OPEL MOVANO_B 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2015Pages: 215, PDF Size: 4.97 MB
Page 91 of 215

Instrumenten en bedieningsorganen89
Bij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de boordcomputer automa‐ tisch teruggezet.
Stroomonderbreking
Als de voeding werd onderbroken of
de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.Tachograaf
De tachograaf is te bedienen zoals
aangegeven in de geleverde gebrui‐
kershandleiding. Voorschriften om‐
trent het gebruik aanhouden.
Bij een storing licht controlelamp & op
in de instrumentengroep. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Na het aanbrengen van een tacho‐
graaf verschijnt de totaal afgelegde
afstand alleen op de tachograaf en
niet op de kilometerteller 3 75.
Page 92 of 215

90VerlichtingVerlichtingRijverlichting................................ 90
Binnenverlichting .........................93
Verlichtingsfuncties ......................95Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
7=Uit0=Zijmarkeringslichten9 P=Dimlicht of grootlichtAUTO=Automatisch dimlicht>=Mistlampenr=Mistachterlicht
Controlelamp grootlicht P 3 84.
Controlelamp dimlicht 9 3 84.
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem afhanke‐
lijk van het omgevingslicht tussen het dagrijlicht (voor zover aanwezig) en
de koplampen.
Laat de lichtschakelaar omwille van
de veiligheid altijd in de stand AUTO
staan.
Page 93 of 215

Verlichting91
Dagrijlicht 3 91.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Grootlicht
Om te wisselen tussen dimlicht en
grootlicht de hendel tot een merkbare
weerstand naar u toe trekken.
Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.
Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
Koplampreikwijdte afstemmen op de
belading om verblinding van tegenlig‐
gers tegen te gaan.
Kartelwiel in de gewenste stand
draaien:
0=Voorstoel bezet4=Beladen tot toelaatbaar maxi‐
mumgewichtKoplampinstelling in het
buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Koplampen door een werkplaats la‐
ten bijstellen.
Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
De lichten branden automatisch wan‐
neer het contact is ingeschakeld.
Als de auto is uitgevoerd met auto‐
matische verlichting, schakelt het
systeem afhankelijk van het licht in de omgeving tussen dagrijlicht en de
koplampen. Automatische verlichting
3 90.
Page 94 of 215

92VerlichtingAdaptief rijlicht (AFL)Bochtlicht
Afhankelijk van de stuurhoek, de
snelheid van de auto en de versnel‐
ling in de bocht gaat er eventueel ex‐ tra verlichting branden.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Bij krachtig remmen kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
gaan werken. Uitschakelen door toets
¨ in te drukken.
RichtingaanwijzersHendel
omhoog=rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalHendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzersignaal
Wanneer u het stuurwiel terugdraait,
keert de hendel automatisch terug
naar de oorspronkelijke stand en
dooft de controlelamp. Dit gebeurt
niet bij een geringe stuurbeweging
zoals bij het wisselen van rijstrook.
Bij het wisselen van rijstrook de hen‐
del slechts tot aan de eerste aanslag
bewegen. Bij het loslaten van de hen‐
del springt deze terug naar de uit‐
gangspositie.
Als de hendel voorbij de eerste aan‐ slag wordt bewogen, blijft de richting‐ aanwijzer ingeschakeld. Richtingaan‐
wijzer uitschakelen door de hendel in
de oorspronkelijk stand terug te zet‐
ten.
Mistlampen voor
Binnenste schakelaar op stand >
zetten en loslaten.
Page 95 of 215

Verlichting93
De mistlampen vóór werken alleenwanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Mistachterlichten
Binnenste schakelaar op stand r zet‐
ten en loslaten.
De mistlampen achter werken alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐ gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens ver‐
dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te
versnellen de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Met de schakelaar in de middelste
stand doet de lamp dienst als instap‐ verlichting en brandt de lamp bij het
openen van de voorportieren.
Een bepaalde tijd nadat de voorpor‐
tieren zijn gesloten dooft de instap‐
verlichting.
Voorste interieurverlichting
Bediening met toets c.
Wanneer het contact aanstaat, dooft
de instapverlichting meteen.
Page 96 of 215

94Verlichting
Achterste interieurverlichting
Bus
De interieurverlichting onderaan en in
het dak bevinden zich in de passa‐
giersruimte achteraan.
Bedien de tuimelschakelaar op het in‐ strumentenpaneel:
c indrukken=aanOFF indrukken=uitBagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting kan zo‐
danig worden ingesteld dat deze gaat
branden bij het openen van de zij- of
achterdeuren, of juist continu is inge‐
schakeld.
Om in te schakelen schakelaar in‐
drukken:
■ Continu aan
■ Brandt samen met de binnenver‐ lichting
■ Continu uit
Wanneer de deuren worden gesloten,
dooft de instapverlichting na enige tijd of direct als het contact wordt inge‐
schakeld.
Leeslampen
Leeslamp vooraan
Bediening met toets l.
Het leeslampje kan naar wens wor‐
den gericht.
Page 97 of 215

Verlichting95
Leeslampen achteraanBus
Bedien de tuimelschakelaar op het in‐ strumentenpaneel:
druk op l=aan.druk op OFF=uit.
Elke leeslamp kan afzonderlijk wor‐
den bediend en naar wens worden gericht.
Verlichtingsfuncties
Uitstapverlichting
Koplampen gaan ca. 1 minuut lang
branden, nadat de auto geparkeerd
en het systeem geactiveerd is.
Inschakelen 1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Richtingaanwijzerhendel naar het stuurwiel toe trekken.
Page 98 of 215

96Verlichting
Deze handeling kan tot viermaal wor‐
den herhaald tot een maximale duur
van 4 minuten.
De verlichting wordt onmiddellijk uit‐
geschakeld door de lichtschakelaar in een eender welke stand en weer op
7 te zetten.
Page 99 of 215

Klimaatregeling97KlimaatregelingKlimaatregelsystemen.................97
Luchtroosters ............................. 107
Onderhoud ................................. 108Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtdebiet
■ Luchtverdeling
■ Ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 35, stoel‐
verwarming ß 3 41.
TemperatuurRood=warmBlauw=koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐
torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
Luchtverdeling
M=naar de hoofdruimteL=naar de hoofd- en voetenruimteK=naar de voetenruimteJ=naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimteV=naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Page 100 of 215

98Klimaatregeling
Ruiten ontwasemen enontdooien ■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐
systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
AC=koelingu=luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 35, stoel‐
verwarming ß 3 41.
Koeling (AC)
Wordt bediend met knop AC en werkt
alleen wanneer de motor draait en de aanjager is ingeschakeld.
Het airconditioningsysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht wanneer de buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Let op
Als de klimaatregeling is ingesteld
op de maximale koeling terwijl de
omgevingstemperatuur hoog is, kan
mogelijk geen Autostop plaatsvin‐
den tot de gevraagde temperatuur in de passagiersruimte is bereikt.
Als de klimaatregeling is ingesteld
op maximale koeling terwijl de motor
in een Autostop is, is het mogelijk dat
de motor automatisch herstart.
Stop-startsysteem 3 113.
Luchtrecirculatiesysteem
Bediening met toets u.