MAZDA MODEL CX-5 2015 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: MAZDA, Model Year: 2015, Model line: MODEL CX-5, Model: MAZDA MODEL CX-5 2015Pages: 805, PDF Size: 8.95 MB
Page 261 of 805

OPMERKING
lDe functie van het
vertrekverlichtingsysteem kan in- of
uitgeschakeld worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14.
lWanneer de vergrendeltoets van de
zender wordt ingedrukt en de auto
het zendersignaal heeft ontvangen,
gaat de verlichting uit.
lWanneer de koplampschakelaar in
een andere stand staat dan
of
, gaan de koplampen uit.
qKoplamphoogteverstellingí
De hoek van de lichtbundel van de
koplampen verandert naargelang het
aantal passagiers in de auto en het gewicht
van de lading in de bagageruimte.
Bij inschakeling van de koplampen wordt
de hoek van de koplampen automatisch
afgesteld.
Systeemdefecten of bedrijfstoestanden
worden aangeduid door een
waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
qDagverlichtingí
In bepaalde landen is het vereist dat
rijdende voertuigen overdag met
ingeschakelde verlichting (dagverlichting)
rijden.
De dagverlichting gaat automatisch
branden wanneer de auto begint te rijden.Deze worden uitgeschakeld wanneer de
handrem aangetrokken wordt of de
keuzehendel in stand P gezet wordt (auto
met automatische transmissie).
OPMERKING
(Behalve landen waar dit bij de wet
verboden is)
De dagverlichting kan buiten werking
gesteld worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-97íBepaalde modellen.
Page 262 of 805

Voormistlichtení
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Gebruik deze schakelaar om de
voormistlichten in te schakelen. De
voormistlichten helpen het zicht in het
donker en tijdens mist te verbeteren.
qType A (Met achtermistlicht)
Voor het inschakelen van de
voormistlichten, de mistlichtschakelaar
naar de stand
ofdraaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).
Alvorens de voormistlichten in te
schakelen, dient de koplampschakelaar in
de stand
ofte staan.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
de voormistlichten ingeschakeld zijn.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van de
voormistlichten, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien of de
koplampschakelaar naar de stand
draaien.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer de
voormistlichten uitgeschakeld worden.
OPMERKING
l(Met automatische
verlichtingsregeling)
Als de mistlichtschakelaar in de
stand
ofstaat en de
koplampschakelaar in de stand
staat, worden de
voormistlichten ingeschakeld
wanneer de koplampen, de
buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
lAls de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert
automatisch naar de stand
terug),
gaat ook het achtermistlicht branden
en gaat het
achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep eveneens
branden.
4-98
Tijdens het rijden
íBepaalde modellen.
Schakelaars en regelaars
Page 263 of 805

qType B (Zonder achtermistlicht)
Voor het inschakelen van de mistlichten,
de mistlichtschakelaar naar de stand
draaien.
De koplampschakelaar dient in de stand
ofte staan alvorens de
mistlichten in te schakelen.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
de mistlichten ingeschakeld zijn.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van de mistlichten,
de mistlichtschakelaar naar de stand
draaien of de koplampschakelaar naar de
stand
draaien.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer de
mistlichten uitgeschakeld worden.
OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Als de mistlichtschakelaar in de stand
staat en de koplampschakelaar in de
stand
staat, worden de
mistlichten ingeschakeld wanneer de
koplampen, de buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
Achtermistlichtí
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Het achtermistlicht zorgt er voor dat uw
auto beter gezien wordt.
qType A (Met voormistlicht)
Alvorens het achtermistlicht in te
schakelen, dient de koplampschakelaar in
de stand
ofte staan.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
lDraai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar de stand
terug).
lDraai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-99íBepaalde modellen.
Page 264 of 805

Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
lDe voormistlichten worden
ingeschakeld wanneer het
achtermistlicht wordt ingeschakeld.
lAls de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert
automatisch naar de stand
terug),
gaat het voormistlichtindikatielampje
in de instrumentengroep eveneens
branden.
l(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat, zal het
achtermistlicht ingeschakeld worden
wanneer de koplampen, de
buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
qType B (Zonder voormistlicht)
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht dienen de koplampen
ingeschakeld te zijn.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
zijn oorspronkelijke stand terug).
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
lDraai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar zijn oorspronkelijke stand terug).
lDraai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
4-100
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Page 265 of 805

OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Als de koplampschakelaar in de stand
staat, kan het voormistlicht
ingeschakeld worden wanneer de
koplampen, de buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
Richtingaanwijzers en
signalen voor
rijbaanverandering
OPMERKING
lAls een indikatielampje abnormaal
gaat knipperen, bestaat de kans dat
één van de
richtingaanwijzergloeilampen is
doorgebrand.
lEen gebruikersfunctie is beschikbaar
voor het wijzigen van het
geluidsvolume van de
richtingaanwijzerindikator.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-101
Page 266 of 805

qRichtingaanwijzers
Beweeg de richtingaanwijzerhendel naar
beneden (voor een bocht naar links) of
naar boven (voor een bocht naar rechts)
tot aan de stopstand. Na het nemen van de
bocht worden de richtingaanwijzers
automatisch uitgeschakeld.
Als de indikator na het nemen van de
bocht blijft knipperen, dient u de hendel
met de hand in de uitgangspositie terug te
zetten.
Bocht naar rechts
Bocht naar links Verandering naar
rechter rijbaan
Verandering naar
linker rijbaanUIT
Groene indikators in het dashboard geven
aan welk van de richtingaanwijzers
ingeschakeld is.
qSignalen voor rijbaanverandering
Beweeg de hendel halverwege in de
richting van de rijbaanverandering
―totdat de indikator gaat knipperen―en
houd de hendel daar vast. Wanneer u de
hendel loslaat, zal deze naar de
uitgangspositie terugkeren.
qDrie-knipperingen richtingaanwijzer
Duw voor het aangeven van een
rijbaanverandering de
richtingaanwijzerhendel een weinig
omhoog of omlaag en laat de hendel los.
Nadat de hendel is losgelaten knippert de
richtingaanwijzer driemaal.
De werking kan geannuleerd worden door
de hendel in de tegenovergestelde richting
waarin deze werd bediend te bewegen.
OPMERKING
De functie van de drie-knipperingen
richtingaanwijzer kan overgeschakeld
worden naar geactiveerd/niet-
geactiveerd met gebruik van de
gebruikersinstellingenfunctie.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14.
4-102
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Page 267 of 805

Voorruitenwissers en
ruitensproeier
Het contact moet op ON staan.
WAARSCHUWING
Gebruik steeds gewoon water of
ruitensproeiervloeistof in het
reservoir:
Gebruik van radiateur-antivries in
plaats van sproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de voorruit
gesproeid wordt, zal de voorruit
hierdoor verontreinigd worden en uw
uitzicht belemmerd worden. Dit kan
een ongeluk tot gevolg hebben.
Gebruik uitsluitend
ruitensproeiervloeistof gemengd met
anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt:
Het gebruik van
ruitensproeiervloeistof zonder anti-
vries bescherming bij temperaturen
onder het vriespunt is gevaarlijk,
aangezien dit op de voorruit kan
bevriezen en uw uitzicht kan
belemmeren waardoor een ongeluk
veroorzaakt kan worden.
Zorg er bovendien voor dat de voorruit
voldoende is opgewarmd met behulp
van de voorruitontwaseming alvorens
ruitensproeiervloeistof te sproeien.
OPMERKING
Aangezien door ijs en zware sneeuwval
de ruitenwissers geblokkeerd zouden
kunnen raken, is de ruitenwissermotor
beveiligd tegen motordefect,
oververhitting en mogelijk brand door
middel van een circuitonderbreker. Dit
mechanisme zal de werking van de
ruitenwissers automatisch stoppen,
echter alleen gedurende ongeveer 5
minuten.
In een dergelijk geval dient u de
ruitenwisserschakelaar uit te schakelen
en de auto op een veilige plaats tot
stilstand te brengen.
Schakel na 5 minuten de schakelaar
opnieuw in. De ruitenwissers dienen
normaal te werken. Als ze niet meer
opnieuw functioneren, dient u zo
spoedig mogelijk een deskundige
reparateur, bij voorkeur een officiële
Mazda reparateur te raadplegen. Rijd
naar de kant van de weg en breng de
auto op een veilige plaats tot stilstand.
Wacht totdat het ophoudt met regenen,
alvorens te proberen met niet
functionerende ruitenwissers te gaan
rijden.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-103
Page 268 of 805

qVoorruitenwissers
Schakel de ruitenwissers in door de
hendel omhoog of omlaag te drukken.
Met intervalruitenwisser
Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr.Type
AType
B
Werking bij omhoogtrekken
van de hendel
Intervalwerking
Lage snelheid
Hoge snelheid
Ruitenwissers met regelbare
intervalwerking
Zet de hendel in de intervalstand en kies
de intervaltijd door de ring te draaien.
INT ringSnel
Langzaam
Met automatische ruitenwisserregeling
Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr.Type
AType
B
Werking bij omhoogtrekken
van de hendel
Automatische regeling
Lage snelheid
Hoge snelheid
Automatische ruitenwisserregeling
Wanneer de ruitenwisserhendel in de
stand
staat, tast de regensensor de
hoeveelheid regenval op de voorruit af en
schakelt deze de ruitenwissers
automatisch in of uit (uit―interval―lage
snelheid―hoge snelheid).
4-104
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Page 269 of 805

De gevoeligheid van de regensensor kan
afgesteld worden door de schakelaar op
de ruitenwisserhendel te draaien.
De schakelaar vanuit de middenpositie
(normaal) omlaag draaien voor een hogere
gevoeligheid (snellere respons) of de
schakelaar omhoog draaien voor minder
gevoeligheid (langzamere respons).
Hogere gevoeligheid
Minder gevoeligheidSchakelaar
Middenpositie
OPGELET
lDe regensensor niet afdekken door
een sticker of een label op de
voorruit te plakken. Anders zal de
regensensor niet correct
functioneren.
OPGELET
lWanneer de ruitenwisserhendel in de
stand AUTO staat en het contact op
ON wordt gezet, is het mogelijk dat
de ruitenwissers in de volgende
gevallen automatisch in beweging
gezet worden:
lAls de voorruit boven de
regensensor wordt aangeraakt of
met een doek wordt afgeveegd.
lAls vanaf de buitenzijde of
binnenzijde van de auto met een
hand of ander voorwerp tegen de
voorruit wordt gestoten.
Houd handen en ruitenkrabbers uit
de buurt van de voorruit wanneer de
ruitenwisserhendel in de stand
AUTO staat en het contact op ON
gezet is, aangezien vingers beklemd
kunnen raken of de ruitenwissers en
wisserbladen beschadigd kunnen
worden wanneer de ruitenwissers
automatisch in werking gesteld
worden.
Als u de voorruit gaat reinigen, er op
letten dat de ruitenwissers volledig
zijn uitgeschakeld―dit is vooral
belangrijk bij het verwijderen van ijs
en sneeuw―wanneer de kans het
grootst is dat u de motor laat draaien.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-105
Page 270 of 805

OPMERKING
lDoor de hendel van de automatische
ruitenwisser tijdens het rijden van de
stand
naar de standover
te schakelen, worden de
voorruitenwissers eenmaal
geactiveerd, waarna ze zullen
functioneren overeenkomstig de
hoeveelheid regenval.
lHet is mogelijk dat de automatische
ruitenwisserregeling niet functioneert
wanneer de temperatuur van de
regensensor ongeveer_
10 °C of
lager is, of ongeveer 85 °C of hoger
is.
lAls een waterafstotende laag op de
voorruit wordt aangebracht, kan de
regensensor de hoeveelheid regenval
niet correct aftasten en bestaat de
kans dat de automatische
ruitenwisserregeling niet juist
functioneert.
lAls vuil of vreemde bestanddelen
(zoals ijs of materie welke zout water
bevat) zich op de voorruit boven de
regensensor zijn gaan vasthechten of
als de voorruit met ijs bedekt is, kan
dit tot gevolg hebben dat de
ruitenwissers automatisch in
beweging gezet worden. Als echter
de ruitenwissers dit ijs, vuil of de
vreemde bestanddelen niet kunnen
verwijderen, zal de automatische
ruitenwisserregeling stoppen met
functioneren. Zet in dit geval de
ruitenwisserhendel in de stand voor
lage snelheid of hoge snelheid voor
handbedieningsregeling of verwijder
het ijs, vuil of de vreemde
bestanddelen met de hand om de
automatische ruitenwisserregeling te
herstellen.
OPMERKING
lAls u de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
laat staan, kunnen de
ruitenwissers door het effect van
sterke lichtbronnen,
elektromagnetische golven of
infrarood licht automatisch in
werking treden, omdat voor de
regensensor een optische sensor
wordt gebruikt. Het wordt
aanbevolen de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
te laten staan, behalve tijdens het
rijden bij regenachtig weer.
lDe regelfuncties van de automatische
ruitenwisser kunnen uitgeschakeld
worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14.
qVoorruitensproeier
Voor het sproeien van sproeiervloeistof de
ruitenwisserhendel naar u toe trekken en
vasthouden.
Ruitensproeier UIT
4-106
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars