OPEL MOVANO_B 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2016Pages: 239, PDF Size: 5.61 MB
Page 191 of 239

Verzorging van de auto189bandenspanning dan nog niet be‐reikt, dan is de band te ernstig be‐
schadigd. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Bouw eventueel de te hoge ban‐
denspanning af via de knop naast de manometer.
Compressor niet langer dan
10 minuten achtereen laten wer‐
ken.
15. Maak de bandenreparatieset los.
16. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
17. Etiket met toelaatbare maximum‐ snelheid van de fles met afdicht‐
middel halen en in het zicht van de bestuurder aanbrengen.
18. Schroef de vulslang voor het af‐ dichtmiddel op de vrije koppeling
van de fles afdichtmiddel. Hier‐
door wordt voorkomen dat er af‐
dichtmiddel uit de fles stroomt.
Fles met afdichtmiddel in de plas‐
tic zak doen. Bandenreparatieset
onder de voorstoel opbergen.
19. Onmiddellijk verder rijden zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatig
over de binnenkant van de band
kan verspreiden. Na ca. 10 km rij‐
den – uiterlijk na 10 minuten –
stoppen en de bandenspanning
met de compressor controleren.
Hiervoor de luchtslang van de
compressor rechtstreeks op
bandventiel en compressor
schroeven.
20. Bij een bandenspanning hoger dan 3,1 bar de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen tot‐
dat de bandenspanning niet meer
afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 3,1 bar niet verder rijden met
de auto. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
21. Bandenreparatieset onder de voorstoel opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de her‐
stelde band zijn veel minder goed,
daarom deze band laten vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐
hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐
len.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set. Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
Page 192 of 239

190Verzorging van de autoWiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 186.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Trek de handrem aan en schakel
de eerste versnelling of de ach‐
teruitversnelling (handgescha‐
kelde versnellingsbak) of N (ge‐
automatiseerde versnellingsbak)
in.
● Schakel het luchtveringssysteem
uit 3 126.
● Reservewiel verwijderen 3 191.
● Vervang nooit meer dan één wiel
tegelijk.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van ban‐denpech en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.
● De krik is onderhoudsvrij.● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik) on‐der de krik leggen.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren be‐vinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Bij een opgekrikte auto de motor niet starten.
● Wielbouten/-moeren en de schroefdraden ervan vooraf‐gaand aan montage van wiel rei‐ nigen.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Wieldop met meegeleverde haak loshalen. Boordgereedschap
3 180.
2. Plaats de wielsleutel stevig op de wielmoer en draai elke bout/moer
een halve slag los.
3. Auto's met voorwielaandrijving:
Auto opkrikken door de hefpla‐
teautap recht onder het kriksteun‐
punt plaatsen dat zich het dichtst
bij het te verwisselen wiel bevindt.
Page 193 of 239

Verzorging van de auto191Erop letten dat de krik goed onderhet kriksteunpunt staat. De krik‐
voet dient loodrecht onder het
kriksteunpunt op de grond te
staan en wel zo dat de krik niet
kan wegglijden.
Wielsleutel aan de krik bevestigen
en de auto met de sleutel opkrik‐
ken totdat het wiel van de grond
komt.
Auto's met achterwielaandrijving:
Ga te werk zoals beschreven in de
gebruiksaanwijzing bij de hydrau‐
lische krik en zet de vereiste on‐
derdelen volgens de specificaties
in elkaar.
Adapter plaatsen bij het krikgat
dat het dichtst bij het desbetref‐
fende wiel zit.
Erop letten dat de krik goed onder
het kriksteunpunt staat. De kop
van de krik moet op een lijn met
het krikgat zijn. Krik oppompen
door op de wielsleutel te drukken, om de grondplaat goed te plaat‐
sen.
De auto met de wielsleutel opkrik‐ ken totdat het wiel van de grond
komt.
4. Wielbouten/-moeren geheel los‐ draaien en met een doek schoon‐vegen.
Wielbouten/-moeren bewaren op
een plek waar de schroefdraden
niet verontreinigd raken.
5. Wiel verwisselen.
6. Wielbouten/-moeren indraaien.
7. Auto laten zakken.
8. Plaats de wielsleutel stevig vast en haal elke wielbout/moer krui‐
selings aan. Aanhaalkoppel is:
172 Nm (voorwielaandrijving),
235 Nm (achterwielaandrijvingmet dubbele banden achter),
264 Nm (achterwielaandrijving
met enkele banden achter).
9. Wieldop terugplaatsen.
Let op
Breng, indien van toepassing, anti‐
diefstalbouten aan het dichtst bij het ventiel van de band (anders is het
wellicht niet mogelijk om de wieldop weer aan te brengen).
10. Het vervangen wiel 3 191 en het
boordgereedschap 3 180 opber‐
gen.
11. Nieuwe wiel op de auto laten uit‐ balanceren. Bandenspanning
3 225 van het gemonteerde wiel
alsmede het aanhaalmoment van
de wielbouten/-moeren zo spoe‐
dig mogelijk controleren.
Defecte band laten vervangen of re‐
pareren.
Reservewiel
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 186.
Page 194 of 239

192Verzorging van de autoBij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de an‐
dere wielen kan het wiel worden be‐
schouwd als een tijdelijk reservewiel
en gelden de betreffende maximum‐
snelheden, zelfs als dit niet door een
label wordt aangegeven. Raadpleeg
een werkplaats voor informatie over
de geldende maximumsnelheid.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel zit met een spil onder het frame van de auto en wordt vast‐
gezet door een kabel met de wielsleu‐
tel en de adapters (modelspecifiek)
vast te draaien.
Bij een maximaal beladen auto met
een lekke achterband moet de auto
mogelijk eerst opgekrikt worden om
bij het reservewiel te kunnen.
Maak het reservewiel los door de ka‐
bel met de wielsleutel en de adapters (modelspecifiek) uit de afgebeelde
sleuf te halen en laat het wiel geheel
zakken door de sleutel rechtsom te
draaien.
Voorzichtig
Laat het reservewiel alleen met de wielsleutel en de adapters (model‐ specifiek) zakken.
Het gebruik van pneumatisch ge‐ reedschap is verboden. Hierdoor
kunnen de lierkabel en de uitrus‐ ting beschadigd raken.
Zet het wiel rechtop, klik de houder
van de velg en maak het wiel los van
de kabel en de verbonden borging
door deze onderdelen door het mid‐
den van het wiel te geleiden.
Bij auto's met dubbele achterbanden
is een extra montageplaat aan het re‐ servewiel bevestigd. Voorafgaand
aan gebruik van het wiel de moer los‐
draaien en de montageplaat verwij‐
deren.
Page 195 of 239

Verzorging van de auto193
Wanneer een reservewiel wordt te‐
ruggeplaatst, moet u eerst de monta‐
geplaat bevestigen (auto's met dub‐
bellucht achter) en deze met de moer vastzetten.
Plaats het wiel rechtop en geleid ver‐
volgens de kabel en de verbonden
houder vanaf de voorkant van het wiel (zijde met ventiel) door het midden
van het wiel. Breng de houder aan en
klik deze zodanig vast dat alles goed
zit en dat de voorkant van het wiel
(zijde met ventiel) omhoog wijst bij het
terugplaatsen.
Plaats het wiel onder het frame van
de auto, meteen onder het spilme‐ chanisme, en draai de kabel met de
wielsleutel en de adapters vast door
deze in de hierboven afgebeelde
sleuf te leggen en de sleutel linksom
te draaien totdat het wiel in de boven‐ ste stand vastgezet is.9 Waarschuwing
Zorg ervoor dat de buitenzijde van
het wiel (de zijde met het ventiel)
naar boven is gericht wanneer het reservewiel onder het frame van
de auto wordt teruggeplaatst.
Compact reservewiel
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto een lekke band krijgt
wanneer u een ander voertuig sleept,
moet u het compact reservewiel voor‐ aan plaatsen en een volwaardig wiel
achteraan.
Sneeuwkettingen 3 186.
Zomer- en winterbanden Bij gebruik van winterbanden kan blij‐
ken dat er nog een zomerband om het
reservewiel ligt.
Als u een reservewiel met een zomer‐ band erom gebruikt, kan de bestuur‐
baarheid van de auto worden beïn‐
vloed, met name op gladde wegen.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Defecte
band zo spoedig mogelijk laten
vervangen of repareren.
Page 196 of 239

194Verzorging van de auto● Niet sneller rijden dan 80 km/u.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.Starthulp gebruiken
Niet starten met een snellader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een andere auto.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden. De vloeistof
bevat zwavelzuur, dat bij direct
contact persoonlijk letsel en
schade aan de auto kan veroorza‐ ken.
Voorzichtig
Vóór het gebruik van de starthulp
moet het luchtveringssysteem uit‐ geschakeld zijn.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu van de auto nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
Page 197 of 239

Verzorging van de auto195● Starthulpaccu met dezelfdespanning (12 volt) gebruiken. De
capaciteit van de hulpstartaccu (Ah) mag niet veel minder zijn
dan die van de lege accu.
● Starthulpkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 25 mm 2
gebrui‐
ken.
● De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Schakel het luchtveringssysteem
uit 3 126.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu van de auto leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tij‐ dens de hulpstart niet raken.
● Trek de handrem aan en schakel
neutraal (handgeschakelde ver‐
snellingsbak) of N (geautomati‐
seerde versnellingsbak) in.Starthulpaansluiting
Bij een ontladen accu kan de auto met de starthulpaansluiting worden ge‐
start zonder dat er toegang tot de
accu in de auto nodig is.
De starthulpaansluiting bevindt zich in de motorruimte en is herkenbaar
aan het teken " <" op de rode isola‐
tiekap. Til de rode isolatiekap op om
toegang tot de starthulpaansluiting te krijgen.
Klik de rode isolatiekap na gebruik te
allen tijde weer goed vast.
Starthulpprocedure
Afhankelijk van het model kan de
starthulpaansluiting zich aan de lin‐
ker- of rechterkant van de motor‐
ruimte bevinden.
Page 198 of 239

196Verzorging van de auto
Aansluitvolgorde van de kabels:1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de starthulpaansluiting
van de auto met de ontladen accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het startstroom le‐ verende voertuig starten.
2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. 3 minuten stationair la‐
ten draaien.
4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐ lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 180.
Afdekking met geschikt gereedschap
losmaken en verwijderen.
Sleepoog rechtsom in het voorste
sleeppunt schroeven en het met de
wielsleutel geheel vastdraaien.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan het sleepoog bevestigen, nooit
aan de bumper of voorwielophanging.
Page 199 of 239

Verzorging van de auto197Voorzichtig
Sleep de auto niet vanaf de ach‐
terkant. Het sleepoog vooraan
mag alleen worden gebruikt om te slepen. Het is niet geschikt om een voertuig te bergen.
Contact inschakelen zodat de rem‐
lichten, claxon en voorruitwissers
kunnen werken en het stuurwiel een
klein beetje draaien om het stuurslot
te ontgrendelen.
Schakel het luchtveringssysteem uit
3 126.
Versnellingsbak in neutrale stand.
Voorzichtig
Auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak: Als Neutraal niet kan
worden geselecteerd, de auto al‐
leen trekken met de aandrijfwielen van de grond.
De auto moet altijd worden ge‐
sleept met het contact uitgescha‐
keld.
Geautomatiseerde versnellings‐
bak 3 134.Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat rem‐
men en sturen aanmerkelijk zwaar‐
der.
Recirculatiesysteem 3 107 inschake‐
len en ruiten sluiten, zodat geen uit‐
laatgassen van de slepende auto
kunnen binnendringen.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het wegslepen, sleepoog los‐
draaien en afdekkapje terugplaatsen.
Andere auto slepen
Sleepkabel – beter is een sleep‐
stang – aan het achterste sleepoog bevestigen, nooit aan de achteras of
achterwielophanging.
Achterste sleepoog alleen gebruiken
om de auto weg te slepen en niet om
deze te bergen.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Page 200 of 239

198Verzorging van de autoVerzorging van uiterlijkVerzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringendegevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de sloten belemmeren. Laat de sloten na gebruik van ontdooimiddelen op‐
nieuw smeren door een werkplaats.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren. Beper‐
kingen voor carrosserieonderdelen
met hoogglans- of matte lak of siers‐
trippen, zie "Polijsten en in de was
zetten".Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwissers moeten uit‐
geschakeld zijn en de buitenspiegels
moeten ingeklapt zijn. Antenne en ac‐ cessoires op de buitenkant van de
auto zoals een dakdrager verwijde‐
ren.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende por‐
tieren, achterklep en motorkap en de
gebieden die erdoor bedekt worden
reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium ge‐
schikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van 4 tot 9.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Laat de scharnieren van alle portieren smeren door een werkplaats.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Rijverlichting
De glazen van de koplampen en de
andere lampen zijn gemaakt van
kunststof. Geen schurende, bijtende
of agressieve middelen of ijskrabbers gebruiken en ze niet droog reinigen.