OPEL ZAFIRA B 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: ZAFIRA B, Model: OPEL ZAFIRA B 2014Pages: 225, PDF Size: 7.89 MB
Page 131 of 225

Rijden en bediening129Contactslotstanden0=Ontsteking uit1=Stuurslot opgeheven, ontste‐king uit2=Ontsteking aan, bij dieselmotor:
voorgloeien3=StartenMotor starten
Motor starten met contactslot
Trap de koppeling en de rem in, au‐
tomatische versnellingsbak op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotoren: zet de sleutel in stand
2 om voor te verwarmen totdat con‐
trolelampje ! dooft.
Zet de sleutel kort in stand 3 en laat
de sleutel los wanneer de motor
draait.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Motor starten met de Start/Stop-
toets
De elektronische sleutel moet in de
auto aanwezig zijn. Trap de koppeling
en de rem in, automatische versnel‐
lingsbak op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotoren: druk kort op de knop
om voorverwarmen te starten, draai
iets aan het stuurwiel om het van het
Page 132 of 225

130Rijden en bediening
stuurslot te halen, wacht totdat con‐trolelampje ! dooft, druk de knop ge‐
durende 1 seconde in en laat deze los
wanneer de motor draait.
Om de startprocedure te herhalen of
de motor af te zetten, de knop nog‐
maals indrukken.
De auto starten bij lage
temperaturen
De motor kan zonder bijkomende ver‐ warmers gestart worden bij tempera‐
turen tot -25 °C voor dieselmotoren
en -30 °C voor benzinemotoren. Mo‐
torolie met de juiste viscositeit, de
juiste brandstof, uitgevoerd onder‐
houd en een voldoende opgeladen accu zijn vereist Bij temperaturen on‐
der -30°C hebben de automatische
transmissie en de geautomatiseerde
manuele transmissie een opwar‐
mingsfase van ca. 5 minuten nodig.
De keuzehendel moet in stand P res‐
pectievelijk N staan.Afsluiting brandstoftoevoer
bij overtoeren
De brandstoftoevoer wordt automa‐ tisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z.
bij het tijdens het rijden loslaten van
het gaspedaal met een ingescha‐
kelde versnelling.
Parkeren ■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem mogelijk vlam vatten.
■ Handrem altijd zonder indrukken van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken. Op aflopende of oplo‐
pende hellingen zo stevig mogelijk.
Om voor het bedienen minder
kracht te hoeven gebruiken tegelij‐
kertijd het rempedaal intrappen.
■ Motor en ontsteking uitschakelen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot vergrendelt.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor hetuitschakelen van de ontsteking deeerste versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de stoep‐
rand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflopende
helling staat, dan voor het uitscha‐ kelen van de ontsteking de achter‐
uitversnelling inschakelen of de
keuzehendel in stand P zetten. Bo‐
vendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ De auto vergrendelen en de dief‐ stalbeveiliging en het diefstalalarm‐systeem inschakelen.
Page 133 of 225

Rijden en bediening131Uitlaatgassen
Motoruitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐ gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐ den automatisch wordt geactiveerd.
Het filter wordt gereinigd door achter‐
gebleven roetdeeltjes bij een hoge
temperatuur te verbranden. Dit pro‐
ces vindt onder bepaalde rijomstan‐
digheden automatisch plaats en kan
tot 25 minuten duren. Tijdens deze periode kan het brandstofverbruik ho‐
ger liggen. Enige geur- en rookont‐
wikkeling tijdens deze procedure is
normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter gereinigd moet
worden, maar de recente rijomstan‐
digheden dat niet toelieten, knippert
controlelamp !. Blijven rijden en het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 1/min laten dalen. Indien nodig
terugschakelen. De reiniging van het dieselpartikelfilter wordt dan gestart.
Het wordt afgeraden om tijdens de
reiniging de rit te beëindigen of de motor af te zetten.
Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces meer
dan eens onderbroken, dan is de
kans groot dat er zware motor‐
schade ontstaat.
Page 134 of 225

132Rijden en bediening
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware be‐
lasting.
Controlelamp ! dooft zodra de zelf‐
reiniging is afgerond.
Als ook A gaat branden is regene‐
ratie niet mogelijk. Roep de hulp van
een werkplaats in.
Katalysator
De katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 148, 3 208 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐
talysator en elektronische onder‐
delen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u automatisch schakelen (auto‐
matische modus) en bij de uitvoering
met ActiveSelect bovendien ook
handmatig schakelen (handgescha‐
kelde modus).
Versnellingsbakdisplay
De modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het versnellingsbak‐ display.
Page 135 of 225

Rijden en bediening133
Bij auto's met Open&Start-systeem
knippert P op het versnellingsbakdis‐
play als de ontsteking is uitgescha‐
keld als P niet is ingeschakeld of de
handrem niet is aangetrokken.
Bij ingeschakelde Sport-modus
brandt 1.
Bij ingeschakeld winterprogramma
brandt T.
KeuzehendelP=Parkeerstand, voorwielen ge‐
blokkeerd, uitsluitend inscha‐
kelen als de auto stilstaat en de
handrem is aangetrokkenR=Achteruitversnelling, uitsluitend
inschakelen als de auto stilstaatN=Neutrale standD=Automatische modus met alle
versnellingen
De keuzehendel kan alleen uit stand
P of N worden gehaald als de ontste‐
king is ingeschakeld en het rempe‐
daal bediend wordt (keuzehendelver‐
grendeling).
Met de keuzehendel in stand N, wordt
de keuzehendelvergrendeling pas na
enige tijd geactiveerd en alleen als de auto stilstaat.
Met de keuzehendel in stand P of N
licht controlelamp j in de schakelin‐
dicatie rood op wanneer de keuze‐
hendel geblokkeerd is. Staat de keu‐
zehendel na het uitschakelen van de
ontsteking niet in stand P, dan knip‐
peren controlelamp j en P in de
schakelindicatie.
Om stand P of R te selecteren, de
ontgrendelknop op de keuzehendel indrukken.
Page 136 of 225

134Rijden en bediening
Met de keuzehendel in stand N het
rempedaal bedienen of de handrem inschakelen alvorens te starten.
Tijdens het schakelen geen gas ge‐ ven. Gas- en rempedaal nooit gelijk‐
tijdig bedienen.
Wanneer een versnelling is ingescha‐ keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
de auto langzaam weg.
Versnellingen 3, 2, 13, 2, 1=Versnellingsbak schakelt
niet verder op dan de ge‐
selecteerde versnelling.Om stand 3 of 1 te selecteren, de
knop op de keuzehendel indrukken.
3 , 2 of 1 alleen selecteren om auto‐
matisch opschakelen te vermijden of
om krachtiger op de motor af te rem‐
men.
Afremmen op de motor
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren.
Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen en weer te schommelen als de auto is
vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Keuzehendel meerdere ma‐ len tussen stand D en stand R heen
en weer halen. Motor niet te hoge toe‐
ren laten maken en snel optrekken
voorkomen.
Parkeren
Handrem aantrekken en stand P in‐
schakelen.
De contactsleutel kan alleen verwij‐ derd worden met de keuzehendel in
stand P.Handgeschakelde modus
Keuzehendel uit stand D naar links en
vervolgens naar voren of naar ach‐
teren bewegen.
+=Opschakelen naar een hogere
versnelling.-=Terugschakelen naar een lagere versnelling.
Wordt bij een te lage snelheid een ho‐
gere versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
Page 137 of 225

Rijden en bediening135
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak boven een be‐ paalde snelheid automatisch terug
naar een lagere versnelling.
Bij een hoge motortoerental wordt er
niet automatisch opgeschakeld naar
een hogere versnelling.
Om veiligheidsredenen is de kick‐
down ook beschikbaar in de handge‐
schakelde modus.
Elektronisch gestuurde
rijprogramma’s ■ Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator naeen koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te ver‐ hogen.■ De automatische neutraalschake‐ ling schakelt vanzelf de neutraal‐
stand in wanneer de auto wordt stil‐ gezet met een ingeschakelde ver‐
snelling.
■ Bij een ingeschakelde Sport-mo‐ dus vindt het schakelen bij hogere
toerentallen plaats (behalve wan‐
neer cruisecontrol is ingeschakeld).
Sport-modus 3 145.
Winterprogramma T
Winterprogramma inschakelen om
makkelijker weg te kunnen rijden op
een glad wegdek.
Inschakelen bij auto's zonder
handgeschakelde modus
Toets T indrukken, terwijl stand P, R ,
N , D of 3 is ingeschakeld. De auto rijdt
weg in de 3e versnelling.
Inschakelen bij auto's met
handgeschakelde modus
In de automatische modus, toets T
indrukken. De auto rijdt afhankelijk
van de staat van het wegdek in de 2e
of 3e versnelling weg.
Uitschakelen
Het winterprogramma wordt uitge‐
schakeld door:
■ het opnieuw indrukken van toets T,
■ het handmatig selecteren van 2 of 1,
■ het omschakelen naar de handge‐ schakelde modus,
■ het uitschakelen van de ontsteking,
■ of als de temperatuur van de ver‐ snellingsbakolie te hoog is.
Page 138 of 225

136Rijden en bediening
Kickdown
Wanneer het gaspedaal tot voorbij
het weerstandspunt wordt bediend, wordt afhankelijk van het motortoe‐
rental een lagere versnelling inge‐
schakeld.
Storing
Bij een storing brandt A. De versnel‐
lingsbak schakelt niet langer automa‐ tisch. Verder rijden is mogelijk door
handmatig te schakelen.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Uitvoering zonder
handgeschakelde modus
De 2de versnelling is niet beschik‐
baar. Handmatig schakelen:1=1e versnelling2=3e versnelling3, D=4e versnelling
Uitvoering met
handgeschakelde modus
Alleen de hoogste versnelling is be‐
schikbaar. In de handgeschakelde
modus kan, afhankelijk van de sto‐
ring, ook de 2de versnelling beschik‐ baar zijn.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de keuzehendel niet uit stand P of N wor‐
den gehaald.
Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
bruiken 3 191.
Als de stroomonderbreking niet het
gevolg is van een ontladen accu, keu‐
zehendel ontgrendelen:
1. Handrem aantrekken.
2. Asbak verwijderen 3 85. Schroef
van metalen afdekking losdraaien
en beide delen verwijderen.
Boordgereedschap 3 178.
3. Asbakhouder of afdekking verwij‐ deren: vingers in de opening aan
de bovenkant steken, de asbak‐
houder of afdekking ontgrendelen en verwijderen.
Page 139 of 225

Rijden en bediening137
4. Aan de lus trekken en de keuze‐hendel uit stand P of N halen. Als
stand P of N opnieuw wordt inge‐
schakeld, wordt de keuzehendel
weer vergrendeld. Oorzaak van
de stroomonderbreking door een
werkplaats laten verhelpen.
5. Asbakhouder of afdekking terug‐ plaatsen en vergrendelen.
6. Metalen afdekking met de schroef
bevestigen. Asbak aanbrengen
3 85.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Voor het inschakelen van de achter‐
uitversnelling, vanuit stilstand
3 seconden na het intrappen van de
koppeling de ontgrendelknop op de keuzehendel indrukken en de ver‐
snelling inschakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐ len.
De koppeling niet onnodig laten slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Page 140 of 225

138Rijden en bedieningGeautomatiseerde
versnellingsbak
Met de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak Easytronic is zowel handma‐ tig schakelen (handgeschakelde mo‐
dus) als automatisch schakelen (au‐
tomatische modus) mogelijk, beide
met automatische bediening van de
koppeling.
Versnellingsbakdisplay
Weergave van modus en actuele ver‐ snelling.
De aanduiding knippert enige secon‐
den wanneer met draaiende motor en
niet ingetrapt rempedaal A, M of R is
geselecteerd.
Bij ingeschakeld winterprogramma
brandt T.
Motor starten
Bij het starten van de motor het rem‐ pedaal bedienen. Wordt het rempe‐
daal niet bediend, dan brandt j op
het instrumentenpaneel, knippert bo‐ vendien "N" op het versnellingsbak‐
display en kan de motor niet worden
gestart.
Als alle remlichten zijn uitgevallen,
kan de motor evenmin worden ge‐
start.
Als het rempedaal wordt bediend,
schakelt de versnellingsbak na het
starten automatisch naar N. Dit ge‐
beurt mogelijk met enige vertraging.Keuzehendel
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste stand.
N=Neutrale stand.A=Wisselen tussen automatische
en handgeschakelde modus.
Op het versnellingsbakdisplay
verschijnt A of M.R=Achteruitversnelling. Uitslui‐
tend inschakelen als de auto
stilstaat.