OPEL MOVANO_B 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2016Pages: 239, PDF Size: 5.61 MB
Page 151 of 239

Rijden en bediening149achteruitversnelling. Contact opne‐men met een werkplaats om de oor‐
zaak van de storing te laten verhel‐
pen.Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het ge‐ bied vrij zijn van obstakels die de
onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou on‐
karakteristieke veranderingen in
het rijgedrag tot gevolg kunnen
hebben. Raadpleeg bij een derge‐
lijke botsing een werkplaats.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruit rijden door
weergeven van een beeld van de
zone achter de auto in de binnenspie‐ gel, de zonneklep van de bestuurder
of op het display van het Infotain‐
mentsysteem.
9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera bevinden, bijv. onder de
bumper of onder de auto, worden
niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het display hebt gekeken. Contro‐
leer eerst de omgeving aan de
achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
De camera is meestal op de achter‐
deuren/achterklep, onder de sierlijst
van de kentekenplaat, gemonteerd.
De camera bestrijkt slechts een be‐
perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Let op
Voor een optimaal zicht mag de ach‐ teruitkijkcamera niet door vuil,
sneeuw of ijs geblokkeerd zijn.
Activering
Page 152 of 239

150Rijden en bedieningHet achteruitkijkcameradisplay wordt
automatisch ingeschakeld wanneer
de achteruitversnelling wordt inge‐
schakeld. Ter bevestiging van de in‐
schakeling klinkt een geluidssignaal.
Zonneklepdisplay
Het systeem kan worden in- of uitge‐
schakeld met de Start/Stop-knop die
zich rechts van de displaymonitor be‐ vindt.
Met de overige toetsen op de monitor
kan de gebruiker bron AV1 of AV2 se‐
lecteren en de helderheid en het con‐
trast van de displaymonitor aanpas‐
sen.
Infotainmentsysteemdisplay
Bij auto's met een navigatiesysteem
verschijnt het achteruitkijkcameradis‐
play op het scherm van het Infotain‐
mentsysteemdisplay.
Display baanrijstrook (1)
Afhankelijk van de versie verschijnt
de baanrijstrook (1) van de auto in
blauw op het infodisplay. Deze toont
de baan van de auto op basis van de stuuruitslag.
Display vaste rijstrook (2)
Het display van de vaste rijstrook (2) toont het traject van de auto als dewielen rechtuit blijven staan.
Richtlijnen (3, 4, 5) worden samen
met het display van de vaste
rijstrook (2) gebruikt en geven de af‐
stand achter de auto aan.
Page 153 of 239

Rijden en bediening151De richtlijnintervallen zijn als volgt:3 (Rood):30 cm4 (Geel):70 cm5 (Groen):150 cmInstellingen
Instellingen, bijv. helderheid, kunnen
worden ingesteld via het Infotain‐
mentsysteem. Raadpleeg de handlei‐
ding van het Infotainmentsysteem
voor nadere informatie.
Deactivering
Als de achteruitversnelling niet wordt
ingeschakeld, wordt de camera na
enige tijd weer ingeschakeld.
Storing
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving
● als de zon of koplampen van an‐ dere auto's direct in de lens van
de camera schijnen
● als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders isvervuild. Reinig de lens, spoel
deze af met water en wrijf na met
een zachte doek
● de achterdeuren/achterklep niet goed gesloten zijn/is
● de auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem gebruikt een vooruitzichtca‐
mera om de wegbelijning waartussen de auto rijdt waar te nemen. Het sys‐
teem detecteert veranderingen van
rijstrook en waarschuwt u met visuele en akoestische signalen wanneer u
onbedoeld van rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
● richtingaanwijzers werken niet
● geen actieve stuurbeweging
Wanneer de bestuurder deze hande‐
lingen verricht, waarschuwt het sys‐
teem niet.Activering
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem wordt geactiveerd door ì op
het instrumentenbord of in de dak‐
console in te drukken; de LED in de toets dooft om aan te geven dat het
systeem ingeschakeld is.
Page 154 of 239

152Rijden en bediening
Wanneer controlelamp ì 3 89 op de
instrumentengroep brandt, is het sys‐ teem klaar voor gebruik. Er verschijnt
ook een bijbehorend bericht op het
Driver Information Center (DIC) 3 92.
Controlelamp ì dooft wanneer het
systeem niet gereed is om de be‐
stuurder te waarschuwen.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den van meer dan 60 km/h en als
wegbelijning aanwezig is en wordt
gedetecteerd.
Als bij het wisselen van rijstrook de
richtingaanwijzers niet worden be‐
diend, d.w.z. als het systeem een on‐ bedoeld wisselen van rijstrook detec‐
teert, knippert controlelamp ì en
klinkt er een geluidssignaal als waar‐
schuwing voor de bestuurder.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd
door op ì te drukken; de LED in de
toets licht op. Er verschijnt ook een
bijbehorend bericht op het DIC.
Bij snelheden lager dan 60 km/u
werkt het systeem niet.
Bedieningstips
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem werkt mogelijkerwijs niet goed
wanneer:
● De voorruit niet schoon is.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, zoals harde re‐
gen, sneeuw, direct zonlicht of
schaduwen.
Het systeem werkt niet als geen weg‐ belijning wordt gedetecteerd.Storing
Bij een storing in het systeem ver‐
schijnt er een waarschuwingsbericht
op het DIC en licht de LED in de toets
op.
De hulp van een werkplaats inroepen. Driver Information Centre (DIC) 3 92.
Page 155 of 239

Rijden en bediening153Brandstof
Brandstof voor dieselmotoren
Gebruik uitsluitend dieselbrandstof‐fen die voldoen aan EN 590. De
brandstof moet een laag zwavelge‐
halte hebben (max. 10 ppm). Het is toegestaan gelijkwaardige genorma‐
liseerde brandstoffen te gebruiken
met een gehalte aan biodiesel
(= FAME conform EN14214) van
max. 7 volumeprocent (zoals
DIN 51628 of gelijkwaardige nor‐
men).
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Geen scheepsoliën, huisbrandoliën
of dieseloliën die geheel van plant‐
aardige aard zijn, zoals koolzaadolie
of biodiesel, Aquazole en soortgelijke diesel-wateremulsies gebruiken. Hetis niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor ben‐
zinemotoren.
De viscositeit en filtreerbaarheid van
dieseloliesoorten zijn temperatuuraf‐
hankelijk. Bij lage temperaturen die‐
selolie met gegarandeerde winterei‐
genschappen tanken.
Dieselbrandstoffilter 3 166, diesel‐
brandstofsysteem ontluchten 3 167.
Tanken9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ ligheidsvoorschriften van het tank‐station in acht nemen.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulopening met daarop de
dop met bajonetsluiting zit aan de
voorkant van de auto.
De tankvulklep kan alleen worden ge‐ opend als de auto ontgrendeld is en
het portier wordt geopend. Open de
tankklep met de hand.
Page 156 of 239

154Rijden en bediening9Gevaar
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch op‐ nieuw start.
Inhouden 3 224.
Draai de tankdop linksom los.
De tankdop kan aan de onderste
haak van de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en open‐
zetten.
Nadat deze automatisch is afgesla‐
gen, kunnen er nog max.
twee doses worden toegevoegd.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Breng de brandstofdop na het tanken weer aan en draai deze rechtsom
vast.
Sluit de tankklep.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen. Auto's met een dieselmotor heb‐
ben een speciale tankdop.
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot Raadpleeg voor de waarden die spe‐cifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de an‐
dere nationale autopapieren.
Algemene informatie
De officiële waarden voor het brand‐
stofverbruik en de specifieke CO 2-
emissie zijn gebaseerd op het Euro‐
pese basismodel met standaarduit‐
rusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening 715/2007
692/2008 A, waarbij rekening wordt
gehouden met het gewicht van de
auto in bedrijfstoestand, zoals voor‐
geschreven door de verordening.
De waarden kunnen afwijken van het
werkelijke brandstofverbruik van een
bepaalde auto. Accessoires leiden mogelijk tot een geringe verhoging
ten opzichte van het opgegeven
brandstofverbruik en de CO 2-emis‐
sie. Het brandstofverbruik hangt bo‐ vendien af van de persoonlijke rijstijl,
de staat van het wegdek en de ver‐
keersomstandigheden.
Page 157 of 239

Rijden en bediening155Trekhaak
Algemene informatie
Alleen trekhaken gebruiken die voor
uw auto zijn goedgekeurd. Trekhaken later door een werkplaats laten inbou‐
wen. Zo nodig wijzigingen in de auto
aanbrengen, zoals in het koelsys‐
teem, de hitteschilden of andere uit‐
rusting.
Rijgedrag en aanhangertips
Bij beremde aanhangers/caravans de losbreekkabel bevestigen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐
werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een trillingsdemper aanbevolen.
Niet sneller rijden dan 80 km/u, ook al
zijn hogere snelheden toegestaan in
het land waar u rijdt.Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐
schakelen als bergopwaarts en onge‐ veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 225.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt specifiek af van de auto
en de motor en mag niet worden over‐ schreden. Het werkelijke trekgewicht
is het verschilt tussen het werkelijke
totaalgewicht van de aanhanger en
het werkelijke kogelgewicht in aange‐
koppelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Het geldt normaal bij hellings‐
percentages tot maximaal 12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogtevan 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
elke 1000 meter hoogtetoename met
10 % worden verminderd. Bij het rij‐
den op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (minder dan 8%, bijv. snelwegen) hoeft het maximaal toe‐
laatbare treingewicht niet te worden
verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 206
vermeld.
Kogeldruk De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel
drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk
Page 158 of 239

156Rijden en bedieningnastreven, vooral bij zware aanhan‐
gers. Nooit rijden met een kogeldruk
lager dan 25 kg.
Wanneer de aanhanger met meer
dan 1200 kg beladen is, een minimale kogeldruk van 50 kg aanhouden.
Achterasbelasting Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belading van de auto (inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie ty‐
peplaatje of autopapieren) niet wor‐
den overschreden.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
Akoestisch
waarschuwingssignaal
trekhaaksysteem
Wanneer een auto met een trekhaak‐ systeem aangesloten is op een cara‐
van of aanhangwagen, dan verandert
de toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal wanneer de
richtingaanwijzers worden gebruikt.
De toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal verandert, als
een richtingaanwijzer op de caravan/
aanhangwagen of op de auto kapot
gaat.
Aanhangerstabilisatie Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd tot‐
dat de slingerbeweging stopt. Wan‐
neer het systeem actief is, moet u het
stuurwiel zo stil mogelijk houden.
Aanhangerstabilisatie (TSA) maakt
deel uit van het elektronisch stabili‐
teitsprogramma (ESP) 3 142.Extra functies
PTO (krachtafnemer)
Activering
PTO (krachtafnemer) activeren met
stilstaande auto en stationair draai‐
ende motor:
● De keuzehendel in neutraal plaatsen (auto's met geautomati‐
seerde versnellingsbak: keuze‐
hendel in stand N).
● Het koppelingspedaal intrappen.
Page 159 of 239

Rijden en bediening157● Schakelaar op het instrumenten‐paneel indrukken; LED in scha‐
kelaar gaat na ongeveer
2 seconden branden.
● Laat het koppelingspedaal los.
Het stationaire motortoerental ver‐
hoogt tot 1.200 omw/m.Voorzichtig
Tijdens de bediening van de PTO
(krachtafnemer) mag u de keuze‐
hendel nooit uit neutraal halen
(auto's met geautomatiseerde ver‐ snellingsbak: keuzehendel in
stand N) om schade aan de ver‐
snellingsbak te voorkomen.
Als geschakeld moet worden,
bijv. om de rijsnelheid te verande‐
ren, moet de PTO altijd eerst wor‐
den gedeactiveerd.
Deactivering
PTO (krachtafnemer) deactiveren: ● Het koppelingspedaal intrappen.
● Schakelaar op het instrumenten‐ paneel indrukken; LED in scha‐
kelaar dooft na ongeveer
2 seconden.
● Laat het koppelingspedaal los.
Storing
Als de LED in de schakelaar niet
brandt bij het activeren van de PTO
en/of het systeem niet werkt:
Het koppelingspedaal geleidelijk los‐
laten.
- of - ● De keuzehendel in neutraal plaatsen (auto's met geautomati‐
seerde versnellingsbak: keuze‐
hendel in stand N).
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Schakelaar op het instrumenten‐ paneel indrukken; LED in scha‐
kelaar gaat na ongeveer
2 seconden branden.
● Laat het koppelingspedaal los.Daarna de bovenstaande procedure
herhalen.
Let op
De PTO-functie is niet beschikbaar
wanneer controlelamp A 3 88, C
3 88 of W 3 90 brandt.
Page 160 of 239

158Verzorging van de autoVerzorging van de
autoAlgemene informatie ..................159
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 159
Auto stallen .............................. 159
Verwerking van sloopauto .......160
Controle van de auto .................160
Werkzaamheden uitvoeren .....160
Motorkap ................................. 160
Motorolie .................................. 161
Koelvloeistof ............................ 162
Stuurbekrachtigingsvloeistof ...163
Sproeiervloeistof ......................164
Remmen .................................. 164
Remvloeistof ............................ 164
Accu ........................................ 165
Dieselbrandstoffilter .................166
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 167
Wisserblad vervangen .............167
Gloeilamp vervangen .................168
Koplampen .............................. 168
Adaptief rijlicht (AFL) ...............170
Mistlampen .............................. 170
Richtingaanwijzers vooraan ....171Achterlichten ............................ 171
Zijrichtingaanwijzers ................172
Derde remlicht ......................... 173
Kentekenverlichting .................174
Binnenverlichting .....................174
Instrumentenverlichting ...........175
Elektrisch systeem .....................175
Zekeringen .............................. 175
Zekeringenkast in motorruimte 177
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................177
Zekeringenkast in bagageruimte ......................... 178
Boordgereedschap ....................180
Gereedschap ........................... 180
Velgen en banden .....................181
Banden .................................... 181
Winterbanden .......................... 181
Aanduidingen op banden ........181
Bandenspanning .....................181
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 182
Profieldiepte ............................ 185
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 185
Wieldoppen ............................. 185
Sneeuwkettingen .....................186
Bandenreparatieset .................186Wiel verwisselen ......................190
Reservewiel ............................. 191
Starthulp gebruiken ...................194
Trekken ...................................... 196
Auto slepen ............................. 196
Andere auto slepen .................197
Verzorging van uiterlijk ..............198
Verzorging exterieur ................198
Verzorging interieur .................200