OPEL AMPERA 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: AMPERA, Model: OPEL AMPERA 2014Pages: 211, PDF Size: 5.16 MB
Page 31 of 211
Sleutels, portieren en ruiten29
Inschakelen
Druk twee keer binnen 5 seconden
met alle portieren gesloten en uitge‐
schakeld contact op ) op de hand‐
zender
U kunt het vergrendelingssysteem
ook activeren door twee keer binnen
5 seconden op de vergrendel-/ont‐
grendeltoets op de bestuurderspor‐
tierkruk te drukken.
Diefstalalarmsysteem
Het bewaakt: ■ Portieren, achterklep, motorkap
■ Interieur en aangrenzende bagage‐
ruimte
■ Hellingshoek van de auto, bijv. bij het wegslepen
■ Oplaadkabel verwijderen
Inschakelen ■ Druk na het sluiten van alle portie‐ ren en ruiten op de toets ) op de
handzender.
■ Druk met een geopend portier op ) op de middenconsole.
Het systeem zet zichzelf
30 seconden na het vergrendelen van de auto op scherp.
Druk twee keer op ) om het systeem
onmiddellijk op scherp te zetten.
Het boordalarm staat na het afsluiten
van de portieren met de sleutel niet op scherp.
Als het bestuurdersportier wordt ge‐
opend zonder het eerst met de hand‐ zender te ontgrendelen, tsjilpt de cla‐xon en knipperen de lichten als indi‐
catie van voor-alarm. Als tijdens het
voor-alarm van ( 10 seconden de
auto niet wordt gestart of het portier niet wordt ontgrendeld met op de
handzender, wordt het alarm geacti‐
veerd.
Het alarm wordt ook geactiveerd bij
een poging tot verwijderen van de op‐
laadkabel of bij het openen van een
passagiersportier, de achterklep of de
motorkap zonder eerst het systeem
onscherp te zetten. Bij het activeren
van het alarm knipperen de richting‐
aanwijzers en klinkt de claxon gedu‐
rende ongeveer 30 seconden. Het
alarmsysteem gaat dan weer op
scherp om te controleren op de vol‐ gende onbevoegde handeling.
Ga als volgt te werk om onbedoeld
afgaan van het alarm te voorkomen:
■ Vergrendel de auto nadat alle inzit‐
tenden zijn uitgestapt en alle por‐ tieren gesloten zijn.
■ Ontgrendel een portier altijd met de
handzender of gebruik het
Open&Start-systeem.
Page 32 of 211
30Sleutels, portieren en ruiten
Let op
Bij wijzigingen in het interieur, zoals
het gebruik van stoelhoezen of bij
open ruiten werkt de bewaking van
het interieur wellicht minder goed.
Inschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewaking
Schakel de bewaking van het interi‐
eur en de hellingshoek van de auto uit
wanneer u bijv. dieren in de auto ach‐
terlaat, vanwege de schelle ultrasone
signalen of bewegingen die het alarm
activeren. Schakel ze ook uit wan‐neer de auto op een veerboot of eentrein staat.
1. Contact uit, druk op o in de dak‐
console. De LED in de knop o
licht op.
2. Sluit alle portieren, de achterklep en de motorkap.
3. Zet eventuele losse voorwerpen, bijv. rolgordijnen, vast.
4. Controleer of de sensoren niet worden geblokkeerd.
5. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Uitschakelen
Bij het ontgrendelen of naderen van
de auto met de handzender of het
starten van de motor wordt het dief‐
stalalarmsysteem uitgeschakeld.
Bij het ontgrendelen van het bestuur‐ dersportier met de sleutel gaat het
systeem niet op onscherp en wordt
het alarm niet uitgeschakeld.
Diefstalalarm oplaadkabel
Schakel het diefstalalarm van de aan‐
gesloten oplaadkabel in of uit door de auto met de handzender te vergren‐
delen of te ontgrendelen.Bij een poging tot wegnemen van de
oplaadkabel als de auto vergrendeld
is, wordt het systeemalarm ingescha‐
keld. Druk op ( op de handzender om
het systeemalarm uit te schakelen.
Deze functie kan in de persoonlijke
instellingen worden uitgeschakeld.
Persoonlijke instellingen 3 85.
Manipulatie achterhalen
Als ( op de handzender wordt inge‐
drukt en de claxon drie keer tsjilpt,
was er een eerder alarm terwijl het systeem op scherp stond.
Als het alarm is geactiveerd, ver‐
schijnt er een bericht op het DIC
3 80.
Alarm Wanneer het alarm afgaat, klinkt er
gedurende ongeveer 30 seconden
een geluid uit de speciale sirene met
een eigen accuvoeding en tegelijker‐
tijd knipperen de alarmknipperlichten.
Als het accuvermogen bij een geacti‐
veerd diefstalalarmsysteem wegvalt,
wordt de sirene automatisch inge‐
schakeld.
Page 33 of 211
Sleutels, portieren en ruiten31
Het aantal en de duur van de alarm‐
signalen zijn voorgeschreven door de
wetgever.
Systeemalarm uitschakelen: ■ Druk op ( op de handzender, of
■ Start de auto met toets m op het in‐
strumentenpaneel met ingetrapt
rempedaal en de handzender in de
auto.
Startbeveiliging
Dit voertuig heeft een passief diefstal‐ alarmsysteem. Het systeem hoeft niet
handmatig te worden geactiveerd of
gedeactiveerd.
Na het uitschakelen van het contact
wordt de startbeveiliging automatisch
geactiveerd.
Het systeem wordt automatisch ge‐
deactiveerd als de auto wordt gestart met een geldige handzender in de
auto. De handzender gebruikt elek‐
tronische codering bij een startbevei‐
ligingsregeleenheid in de auto en
deactiveert het systeem automatisch. Het contact kan alleen met een goede handzender worden ingeschakeld.Controlelamp d gaat branden bij een
probleem bij het activeren of deacti‐ veren van de startbeveiliging.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom
steeds na het verlaten van de auto
de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 24, 3 29.
Als de auto niet start en de controle‐
lamp d blijft branden, is er een pro‐
bleem met het systeem. Probeer het
contact uit te schakelen en probeer
het opnieuw. Raadpleeg een werk‐
plaats als het probleem aanhoudt.
Laat de handzender niet in de auto
liggen.
Controlelamp d 3 79.Buitenspiegels
Bolle vorm
De bolle buitenspiegel bevat een as‐
ferisch gebied en verkleint de dode
hoek. Door de vorm van de spiegel
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.
Elektrische verstelling
Page 34 of 211
32Sleutels, portieren en ruiten
Selecteer de gewenste buitenspiegel
door de keuzeschakelaar naar links
(L) of rechts (R) te verschuiven. Druk
daarna op het bedieningspaneel om
de betreffende spiegel af te stellen.
In de middelste stand van de keuze‐ schakelaar is er geen spiegel gese‐lecteerd.
Inklapbare spiegels
Voor de veiligheid van voetgangers
klappen de buitenspiegels bij aansto‐
ten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. De spiegels kun‐
nen op de auto worden ingeklapt.
Spiegel dan door licht op de spiegel‐
behuizing te drukken terugduwen.
Verwarmde spiegels
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
ken.
Wordt na ongeveer 5 minuten auto‐ matisch uitgeschakeld.
Verwarmbare achterruit 3 35.
Binnenspiegel
Handmatige dimfunctie
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐ gelbehuizing gebruiken.
Page 35 of 211
Sleutels, portieren en ruiten33Automatische dimfunctie
Verblinding ’s nachts door achterop‐
komend verkeer wordt automatisch
verminderd.
Ruiten
Voorruit
Warmtereflecterende voorruit
De warmtereflecterende voorruit
heeft een coating die zonnestralen
weerkaatst. Ook kunnen gegevens‐
signalen, bijv. van tolhuizen, worden
weerkaatst.
De gemarkeerde gebieden op de
voorruit zijn niet bedekt met de coa‐
ting. Apparaten voor het registreren
van elektronische gegevens en beta‐ ling van gelden moeten op deze plek‐
ken worden bevestigd. Anders is het
mogelijk dat gegevens over ongeval‐
len niet worden geregistreerd.
Vignetten Plak geen vignetten of soortgelijkestickers op de voorruit in de buurt van de binnenspiegel. Anders kunnen de
detectiezone van de sensor en het
zichtveld van de camera in de spie‐ gelbehuizing kleiner worden.
Elektrisch bediende ruiten9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Als er achterin kinderen zitten,
moet u de kinderbeveiliging van
de elektrische ruitbediening in‐
schakelen.
Page 36 of 211
34Sleutels, portieren en ruitenRuiten tijdens het sluiten goed in
de gaten houden. Ervoor zorgen
dat niets of niemand bekneld
raakt.9 Waarschuwing
Laat geen kinderen met de hand‐
zender in de auto achter.
Zij kunnen de ruiten openen en
sluiten, andere functies inschake‐
len of zelfs gaan rijden, met ernstig letsel of de dood als gevolg.
Schakel het contact in om de elek‐
trisch bediende ruiten te bedienen.
Druk de schakelaar van de desbetref‐ fende ruit in om de ruit te openen of
trek aan de schakelaar om de ruit te
sluiten.
Toets een beetje indrukken of uittrek‐
ken: ruit gaat omhoog of omlaag zo‐
lang u de schakelaar bedient.
Toets zover mogelijk indrukken of uit‐ trekken en loslaten: ruit gaat automa‐
tisch omhoog of omlaag met geacti‐
veerde beveiligingsfunctie. U stopt de ruit door de schakelaar nogmaals in
dezelfde richting te bedienen.
U kunt de bestuurdersruit zonder de
schakelaar neerlaten of omhoog zet‐ ten.
U kunt de passagiersruit en de ach‐
terruiten zonder de schakelaar uitslui‐
tend neerlaten.
Elektrisch bediende ruiten kunnen werken tot het bestuurdersportier ge‐ opend wordt of maximaal
10 minuten nadat het contact is uit‐
gezet.
Behouden stroom uit 3 107.
Beveiligingsfunctie Stuit de ruit tijdens het automatisch
sluiten boven de middelste stand op
weerstand, dan stopt het sluiten on‐
middellijk en beweegt de ruit weer
omlaag.
Beveiligingsfunctie negeren
Wanneer de ruit moeilijk sluit van‐
wege ijs en dergelijke, kunt u de scha‐
kelaar uitgetrokken houden. De ruit
gaat omhoog zonder beveiligings‐ functie. Om de beweging te stoppen,
laat u de schakelaar los.
Ga bij het negeren van de beveili‐
gingsfunctie uiterst behoedzaam te werk.
Page 37 of 211
Sleutels, portieren en ruiten35
Kinderbeveiliging voor
achterportierruiten
Druk de schakelaar H% in om de ach‐
terste elektrische portierruiten te
deactiveren; het lampje licht op.
Druk opnieuw op H% om opnieuw te
activeren.
Ruiten vanaf de buitenzijde
bedienen
De ruiten zijn met de afstandsbedie‐ ning van de buitenzijde te openen.
Houd de toets ( ingedrukt om de rui‐
ten te openen.
Laat de toets los om de ruit te stop‐
pen.
Overbelasting Door herhaalde, snel opeenvolgende
bediening wordt de stroomvoorzie‐
ning van de ruitbediening enige tijd
onderbroken.
Elektrisch bediende ruiten
initialiseren
Initialiseren van de elektrisch be‐
diende ruiten kan nodig zijn als de
12 V accu ontkoppeld of ontladen is.
Activeer de ruitelektronica als volgt:
1. Sluit alle portieren met ingescha‐ keld contact of als de vertraagde
uitschakeling stroom actief is.
2. Trek aan de schakelaar totdat de ruit gesloten is en blijf nog
2 seconden eraan trekken.
3. Deze handeling uitvoeren voor alle ruiten.
Achterruitverwarming
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
ken.
Page 38 of 211
36Sleutels, portieren en ruiten
De verwarming wordt na ongeveer
5 minuten automatisch uitgescha‐
keld.
Zonnekleppen
Trek de zonneklep omlaag om ver‐
blindend licht tegen te gaan. Trek de
zonneklep van de bevestiging in het
midden om deze op de zijruit te zetten of om deze langs de stang uit te trek‐
ken.
Afdekkingen van eventueel in de zon‐ nekleppen aanwezige make-
upspiegels tijdens het rijden gesloten
houden.
Page 39 of 211
Stoelen, veiligheidssystemen37Stoelen,
veiligheidssystemenHoofdsteunen .............................. 37
Voorstoelen .................................. 38
Veiligheidsgordels .......................42
Airbagsysteem ............................. 45
Kinderveiligheidssystemen ..........51Hoofdsteunen
Stand9 Waarschuwing
Alleen met correct ingestelde
hoofdsteunen rijden.
De bovenzijde van de hoofdsteun
moet op gelijke hoogte zijn als de bo‐
venzijde van het hoofd. Is dit bij zeer
lange personen niet mogelijk, dan de
hoofdsteun in de hoogste stand zet‐
ten (bij zeer kleine personen de
hoofdsteun juist in de laagste stand
zetten).
Instellen
Hoofdsteunen van voorstoelen
Hoogteverstelling
Ontgrendelingsknop indrukken,
hoogte instellen, vastklikken.
Page 40 of 211
38Stoelen, veiligheidssystemen
Hoekverstelling
Trek de hoofdsteun naar voor als u
deze horizontaal wilt afstellen. Hij klikt
vast in verschillende posities.
U zet deze weer helemaal naar ach‐
teren door deze geheel naar voren te
trekken en los te laten.
Hoofdsteunen van achterbank
Hoogteverstelling
Hoofdsteun omhoogtrekken of borg‐
veren indrukken om hoofdsteun te
ontgrendelen en omlaag te schuiven.
Controleer of de hoofdsteun goed
vastklikt.
Voorstoelen
Stoelpositie9 Waarschuwing
Alleen met een correct ingestelde
stoel rijden.
■ Met zitvlak zo ver mogelijk tegen de
rugleuning zitten. De afstand tot de
pedalen zo instellen dat de benen
bij het intrappen van de pedalen
licht gebogen zijn. De passagiers‐
stoel voor zo ver mogelijk naar ach‐ teren schuiven.