomverdeling tussen
uitstroomopeningen beenruimten
(hetere lucht) en roosters midden/
zijkanten dashboard (koelere lucht).
BELANGRIJK Voor de werking van de
klimaatregeling moet minstens een van de
knoppen A bediend worden. Het systeem staat
niet de uitschakeling van alle knoppen A toe.
BELANGRIJK Druk op de OFF-knop om de
klimaatregeling weer in te schakelen: op deze
manier worden alle werkingsomstandigheden die
vóór uitschakeling zijn opgeslagen, hersteld.
Druk op de AUTO-knop om de automatische
regeling van de luchtverdeling na een handmatige
instelling te herstellen.
47WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 52 of 307

UITSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELING
Druk op de OFF-knop.
De volgende informatie wordt op de display
getoond:
❒OFF
❒aanduiding ingeschakelde interne
luchtrecirculatie.
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning minstens
eens per maand circa 10 minuten in.
Laat vóór het begin van het zomerseizoen het
systeem controleren door het Lancia
Servicenetwerk.
Het systeem gebruikt het koelmiddel
R134a dat het milieu niet verontreinigt
als het per ongeluk weglekt. Gebruik
nooit het koelmiddel R12, aangezien dit niet
compatibel is met de systeemcomponenten.
EXTRA VERWARMING
(voor bepaalde versies/markten)
Hiermee kan het interieur op koude dagen sneller
worden verwarmd.
De verwarming schakelt automatisch in
afhankelijk van de omgevingsomstandigheden en
bij draaiende motor wanneer de
koelvloeistoftemperatuur laag is.De verwarming schakelt automatisch uit wanneer
de gewenste comfortsituatie wordt bereikt.
De verwarming werkt alleen bij lage
buitentemperatuur en
motorkoelvloeistoftemperatuur. De extra
verwarming wordt niet ingeschakeld als de
accuspanning laag is.
START&STOP
Automatische klimaatregeling
De automatische klimaatregeling regelt de
Start&Stop-functie (motor afgezet wanneer de
voertuigsnelheid nul is) om een passend comfort
in het interieur te garanderen.
Met name wanneer het zeer heet is, wordt de
Start&Stop-functie uitgeschakeld zolang
het comfort in het interieur niet optimaal is.
Tijdens deze overgangsfases wordt de motor niet
afgezet, ook al is de voertuigsnelheid nul.
Wanneer de Start&Stop-functie werkt (motor
afgezet bij voertuigsnelheid nul), zal het
klimaatregelsysteem om inschakeling van de
motor verzoeken als het comfort in het interieur
snel verslechterd (of als de gebruiker om
maximale koeling – LO – of snelle ontwaseming –
MAX DEF – vraagt).
Bij actieve Start&Stop-functie (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), zal de luchtstroomsnelheid
(indien automatisch geregeld) verminderd worden
om het comfort in het interieur zo lang mogelijk
te handhaven.
48
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 55 of 307

Inschakeling
De schemersensor wordt ingeschakeld wanneer de
ring A fig. 34 naar
wordt gedraaid. Op deze
manier gaan, afhankelijk van de sterkte van
het buitenlicht, het stadslicht en het dimlicht
automatisch branden.
Wanneer de lichten door de sensor worden
ingeschakeld, kunnen ook de mistlampen (voor
bepaalde versies/markten) en de mistachterlichten
ingeschakeld worden. Wanneer de lichten
automatisch uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en de mistachterlichten (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld. De volgende keer dat
de lichten automatisch ingeschakeld worden,
moeten de mistlampen handmatig ingeschakeld
worden (indien nodig).
Bij actieve sensor kunnen grootlichtsignalen
worden gegeven, maar het grootlicht zelf kan niet
ingeschakeld worden. Draai, om dit licht in te
schakelen, de ring A naar
en activeer het vaste
dimlicht.
Wanneer de lichten automatisch ingeschakeld zijn
en vervolgens door de sensor uitgeschakeld
worden, gaat eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit. Als de geactiveerde
sensor slecht functioneert, worden het stadslicht
en het dimlicht ongeacht de sterkte van het
omgevingslicht ingeschakeld en wordt het defect
van de sensor op de display van het
instrumentenpaneel getoond. Het is ook mogelijk
om de sensor uit te schakelen en deze lichten
indien nodig handmatig in te schakelen.BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat
om mist te detecteren. In dat geval moet de
verlichting handmatig ingeschakeld worden.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet de ring op
staan, en de hendel naar het stuurwiel
getrokken worden. Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het stuurwiel wordt
getrokken, gaat het grootlicht uit, het dimlicht
gaat branden en het controlelampje
dooft.
Het is niet mogelijk het grootlicht vast in te
schakelen wanneer de automatische inschakeling
van de verlichting actief is.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek voor het grootlichtsignaal de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand). Het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog:inschakeling rechter richtingaanwijzer;
omlaag:inschakeling linker richtingaanwijzer.
Het controlelampje
of
gaat op het
instrumentenpaneel branden. De
richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als
het stuurwiel weer wordt rechtgezet.
51WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 56 of 307

"Lane change"-functie
Trek, als u het verwisselen van rijbaan wilt
aangeven, de linkerhendel korter dan een halve
seconde naar de instabiele stand.
De richtingaanwijzer aan de gekozen zijde gaat 5
keer knipperen en dooft vervolgens automatisch.
"FOLLOW ME HOME" SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de auto een
bepaalde periode worden verlicht.
Inschakeling:trek, met de contactsleutel in de
stand STOP of verwijderd, de hendel binnen
2 minuten na het uitzetten van de motor naar het
stuurwiel.
Telkens dat de hendel wordt bediend, blijft de
verlichting 30 seconden langer branden, tot een
maximum van 210 seconden; hierna schakelt
de verlichting automatisch uit.Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het
controlelampje op het instrumentenpaneel
branden en toont de display een melding plus de
tijd dat de functie actief zal blijven.
Het
controlelampje gaat branden wanneer de
hendel voor het eerst wordt bediend en blijft
branden totdat de functie auomatisch wordt
uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt
bediend, wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakeling:houd de hendel langer dan twee
seconden naar het stuurwiel getrokken.
52
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 59 of 307

Wordt de contactsleutel in de stand STOP
gedraaid en blijft de ring A in de stand
staan,
dan wordt er geen wiscyclus uitgevoerd bij de
volgende start (contactsleutel in de stand MAR),
ook al is er regen. Dit voorkomt onverhoedse
activering van de regensensor wanneer de motor
wordt gestart (bijv. terwijl de voorruit met de
hand wordt gewassen of als de ruitenwissers met
ijs aan de voorruit vastzitten).
Draai, om de automatische werking van de
regensensor te herstellen, de ring A van de stand
in de stand
en weer terug in de stand
.
Wanneer de regensensor weer geactiveerd wordt
met een van de hierboven beschreven
handelingen, wordt deze activering gemeld door
één wisslag van de ruitenwissers, ongeacht de
toestand van de voorruit.
Als de gevoeligheid tijdens de werking van de
regensensor wordt gewijzigd, wordt een wisslag
uitgevoerd om deze wijziging te bevestigen, zelfs
als de ruit droog is.
Als een storing in de regensensor optreedt terwijl
deze actief is, werkt de ruitenwisser met een
snelheid die overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de regensensor,
ongeacht of er wel of geen regen op de ruit
aanwezig is (bij sommige versies wordt de storing
van de sensor op de display aangegeven).
De sensor blijft werken en de ruitenwisser kan op
continuwerking worden ingesteld (1
eof 2
e
snelheid). De storingsmelding houdt aan zolang de
sensor actief is.De regensensor is in staat om de volgende
condities te herkennen waaraan hij zich
automatisch aanpast:
❒aanwezigheid van vuil op het gecontroleerde
oppervlak (zout, vuil, enz.);
❒aanwezigheid van waterstrepen door versleten
ruitenwisserbladen;
❒verschil tussen dag en nacht.
Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een
wastunnel.Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit
zit.
BELANGRIJK
Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet
worden schoongemaakt.
55WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 61 of 307

CRUISE-CONTROL(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een elektronisch geregeld hulpsysteem,
waarmee de auto (bij een snelheid boven 30
km/h) op lange, rechte en droge wegen met weinig
veranderingen qua rijomstandigheden (bijv.
snelwegen), met een constante, vooraf ingestelde
snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal te
hoeven bedienen.
Het gebruik van de cruise-control wordt dus niet
aanbevolen op buitenwegen met druk verkeer.
Gebruik het systeem niet in de stad.
Inschakeling van het systeem
Zet de draaischakelaar A fig. 37 in de stand ON.
Inschakeling wordt aangeduid door een brandend
controlelampje
en, bij sommige versies, door
een melding op de display.De snelheidsregelaar kan niet in de 1
eof de
achteruitversnelling ingeschakeld worden; het
systeem kan het beste geactiveerd worden in de 4
e
versnelling of hoger.
Op afdalingen kan de snelheid bij ingeschakelde
cruise-control iets hoger liggen dan de opgeslagen
snelheid.
Snelheid opslaan
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaischakelaar fig. 37 in de stand ON
and en trap het gaspedaal in om de gewenste
snelheid te bereiken;
❒beweeg de hendel ten minste één seconde
omhoog (+) en laat deze vervolgens los: de
snelheid wordt opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de
snelheid gewoon verhoogd worden door het
gaspedaal in te trappen: als het gaspedaal
vervolgens wordt losgelaten, keert de auto terug
naar de eerder opgeslagen snelheid.
Opgeslagen snelheid oproepen
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld
het intrappen van het rem- of koppelingspedaal,
kan de opgeslagen snelheid als volgt worden
opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas totdat een snelheid in de
buurt van de opgeslagen snelheid wordt bereikt;
fig. 37
L0F0202
57WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 69 of 307

Bij geactiveerde ECO-functie, is de auto ingesteld
voor het rijden in de stad, wat gekenmerkt wordt
door een lichter draaiend stuur (Dualdrive-
systeem ingeschakeld) en een lager
brandstofverbruik.
Wanneer deze functie actief is, verschijnt bij
sommige versies het opschrift ECO op het display.
Deze functie blijft in het geheugen opgeslagen:
wanneer de auto opnieuw wordt gestart, behoudt
het systeem de instelling die het vóór het afzetten
van de motor had. Druk opnieuw op de ECO-toets
om de functie uit te schakelen en de normale
rij-instelling te herstellen.
AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER
Deze grijpt bij een botsing in en veroorzaakt het
volgende:
❒onderbreking van de brandstoftoevoer met
afzetten van de motor als gevolg
❒automatische ontgrendeling van de portieren
❒automatische inschakeling van de
interieurverlichting
❒inschakeling van de alarmknipperlichten.
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld,
verschijnt er bij sommige versies een melding op
de display.BELANGRIJK Controleer de auto zorgvuldig op
brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte,
onder de auto of in de buurt van de tank. Draai
na een botsing de contactsleutel naar STOP om te
voorkomen dat de accu leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte werking van
de auto te herstellen:
❒draai de contactsleutel naar de stand MAR;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts in;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts uit;
❒schakel de richtingaanwijzer links in;
❒schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts in;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts uit;
❒schakel de richtingaanwijzer links in;
❒schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒draai de contactsleutel naar de stand STOP.
BELANGRIJK
Als na een botsing een brandstoflucht
wordt geroken of brandstoflekkage
wordt geconstateerd, dan mag het systeem
niet opnieuw ingeschakeld worden om
brand te voorkomen.
65WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 89 of 307

HOOGTEREGELING KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de contactsleutel in
de stand MAR en ingeschakelde dimlichten.
Koplampverstelling
Druk op de
of
knop om in te stellen
fig. 69. De display op het instrumentenpaneel
geeft de ingestelde stand aan.
Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen
Stand1-4personen
Stand2-4personen + bagage in de bagageruimte
Stand 3 - bestuurder + maximum toegestane
lading volledig in de bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling van de
koplampen telkens als het gewicht van de
vervoerde lading verandert.BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met
(Xenon) koplampen met gasontlading, wordt de
hoogte elektronisch geregeld, en derhalve zijn
de
en
knoppen niet aanwezig.
MISTLAMPEN AFSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
Neem contact op met het Lancia Servicenetwerk
voor controle en eventuele afstelling.
KOPLAMPAFSTELLING IN HET
BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het
land waar de auto oorspronkelijk is gekocht.
Als gereden wordt in landen waar op de andere
weghelft wordt gereden, moeten, om verblinding
van tegenliggers te voorkomen, delen van de
koplamp worden afgedekt overeenkomstig de
wegenverkeerswetgeving van het betreffende land.
fig. 69
L0F0224
85WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 93 of 307

Inschakeling/uitschakeling van het ASR
system
Het ASR wordt automatisch ingeschakeld bij het
starten van de motor.
Tijdens het rijden kan het ASR uitgeschakeld en
nadien weer ingeschakeld worden door op de knop
ASR OFF te drukkenfig. 70.
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld,
verschijnt er bij sommige versies een melding op
de display. Wanneer het systeem niet actief is, gaat
de led op de knop ASR OFF branden en
verschijnt er bij sommige versies een melding op
de display.
Wanneer het ASR tijdens het rijden wordt
uitgeschakeld, schakelt het automatisch weer in
bij de volgende start van de motor.Wanneer met sneeuwkettingen wordt gereden, kan
het handig zijn om het ASR uit te schakelen:
onder deze omstandigheden levert het doorslippen
van de tractiewielen bij het wegrijden immers
meer trekkracht op.
BELANGRIJK
Voor een goede werking van de ESC-
en ASR-systemen is het van groot
belang de banden van alle wielen van
hetzelfde type, merk en maat zijn en dat ze
in perfecte conditie zijn.
BELANGRIJK
Het ESP blijft ook ingeschakeld
wanneer met het ruimtebesparend
reservewiel wordt gereden. Houd steeds
rekening met het feit dat het
ruimtebesparend reservewiel kleiner is dan
een normale band waardoor de grip lager is.
fig. 70
L0F0040
89WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER