OPEL ZAFIRA B 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: ZAFIRA B, Model: OPEL ZAFIRA B 2014Pages: 225, PDF Size: 7.89 MB
Page 181 of 225

Verzorging van de auto179
De bandenmaten 195/65 R 15,
195/60 R 16, 205/55 R 16 en
225/45 R 17 kunnen gebruikt worden
als winterbanden.
Banden met maat 205/50 R 17 mo‐
gen alleen als winterbanden worden
gebruikt.
De bandenmaten 225/40 R 18 1)
,
225/40 ZR 18 en 235/35 R 19 zijn niet toegestaan voor winterbanden.
Bij de Zafira OPC zijn winterbanden
alleen toegestaan op speciale, door
Opel goedgekeurde lichtmetalen vel‐ gen.
Winterbanden met noodloopeigen‐
schappen zijn alleen toegestaan op
door de fabriek goedgekeurde licht‐
metalen velgen.
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.Banden met noodloopei‐
genschappen
Banden met noodloopeigenschap‐
pen zijn voorzien van verstevigde,
zelfdragende zijwanden zodat er ook
in drukloze toestand nog beperkt mee gereden kan worden.
Banden met noodloopeigenschap‐
pen zijn alleen toegestaan bij auto’s
met het elektronische stabiliteitspro‐
gramma en bandenspanningscontro‐
lesysteem of drukverliesdetectiesys‐
teem.Voorzichtig
Ook bij banden met noodloopei‐ genschappen de bandenspanning
regelmatig controleren.
Banden met noodloopeigenschap‐
pen zijn, afhankelijk van de banden‐
fabrikant, te herkennen aan een aan‐ duiding op de zijwand van de band.
Bijv.
ROF=RunonFlat bij Goodyear ofSSR=Self Supporting Runflat Tyre
bij Continental.
Banden met noodloopeigenschap‐
pen zijn alleen toegestaan in combi‐
natie met door de fabriek goedge‐
keurde lichtmetalen velgen.
Het gebruik van bandenreparatiesets is niet toegestaan.
Geen ECO-bandenspanning hante‐
ren.
Banden met noodloopeigenschap‐
pen niet met standaardbanden com‐
bineren.
Bij overschakeling op standaardban‐
den niet vergeten dat er geen reser‐
vewiel of bandenreparatieset in de
auto aanwezig is.
Rijden met een beschadigde
band Het spanningsverlies van een band
wordt aangegeven door het banden‐
spanningscontrolesysteem of het
drukverliesdetectiesysteem.
1) Zafira OPC: toegestaan als winterbanden zonder sneeuwkettingen.
Page 182 of 225

180Verzorging van de auto
Het is mogelijk met een drukloze
band verder te rijden
■ met een maximumsnelheid van 80 km/u,
■ en over een afstand van maximaal 80 km.9 Waarschuwing
De auto stuurt dan zwaarder en is
moeilijker te manoeuvreren. De
remweg neemt toe.
Rijstijl en snelheid aan de gewij‐
zigde omstandigheden aanpas‐
sen.
Aanduidingen op banden
Bijv. 195/65 R 15 91 H
195=Bandbreedte in mm65=Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R=Type koordlagen: RadiaalRF=Type: RunFlat15=Velgdiameter in inches91=Kengetal voor laadvermo‐
gen, 91 komt bijv. overeen
met 618 kgH=Kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q=tot 160 km/uS=tot 180 km/uT=tot 190 km/uH=tot 210 km/uV=tot 240 km/uW=tot 270 km/u
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de 14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met bandenspannings‐
controlesysteem.
Ventielsleutel uit tankklep nemen en daarmee ventieldop losdraaien.
Page 183 of 225

Verzorging van de auto181
Bij auto's met bandenspanningscon‐
trolesysteem adapter op ventiel
schroeven.
Bandenspanning 3 213 en op de
sticker aan de binnenkant van de
tankklep.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken. Niet hanteren voor
banden met noodloopeigenschap‐
pen.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐ spanningswaarde te werk volgens de onderstaande procedure:
1. Bepaal de aandrijfas en de car‐ rosserievariant.
2. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 208.
3. Bepaal het type banden.
In de tabel Bandenspanningswaar‐
den staan alle mogelijk bandencom‐
binaties 3 213.
Raadpleeg voor de banden die voor
uw voertuig zijn goedgekeurd het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij
uw voertuig werd geleverd of de an‐
dere nationale voertuigpapieren.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem Het bandenspanningscontrolesys‐
teem bewaakt vanaf een bepaalde
snelheid continu de bandenspanning
van alle vier de banden.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben. Voor het overige wordt de bandenspanning bewaakt
door het drukverliesdetectiesysteem
3 182.
Let op
In landen waar het bandenspan‐ ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De actuele bandenspanning wordt
weergegeven op het Info-Display
3 110.
Page 184 of 225

182Verzorging van de auto
Voertuigmeldingen, bandenspanning
3 105.
Controlelamp w 3 93.
Bij gebruik van een complete set wie‐
len zonder sensoren (zoals vier win‐
terbanden) verschijnt er geen fout‐
melding. Het bandenspanningscon‐
trolesysteem werkt dan niet. Senso‐
ren kunnen naderhand gemonteerd
worden.
Gebruik van in de handel verkrijgbare vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur door de fabrikant goedgekeurde re‐
paratiesets.
Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.Systeem initialiseren
Na het verwisselen van een wiel, het
systeem eerst initialiseren: band met
de voorgeschreven bandenspanning
oppompen, contact inschakelen, dan
toets DDS ca. 4 seconden ingedrukt
houden, controlelamp w knippert
driemaal.
Drukverliesdetectiesys‐
teem Het drukverliesdetectiesysteem be‐waakt continu het toerental van alle
vier de banden.
Wanneer een band aan spanning ver‐
liest, licht controlelamp w rood op.
Meteen stoppen en bandenspanning controleren.
Controlelamp w 3 93.
Systeem initialiseren
Na correctie van de bandenspanning
of het verwisselen van een wiel, het systeem eerst initialiseren: contact in‐
schakelen, toets DDS ca.
4 seconden ingedrukt houden, con‐
trolelamp w knippert driemaal.
Page 185 of 225

Verzorging van de auto183ProfieldiepteRegelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de
slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig om‐
wisselen met de achterbanden.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. U wordt ge‐
adviseerd de banden om de 6 jaar te
vervangen.
Banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk de snel‐
heidsmeter geherprogrammeerd
worden en moeten er eventueel an‐ dere aanpassingen aan de auto wor‐
den verricht.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met de
bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.
Bij montage van sneeuwkettingen de
wieldoppen verwijderen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg.
Page 186 of 225

184Verzorging van de autoSneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
10 mm buiten het loopvlak en de bin‐
nenkant van de band uitsteken.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
banden met maat 195/65 R 15,
195/60 R 16, 205/55 R16,
205/50 R 17 en 225/45 R17.
Bij de bandenmaten 225/40 R 18,
225/40 ZR 18 en 235/35 R 19 is het
gebruik van sneeuwkettingen niet
toegestaan.
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet toe‐
gestaan.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden ver‐
holpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Bandbeschadigingen die groter zijn
dan 4 mm of dicht bij de velg zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Stuur- en rijgedrag worden moge‐ lijk beïnvloed.
Bij bandenpech:
Handrem aantrekken en eerste ver‐
snelling, achteruitversnelling of P in‐
schakelen.
De bandenreparatieset zit in het op‐
bergvak in de bagageruimte.
Page 187 of 225

Verzorging van de auto185
Vergrendelingslipjes naar voren du‐
wen en de afdekking verwijderen.
1. Fles met afdichtmiddel en houder met luchtslang uit bakje nemen.
2.Luchtslang van houder afwikkelen
en op aansluiting van fles met af‐
dichtmiddel schroeven.
3. Fles met afdichtmiddel op houder steken. Ervoor zorgen dat de fles
niet omvalt.
4. Ventieldop van defecte band los‐ schroeven.
5. Bandenvulslang op bandventiel schroeven.
6. Luchtslang op aansluiting vancompressor vastschroeven.
7. Deksel van elektrische aansluiting
links openklappen en stekker los‐
trekken.
Page 188 of 225

186Verzorging van de auto
8. 12V-aansluiting achterin openenen stekker van bandenreparatie‐
set er insteken.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de mo‐
tor te laten draaien.9. Compressor inschakelen door op de aan/uit-knop te drukken. De
band wordt met afdichtmiddel ge‐
vuld.
10. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
Daarna begint de druk te dalen.
11. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
12. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten wor‐den bereikt. Bandenspanning
3 213. Compressor bij het berei‐
ken van de juiste spanning uit‐
schakelen door nogmaals op aan/
uit-knop te drukken.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen
10 minuten bereikt, dan de ban‐
denreparatieset verwijderen. De
auto één wielomwenteling ver‐
plaatsen. De bandenreparatieset
weer aansluiten en het vulproces
10 minuten lang voortzetten.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning dan nog niet bereikt,
dan is de band te ernstig bescha‐
digd. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Te hoge bandenspanning via
toets ] verlagen.
De compressor niet langer dan
10 minuten laten werken.
13. Stekker uit 12V-aansluiting trek‐ ken, in stekkervak opbergen en
bandenreparatieset verwijderen.
Borglipje op houder indrukken om
fles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. Bandenvulslang
op de vrije aansluiting van fles met
Page 189 of 225

Verzorging van de auto187
afdichtmiddel schroeven. Hier‐
door wordt voorkomen dat er af‐
dichtmiddel uit de fles stroomt.
Bandenreparatieset in de baga‐
geruimte opbergen.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
15. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
16. De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐
dat het afdichtmiddel zich gelijk‐
matig in de band kan verspreiden. Na ca. 10 km rijden (uiterlijk na
10 minuten) stoppen en de ban‐
denspanning controleren. Hier‐
voor de luchtslang van de com‐
pressor rechtstreeks op bandven‐
tiel en compressor schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen tot‐
dat de bandenspanning niet meer afneemt.Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer ge‐ bruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
17. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de her‐
stelde band worden sterk beïnvloed,
daarom deze band laten vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐
hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐
len.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. –30 °C te gebruiken.De aanwezige hulpstukken kunnen
voor het oppompen van ballen, luchtbedden en opblaasboten e.d.
worden gebruikt. Deze zitten aan de onderkant van de compressor. Om
deze te verwijderen, schroeft u de compressorluchtslang erop en trekt
u de adapter eruit.
Wiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 184.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
■ Auto op een vlakke, stevige en slip‐
vrije ondergrond parkeren. Voor‐
wielen in de rechtuitstand draaien.
■ Handrem aantrekken, eerste ver‐ snelling, achteruitversnelling of P
inschakelen.
■ Reservewiel verwijderen 3 189.
■ Nooit meerdere wielen tegelijkertijd
vervangen.
Page 190 of 225

188Verzorging van de auto
■ Gebruik de krik alleen om een wielte wisselen in geval van banden‐
pech en niet voor de jaarlijkse mon‐
tage van winter- of zomerbanden.
■ Bij een zachte ondergrond, een ste‐
vige plank (max. 1 cm dik) onder de
krik leggen.
■ In de op te krikken auto mogen zich
geen personen of dieren bevinden.
■ Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
■ Opgekrikte auto niet starten.
■ Maak alvorens de wielmoeren in te
draaien deze schoon en smeer de
schroefdraad van elke wielbout
licht in met in de handel verkrijg‐
baar vet.
1. Wieldop verwijderen met de haak.
Boordgereedschap 3 178.
Voor wieldoppen met zichtbare
wielmoeren: De wieldop kan op
het wiel blijven zitten. Verwijder
niet de klemringen van de wiel‐
moeren.
Lichtmetalen velgen: Wielmoer‐
doppen met een schroeven‐
draaier loswippen en verwijderen. Ter bescherming een zachte doek
tussen de schroevendraaier en de lichtmetalen velg aanbrengen.2. Plaats de wielsleutel stevig op de
wielmoer en draai elke moer een
halve slag los.