PEUGEOT 108 2016 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2016, Model line: 108, Model: PEUGEOT 108 2016Pages: 269, PDF Size: 7.24 MB
Page 111 of 269

109
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Het TRC- en het ESP-systeem zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving
van de voorschriften van de fabrikant
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische
onderdelen, en de naleving van
de werkplaatsprocedures van het
PEUGEOT-netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, mul zand,...) kan
het nuttig zijn het ESP- en het TRC-systeem uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
Storing
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen.F
D
ruk kort op deze knop.
Dit verklikkerlampje gaat branden:
het TRC-systeem grijpt niet meer in
op de werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Het TRC- en het ESP-systeem worden
automatisch weer ingeschakeld als de motor
wordt gestart. F
D
ruk nogmaals op de knop om
de systemen handmatig weer in
te schakelen. Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal, duidt dit op een
storing in het systeem.
Rijd voorzichtig en rustig en neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Uitschakelen van alleen het TRC-systeem
Uitschakelen van het TRC- en het ESP-
systeem F
Druk, ter wijl de auto stilstaat ,
langer dan 3
seconden op deze
knop.
Deze verklikkerlampjes
gaan branden: het TRC- en
het ESP-systeem grijpen
niet meer in op de werking
van de motor. Als alleen het TRC-systeem is uitgeschakeld,
wordt dit weer ingeschakeld als de
wagensnelheid toeneemt.
Als het TRC- en het ESP-systeem beide zijn
uitgeschakeld, worden ze niet automatisch
weer ingeschakeld als de wagensnelheid
toeneemt.
6
Veiligheid
Page 112 of 269

110
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Active City Brake
Active City Brake is een rijhulpfunctie die
beoogt een frontale aanrijding te voorkomen
of de snelheid van een frontale aanrijding
te verminderen wanneer de bestuurder niet
of te laat ingrijpt (te laat intrappen van het
rempedaal).Dit systeem is ontwikkeld om de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het
verkeer in de gaten blijven houden en de
afstand tot en de snelheid van andere
weggebruikers blijven inschatten.
Active City Brake is slechts een
hulpsysteem; de bestuurder moet altijd
attent blijven.
Bekijk de lasersensor nooit met een
optisch instrument (vergrootglas,
microscoop enz.) op een afstand van
minder dan 10
cm: kans op oogletsel. Dit automatische noodremsysteem
remt later af dan de bestuurder normaal
gesproken zou doen. Het systeem
grijpt dus alleen in als de kans op een
aanrijding groot is.Werkingsprincipe
Dit systeem detecteert met een lasersensor en
een camera boven aan de voorruit voertuigen
die in dezelfde richting rijden of die vóór de
auto stilstaan.
Indien noodzakelijk remt de auto automatisch af
om de snelheid van de aanrijding te beperken
of om te helpen de aanrijding met de voorligger
te voorkomen.
Voorwaarden voor activering
Active City Brake werkt als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
● de motor draait,
● de
auto rijdt vooruit,
● voor
het geven van waarschuwingen bij
een dreigende aanrijding :
-
d
e wagensnelheid ligt tussen 15 en
140
km/h,
-
h
et snelheidsverschil tussen uw auto
en de voorligger is groter dan ongeveer
15
km/h,
● voor
de hulp bij het remmen :
-
d
e wagensnelheid ligt tussen ongeveer
30
en 80 km/h,
-
h
et snelheidsverschil tussen uw auto
en de voorligger is groter dan ongeveer
30
km/h,
● voor
het automatisch remmen bij een
dreigende aanrijding :
-
d
e wagensnelheid ligt tussen ongeveer
10
en 80 km/h,
-
h
et snelheidsverschil tussen uw auto
en de voorligger is groter dan ongeveer
10
km/h,
● de
remhulpsystemen (ABS, EBD, BAS) zijn
n
iet defect,
● de
stabiliteitscontrolesystemen (TRC, ESP)
z
ijn niet uitgeschakeld of defect,
● de
auto maakt geen scherpe bocht,
● het
systeem is de laatste 10 seconden niet
i
n werking getreden.
Veiligheid
Page 113 of 269

111
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Werking
Het systeem kent drie verschillende werkwijzen:
● Waarschuwing bij een dreigende
aanrijding : als er een kans op een
aanrijding met een voertuig wordt
gedetecteerd, gaat er een verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel branden
en klinkt er een geluidssignaal om
de bestuurder aan te sporen een
uitwijkmanoeuvre te maken. Het moment
van waarschuwen kan worden ingesteld.
● Hulp bij het remmen : vergroot de
remkracht als de bestuurder het rempedaal
intrapt, uitsluitend wanneer er een kans op
een aanrijding wordt gedetecteerd.
● Automatisch remmen bij een dreigende
aanrijding : als uw auto te dicht bij een
voorligger komt of de voorligger te snel nadert,
remt de auto automatisch af om de snelheid
van de aanrijding te beperken. De aanrijding
kan automatisch worden voorkomen als
het snelheidsverschil tussen uw auto en de
voorligger niet groter is dan 30
km/h.
U wordt dan gewaarschuwd door
het branden van dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel en een
geluidssignaal. Het automatische noodremsysteem kan de auto
volledig tot stilstand brengen als dit nodig is.
De remlichten van uw auto gaan branden om
andere weggebruikers te waarschuwen. Het ingrijpen van het systeem kan ook
tot gevolg hebben dat de motor afslaat,
behalve als de bestuurder tijdens het
automatische remmen snel genoeg het
koppelingspedaal intrapt.
6
Veiligheid
Page 114 of 269

112
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Instellen van het moment van waarschuwen
Druk meerdere keren
achtereenvolgend op deze knop om
door de niveaus te scrollen.
De standaardinstelling is "Normaal".
U kunt het moment waarop u wordt gewaarschuwd voor een dreigende aanrijding instellen.
U kunt kiezen uit drie niveaus:
A.
"
Ver", om vroegtijdig gewaarschuwd te worden (voorzichtige rijstijl).
B.
"Normaal".
C.
"
Dichtbij", om later gewaarschuwd te worden (sportieve rijstijl).
Uitschakelen / inschakelen
Houd deze knop meer dan 3 seconden ingedrukt.
D ruk nogmaals op de knop om het systeem
weer in te schakelen.
Elke keer dat de motor met de sleutel of met de
knop "START/STOP" wordt gestart, wordt het
systeem automatisch weer ingeschakeld. Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden. Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de melding "PCS OFF" wordt
weergegeven.
Veiligheid
Page 115 of 269

113
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Laat nooit sneeuw op de motorkap
liggen, voor werpen boven de motorkap
uitkomen of voor werpen op het dak
naar voren uitsteken: ze zouden in het
gezichtsveld van de sensor kunnen
komen en de detectie van voertuigen
kunnen hinderen.
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert slechts stilstaande
voertuigen (auto's, vrachtwagens) of
voertuigen die in dezelfde richting rijden. Onder zeer slechte
weersomstandigheden (zware regenval,
sneeuw, mist, hagel enz.) neemt de
remweg toe waardoor het systeem
minder efficiënt een aanrijding kan
voorkomen.
De bestuurder moet dus altijd bijzonder
oplettend blijven.
Het systeem treedt niet in werking of wordt
uitgeschakeld als de bestuurder:
-
h
et gaspedaal diep intrapt (zelfs als de
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld),
-
o
f een ruk aan het stuur geeft
(uitwijkmanoeuvre).
Het systeem kan voorliggers minder goed
detecteren als:
-
u o
p een weg rijdt met scherpe bochten en/
of een slecht wegdek,
-
d
e auto door een zware lading niet
horizontaal ligt.
-
d
e auto slipt.Het detecteert geen kleine voertuigen
(fietsen, motorfietsen), voetgangers
of dieren en ook geen stilstaande
voorwerpen die niet reflecteren.Ongewenst activeringen
Het is mogelijk dat het systeem ongewenst een
kans op een aanrijding detecteert en in werking
treedt, met name in de volgende gevallen:
-
d
etectie van een voor werp in de berm
bij het ingaan van een bocht (vangrail,
straatlantaarn of verkeersbord),
-
d
etectie van een constructie boven of
onder aan een steile helling (reclamebord,
straatverlichting),
-
d
etectie van reflecterende voor werpen
(middenberm enz.) op de weg,
-
d
etectie van een brug of een bord boven
de weg,
-
k
ruisen van een voertuig in een bocht,
-
k
ruisen van een voertuig op een kruispunt
ter wijl u linksaf of rechtsaf slaat,
-
a
ls een voorligger water of sneeuw opspat,
-
a
ls uw auto tot stilstand komt vlak bij een
overhangende muur of andere voertuigen,
-
a
ls uw auto snel de voorligger nadert,
-
a
ls de wielophanging van de auto verlaagd
of verhoogd is,
-
a
ls de auto door een plastic scherm rijdt,
-
a
ls u door mist of rook rijdt,
-
a
ls de sensor niet goed uitgelijnd is (bij het
vervangen na een aanrijding).
6
Veiligheid
Page 116 of 269

114
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Storingen
Storing van de sensor
De werking van de lasersensor kan worden
gehinderd door vuil op de voorruit, het beslaan
van de voorruit of de aanwezigheid van een
object dat de laserstralen tegenhoudt (bijv.:
geopende motorkap).In dat geval knippert dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel om u te
waarschuwen.
Schakel de voorruitontwaseming in en reinig de
voorruit ter hoogte van de sensor regelmatig.
Plak of bevestig geen voor werpen op
de voorruit vóór de sensor.
Storing van het systeem
Bij een storing van het systeem
knippert dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel om u te
waarschuwen.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als de voorruit ter hoogte van de
sensor beschadigd is, schakel het
systeem dan uit en neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de
voorruit te laten vervangen.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor
niet af en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen
alleen door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Veiligheid
Page 117 of 269

115
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.
F
H
oud de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.
6
Veiligheid
Page 118 of 269

116
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Verklikkerlampje(s)
veiligheidsgordel(s) losgemaakt/
niet vastgemaakt
1. Verklikkerlampje veiligheidsgordels voor niet vastgemaakt/losgemaakt, op het
instrumentenpaneel.
2.
V
erklikkerlampje veiligheidsgordel
links achter losgemaakt, op het display
verklikkerlampjes veiligheidsgordels en
airbag voorpassagier.
3.
V
erklikkerlampje veiligheidsgordel
rechts achter losgemaakt, op het display
verklikkerlampjes veiligheidsgordels en
airbag voorpassagier.
Verklikkerlampje(s)
veiligheidsgordels achter
De verklikkerlampjes 2 en/of 3 gaan
b randen op het display verklikkerlampjes
veiligheidsgordels en airbag voorpassagier
als één of meerdere passagiers de
veiligheidsgordel losmaken.
Vanaf ongeveer 20
km/h en gedurende ongeveer
30
seconden brandt het verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal.
Hierna verandert, als de veiligheidsgordel
nog steeds niet is vastgemaakt, de toon van
het geluidssignaal en blijft het nog ongeveer
90
seconden actief.
Als u bagage op de voorpassagiersstoel
plaatst, kan het verklikkerlampje gaan
branden.
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel(s) voor
Het verklikkerlampje 1 gaat branden op het
i nstrumentenpaneel als de veiligheidsgordel
voor niet is vastgemaakt of is losgemaakt.
Vanaf ongeveer 20
km/h en gedurende ongeveer
30
seconden brandt het verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal.
Hierna verandert, als de veiligheidsgordel
nog steeds niet is vastgemaakt, de toon van
het geluidssignaal en blijft het nog ongeveer
90
seconden actief.
Veiligheid
Page 119 of 269

117
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1 ,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Adviezen
6
Veiligheid
Page 120 of 269

118
108_nl_Chap06_securite_ed01-2016
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen
een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spanbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af en zorgen ervoor dat de
inzittenden van de auto beter worden
beschermd. Direct na de aanrijding ontsnapt
het gas snel uit de airbags, zodat het zicht
niet wordt belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags mogelijk niet
in werking. In deze situaties zorgen de
veiligheidsgordels voor uw bescherming.
De airbags werken alleen als het
contact aan is. Het activeren van een airbag gaat
gepaard met wat rook en geluid,
als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan van een
airbag wordt geproduceerd, kan het
gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp
actzone opzij.
Airbags vóór
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A) , in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd. De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Veiligheid