OPEL ZAFIRA B 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: ZAFIRA B, Model: OPEL ZAFIRA B 2014Pages: 225, PDF Size: 7.89 MB
Page 91 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen89
Page 92 of 225

90Instrumenten en bedieningsorganenRichtingaanwijzersO brandt of knippert groen.
Brandt Controlelamp brandt even bij inge‐
schakeld parkeerlicht. Parkeerlichten
3 115.
Knippert
Controlelamp knippert bij ingescha‐
kelde richtingaanwijzer of alarmknip‐
perlichten.
Knippert snel: uitval van een richting‐
aanwijzer of van de bijbehorende ze‐
kering, uitval van een richtingaanwij‐
zer op de aanhanger.
Gloeilampen vervangen 3 165.
Zekeringen 3 172.
Richtingaanwijzers 3 114.
Gordelwaarschuwing X brandt of knippert rood.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel wordt
omgedaan.Knippert
Na het wegrijden, totdat de veilig‐
heidsgordel wordt omgedaan.
Veiligheidsgordel omdoen 3 57.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
op tijdens het rijden, dan is er een
storing in de gordelspanners of het
airbagsysteem. De systemen treden
bij een ongeval mogelijk niet in wer‐
king.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Airbagsysteem, gordelspanners
3 60, 3 56.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet geladen. Motorkoeling wordt mo‐
gelijk onderbroken. Bij een dieselmo‐
tor kan de rembekrachtiging dienst
weigeren. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
Page 93 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen91
Brandt bij een draaiende motorStoring in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie A brandt of knippert geel.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in motor- of versnellingsbake‐
lektronica 3 136, 3 141. Elektronica
schakelt over op een noodlooppro‐
gramma. Het brandstofverbruik
neemt mogelijk toe en het rijgedrag
van de auto kan verslechteren.
Kan de storing niet worden verholpen door opnieuw te starten, dan de hulp
van een werkplaats inroepen.Brandt in combinatie met
InSP4 op servicedisplay
Water in het dieselbrandstoffilter door een werkplaats laten aftappen
3 104.
Knippert bij ingeschakeld
contact Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart 3 38.
Contact uitschakelen en opnieuw pro‐ beren te starten.
Als de controlelamp blijft knipperen,
kunt u proberen om de motor met de
reservesleutel te starten en daarna
de hulp van een werkplaats inroepen.
Rem- en
koppelingssysteem R brandt of knippert rood.
Brandt
Licht op als de handrem wordt gelost
en het rem- en koppelingsvloeistof‐
peil te laag is 3 163.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handrem is aange‐
trokken 3 143.
Knippert Bij auto's met een geautomatiseerde
versnellingsbak knippert deze enkele
seconden na het uitschakelen van de
ontsteking wanneer de handrem niet
is aangetrokken.
Bij auto's met een geautomatiseerde
versnellingsbak knippert deze wan‐
neer bij het openen van het bestuur‐
dersportier geen versnelling is inge‐
schakeld en de handrem niet is aan‐
getrokken.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt rood.
Page 94 of 225

92Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt bij ingeschakelde ontsteking
enkele seconden. Het systeem is na
het doven van de controlelamp klaar
voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 142.
Opschakelen [ gaat groen branden wanneer voor
zuinig rijden opschakelen wordt aan‐
bevolen.
SPORT-modus 1 brandt geel.
Het symbool brandt bij een ingescha‐
kelde SPORT-modus 3 135, 3 145.
Winterprogramma T brandt geel.Het symbool brandt bij een ingescha‐
keld winterprogramma 3 135,
3 140.
Park Pilot met
ultrasoonsensoren
r brandt of knippert geel.
Brandt
Storing in het systeem. Oorzaak van
de storing onmiddellijk door een
werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren.
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Ultrasoonsensoren Park Pilot 3 147.
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP) v knippert of brandt geel.Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden.
Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het mo‐
torvermogen kan worden begrensd
en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd 3 144.
Brandt tijdens het rijden
Het systeem is uitgeschakeld of er is een storing in het systeem. Verder rij‐
den is mogelijk. De rijstabiliteit kan
echter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
ESP® Plus
3 144.
Koelvloeistoftemperatuur W brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten.
Page 95 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen93Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3 161.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Voorgloeien en roetfilter ! brandt of knippert geel.
Brandt
Voorgloeisysteem ingeschakeld.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Knippert
Als het dieselpartikelfilter gereinigd
moet worden, maar de recente rijom‐ standigheden geen automatische rei‐
niging toelieten, knippert controle‐
lamp !. Verder rijden en het motor‐
toerental zo mogelijk niet onder 2000 omw/min laten dalen.
Controlelamp ! dooft zodra de zelf‐
reiniging is afgerond.
Dieselpartikelfilter 3 131.
Drukverliesdetectiesys‐
teem en bandenspan‐
ningscontrole-systeem
w brandt of knippert rood of geel.
Rode controlelamp brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren. Bij banden met noodloopeigen‐
schappen is de toegestane maxi‐
mumsnelheid 80 km/u 3 179.
Gele controlelamp brandt Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert
Driemaal knipperen wijst op de initia‐ lisatie van het systeem.Drukverliesdetectiesysteem 3 182,
bandenspanningscontrolesysteem
3 181.
Interactief rijsysteem
(IDS), elektronische
dempingsregeling (CDC),
SPORT-modus IDS+ brandt geel.
Brandt na het openen van het be‐ stuurdersportier ca. 10 seconden.
Branden tijdens het rijden wijst op een
storing in het systeem. Om veilig‐
heidsredenen wordt overgeschakeld
op een stuggere onderstelafstem‐
ming. Oorzaak van de storing onmid‐ dellijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
IDS Plus
3 145, elektronische dem‐
pingsregeling 3 145, SPORT-modus
3 145.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Page 96 of 225

94Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt na het inschakelen van de ont‐steking en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u een
werkplaats raadpleegt 3 160.
Laag motoroliepeil S brandt geel.
Het motoroliepeil wordt automatisch gecontroleerd.
Brandt bij een draaiende motor Laag motoroliepeil. Motoroliepeil con‐
troleren en eventueel motorolie bijvul‐ len 3 160.
Te laag brandstofpeil
Y brandt of knippert geel.
Brandt
Brandstofpeil te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Katalysator 3 132.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 164.
Bij het rijden op aardgas schakelt het
systeem automatisch over op ben‐
zine 3 87.
Open&Start-systeem 0 brandt of knippert geel.
Knippert
De elektronische sleutel bevindt zich niet meer in het ontvangstbereik van
de auto. De motor kan niet worden
gestart. Start/Stop -toets iets langer
indrukken om de ontsteking uit te
schakelen.
of
Page 97 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen95
De elektronische sleutel is defect. Hetsysteem werkt alleen nog via de
noodbediening.
Brandt Storing in het systeem. Probeer het
systeem te bedienen met de reserve‐
sleutel, de afstandsbediening of de
noodbediening. Start/Stop-toets iets
langer indrukken om de ontsteking uit
te schakelen. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
of
Het stuurslot is nog geblokkeerd.
Stuurwiel iets heen en weer bewegen en de Start/Stop -toets indrukken.
Open&Start-systeem 3 28.
Rempedaal bedienen
j brandt geel.
Bij een auto met geautomatiseerde
versnellingsbak kan de motor alleen
met ingetrapt rempedaal worden ge‐
start. Wordt het rempedaal niet inge‐
trapt, dan brandt controlelamp
3 138.Buitenverlichting
8 brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde buitenver‐
lichting 3 111.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 112.
Adaptive Forward Lighting B brandt of knippert geel.
Brandt
Storing in het systeem.
Wanneer het draaimechanisme van
de bochtverlichting uitvalt, wordt het
desbetreffende dimlicht uitgescha‐
keld en de mistlamp ingeschakeld.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert
Systeem overgeschakeld op symme‐ trisch dimlicht.Controlelamp B knippert na het in‐
schakelen van het contact ca.
4 seconden om u eraan te herinneren
dat het systeem omgeschakeld is
3 112.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 113.
Mistlamp > brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde mistlampen
vooraan 3 114.
Mistachterlicht r brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 115.
Cruisecontrol
m brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld systeem
3 146.
Geopende portieren
Q brandt rood.
Page 98 of 225

96Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt bij geopende portieren of een
geopende achterklep.Informatiedisplays
Triple-Info-Display
Weergave van tijd, buitentempera‐
tuur en datum of infotain‐
mentsysteem als dat is ingeschakeld.
Tijd, datum en buitentemperatuur kunnen bij uitgeschakeld contact door
een korte druk op een van beide
knoppen onder het display worden
opgeroepen.
Board-Info-Display
Weergave van tijd, buitentempera‐
tuur en datum of informatie van het
infotainment-systeem.
Functies selecteren
Via het Board-Info-Display zijn func‐
ties en instellingen van het infotain‐
ment-systeem toegankelijk.
Dit gebeurt aan de hand van de me‐
nu's en toetsen van het infotainment-
systeem.
Ongebruikte menu’s worden na ca.
5 seconden automatisch verlaten.
Page 99 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen97
Selecteren met de toetsen van het
infotainment-systeem
In het Instellingen -menu wordt met de
OK-toets de gewenste functie opge‐
roepen. Met de pijltjestoetsen worden
de instellingen veranderd.
In het BC-menu wordt met de OK-
toets de gewenste functie opgeroe‐
pen. Met de OK-toets worden de ti‐
mer bediend of de meting en bereke‐
ning opnieuw gestart.
Selecteren met het linker stelwiel op
het stuurwiel
Door het stelwiel in te drukken word
het BC-menu opgeroepen. In het BC-
menu worden de timer bediend of de
meting en berekening opnieuw ge‐
start.
Aan het stelwiel draaien om de ge‐
wenste functie op te roepen.
Systeeminstellingen
Settings -toets van het infotainment-
systeem indrukken. De menuoptie
Audio wordt weergegeven.
Met de linker pijltjestoets System op‐
roepen en met de OK-toets selecte‐
ren.
Page 100 of 225

98Instrumenten en bedieningsorganen
Automatische tijdsynchronisatie
Het RDS-signaal van de meeste FM-
zenders stelt automatisch de tijd in.
Dit is te herkennen aan } op het dis‐
play.
Sommige zenders zenden geen cor‐
rect tijdsignaal uit. Het is dan zinvol de automatische tijdsynchronisatie uit te
schakelen.
Automatische tijdsynchronisatie
deactiveren ( Clock Sync.Off ) of acti‐
veren ( Clock Sync.On ) met de pijltjes‐
toetsen.
Tijd en datum instellen
De in te stellen waarde wordt met pij‐ len gemarkeerd. Gewenste instelling
verrichten met de pijltjestoetsen.
Ontstekingslogica
Zie de handleiding bij het infotain‐
ment-systeem.
Taal instellen
Voor sommige functies kan de taal
worden geselecteerd waarin de dis‐
playmeldingen worden getoond.
Gewenste taal met de pijltjestoetsen
selecteren.