PEUGEOT 2008 2018 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 2008, Model: PEUGEOT 2008 2018Pages: 240, PDF Size: 8.36 MB
Page 91 of 240

89
I UF:Zitplaats geschikt voor de bevestiging
met behulp van de Top Tether van een
universeel ISOFIX-kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting". Gewicht van het kind
/leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ongeveer 6 maanden < 10 kg
(groep 0) < 13 kg
(groep 0+)
Tot ongeveer 1 jaar 9 -18 kg
(g ro e p 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Ty p e I S O F I X- kinderzitje Reiswieg
Met de rug in de rijrichting Met de rug in de
rijrichting Met het gezicht in de rijrichting
ISOFIX-
lengtecategorie F G C D E C D A B
B1
Passagiers -
stoel vóór Geen ISOFIX
Buitenste
zitplaatsen achter X
IL- SU* IL- SU IL- SU* IL- SU IUF
IL- SU
Middelste zitplaats achter Geen ISOFIX
*
S
toel van de auto in een specifieke stand: schuif de stoelen vóór het kinderzitje naar voren.
IL- SU:zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een semi-universeel ISOFIX-
kinderzitje:
-
"
rug in de rijrichting" voorzien van
een bovenste riem of een steun,
-
"
met het gezicht in de rijrichting",
bevestigd met behulp van een
steun,
-
r
eiswieg voorzien van een
bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de rubriek " Isofix-
bevestigingen " voor de bevestiging
van de bovenste riem (Top Tether). X:
zitplaats niet geschikt voor het
plaatsen van een kinderzitje uit de
aangegeven gewichtscategorie.
5
Veiligheid
Page 92 of 240

90
Veiligheidsvoorschriften
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is
de bescherming van het kind bij een
aanrijding niet meer gewaarborgd.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij
korte ritten, worden vastgemaakt waarbij
de speling ten opzichte van het lichaam
van het kind zoveel mogelijk moet worden
beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel
het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt.
Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar
voren.
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met een rugleuning te
plaatsen op een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de
auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats
de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
is verwijderd.
Kinderzitje achterin
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
e
en kinderzitje dat met de rug in de
rijrichting wordt geplaatst,
-
d
e voeten van het kind wanneer het
kinderzitje in de rijrichting wordt geplaatst.
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet
de rugleuning er van, indien nodig, rechter op.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen
de rugleuning van het kinderzitje en de
rugleuning van de stoel van de auto zo klein
mogelijk is.
Kinderen voorin
De regelgeving met betrekking tot
het ver voer van kinderen op de
voorpassagiersstoel verschilt per land.
Houd u aan de regels die gelden in het
land waar u zich bevindt.
Schakel de airbag vóór aan
passagierszijde uit zodra een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoelen wordt geplaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken. Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Er wordt aanbevolen een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Extra beveiliging
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de
portierruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten niet
verder dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterste
zijruiten om jonge kinderen tegen de zon
te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g
een kinderen zonder toezicht achter
in een auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Veiligheid
Page 93 of 240

91
Kinderbeveiliging
Mechanisch systeem
Mechanisch systeem om het openen van een
achterportier van binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
Vergrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag:
-
n
aar links bij het linker achterportier,
-
n
aar rechts bij het rechter achterportier.
Ontgrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag:
-
n
aar rechts bij het linker achterportier,
-
n
aar links het rechter achterportier.
Elektrisch systeem
Met behulp van dit systeem kan vanaf de
bestuurdersplaats worden voorkomen dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend.
Inschakelen
F Druk bij aangezet contact op deze toets.
Ter bevestiging gaat het lampje van de
toets branden en wordt er een melding
weergegeven.
Zolang de kinderbeveiliging actief is, blijft dit
rode lampje branden.
Het blijft mogelijk om de portieren van buitenaf
te openen en de achterportierruiten via het
bedieningspaneel op het bestuurdersportier te
bedienen.
Uitschakelen
F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze toets.
Het lampje van de toets gaat uit in combinatie
met een melding die het uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld. Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit is een op zichzelf staand systeem dat
in geen geval in de plaats komt van de
centrale vergrendeling.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Ver wijder bij het verlaten van de auto altijd
de contactsleutel, zelfs wanneer u de auto
maar even verlaat.
5
Veiligheid
Page 94 of 240

92
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23°C) de motor gedurende 4 minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– Kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen
bladeren enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P , afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen. Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10 km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Rijden
Page 95 of 240

93
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
F
A
ls dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje STOP , stop dan
zo snel mogelijk en zet de motor
af.
Nieuwe auto
Gebruik de auto de eerste 1000 km niet
om een aanhanger te trekken.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam om na het stilzetten van de auto
de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten
draaien zodat deze beter kan afkoelen.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om
te voorkomen dat de remmen over verhit raken.
In dat geval is het raadzaam om op de motor af
te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak wordt de parkeerhulp
achter automatisch uitgeschakeld om
onnodige geluidssignalen te voorkomen.
Starten/afzetten van de
motor
Contactslot
1. Stand Stop .
2. Stand Contact aan.
3. Stand Starten .
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
Starten van de motor
Parkeerrem aangetrokken:
F Z et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand en trap ver volgens het
koppelingspedaal volledig in.
6
Rijden
Page 96 of 240

94
In bepaalde gevallen is veel kracht
nodig bij het draaien aan het stuur wiel
(bijvoorbeeld als de wielen niet rechtuit
st a a n).
F
A
uto's met een benzinemotor : activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
Bij een benzinemotor kan, na een
koude start, het voor ver warmen van de
katalysator twee minuten lang duidelijk
voelbare motortrillingen veroorzaken
wanneer de motor stationair draait (bij
verhoogd stationair toerental). F
A
uto's met een dieselmotor
: draai de
sleutel in de stand 2 (aanzetten van het
contact) om de motor te laten voorgloeien.
Activeer, zodra dit lampje op het
instrumentenpaneel is gedoofd,
de startmotor door de sleutel in de
stand 3 te houden tot de motor is
aangeslagen; geef daarbij geen gas.
Laat de sleutel los zodra de motor
draait.
F
A
uto met automatische transmissie
: zet
de selectiehendel in de stand N of P en trap
het rempedaal stevig in.
F
A
uto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak : zet de selectiehendel in
de stand N en trap het rempedaal stevig in.
F
S
teek de sleutel in het contactslot; het
systeem herkent de code.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel
te draaien.
Onder winterse omstandigheden blijft het
lampje langer branden. Als de motor warm
is, gaat het lampje niet branden.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat,
zet dan het contact uit. Wacht even
alvorens opnieuw te starten. Als de motor
ook na een aantal pogingen niet aanslaat,
probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo
snel mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23°C) de motor gedurende 4 minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
Elektronische startblokkering
In de originele sleutel is een gecodeerde chip
aangebracht. Als het contact wordt aangezet,
kan alleen worden gestart als de code van de
chip wordt gedetecteerd en herkend.
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het contact
wordt afgezet en voorkomt zo het starten van
de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Rijden
Page 97 of 240

95
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto. Met behulp van deze
sticker kan de originele code in een
nieuwe sleutel worden geprogrammeerd.
Motor afzetten
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai bij een stationaire motor de sleutel
naar stand 1 .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten.Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
F
C
ontroleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Zet nooit het contact af voordat de
auto volledig tot stilstand is gekomen.
Als de motor wordt afgezet, worden
ook de rembekrachtiging en de
stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou
dan de controle over de auto kunnen
verliezen. Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel
mee en vergrendel de auto.
Neutraalstand
Rijd uit veiligheidsover wegingen nooit met
de versnellingsbak in de neutraalstand.
Bepaalde functies van de auto werken dan
namelijk mogelijk niet.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1- Stop
)
kunt u nog gedurende maximaal 30 minuten
gebruikmaken van een aantal functies,
zoals het audio- en telematicasysteem, de
ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de eco-mode .Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact)
van het contactslot blijft staan,
zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop)
en ver volgens opnieuw in de stand 2
(Contact) om het contact weer aan te
zetten.
Parkeerrem
Aantrekken
F Trek de hendel van de parkeerrem aan zodat de auto stil blijft staan.
Op een vlakke ondergrond hoeft u
de hefboom van de parkeerrem niet
maximaal aan te trekken.
6
Rijden
Page 98 of 240

96
Vrijzetten
F Trap het rempedaal in, trek ver volgens de hefboom van de parkeerrem licht omhoog,
druk de ontgrendelknop in en duw de
hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje
en het lampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, is de
parkeerrem nog (iets) aangetrokken.
Draai bij het parkeren van de auto op een
steile helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel
een versnelling in (de achteruitversnelling
als de auto bergafwaarts is geparkeerd)
en zet het contact uit.
Vergeet bij vertrek voordat u de auto start
niet dat de auto in de versnelling staat. Als de parkeerrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de parkeerrem, zelfs tussen
twee onderhoudsbeurten door, worden
afgesteld.
Laat dit veiligheidssysteem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Handgeschakelde
5-versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Beweeg de versnellingshendel naar rechts
en vervolgens naar achteren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat en de motor stationair
draait. Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e
versnelling in te schakelen.
Doet u dit niet, dan kan de versnellingsbak
zwaar beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e of 4e versnelling).
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Rijden
Page 99 of 240

97
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar
links en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak (ETG6).
Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak
met zes versnellingen kunt u kiezen tussen
automatische bediening en handmatig
schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
bedieningsmogelijkheden:
-
a
utomatische bediening, waarbij het
schakelen automatisch wordt geregeld,
-
h
andmatige bediening, waarbij de
bestuurder zelf sequentieel kan schakelen.
Bij de automatische bediening blijft het altijd
mogelijk om zelf te schakelen met behulp van
de flippers achter het stuur wiel, bijvoorbeeld
om even snel in te halen.
Laat uw hand tijdens het rijden niet
langdurig op de selectiehendel rusten:
de versnellingsbak zou dan beschadigd
kunnen raken.
Selectiehendel
R. Achteruitversnelling.
F
T rap het rempedaal in, trek de
selectiehendel omhoog en duw
deze naar voren.
N. Neutraalstand.
F
T
rap het rempedaal in en
selecteer deze stand om de
motor te kunnen starten.
A. Automatisch schakelprogramma.
F
D
uw de selectiehendel naar
achteren om deze stand te
selecteren.
M. + / -. Handmatig, sequentieel schakelen.
F
D
uw de selectiehendel naar links
om deze stand te selecteren en:
-
b
eweeg de selectiehendel kort
naar voren om op te schakelen,
-
o
f beweeg de selectiehendel
kort naar achteren om terug te
schakelen.
Schakelflippers aan de stuurkolom
+. Opschakelen.
F
T rek de flipper + naar u toe om op te
schakelen.
-. Terugschakelen.
F
T
rek de flipper - naar u toe om terug te
schakelen.
Het selecteren van de neutraalstand
en het in- en uitschakelen van de
achteruitversnelling is niet mogelijk met
de flippers.
6
Rijden
Page 100 of 240

98
Weergave op het
instrumentenpaneel
Standen van de selectiehendel
N.Neutraalstand.
R. Achteruitversnelling.
1 2 3 4
5 6. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen.
AUTO. Gaat branden als de automatische
stand is geselecteerd. Het pictogram
verdwijnt weer als de handmatige
stand wordt geselecteerd.
F
T
rap het rempedaal in als
dit verklikkerlampje knippert
(bijvoorbeeld: starten van de
motor).
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.
Starten van de auto
F Zet om de motor te starten de selectiehendel in de stand N .
F
H
oud het rempedaal volledig ingetrapt. Wanneer de motor niet wil starten:
F
S
tart de motor.
-
a
ls de aanduiding
N knippert op het
instrumentenpaneel, zet de
selectiehendel dan in de
stand A en ver volgens in de
stand N ,
-
A
ls de melding " Voet op het rempedaal"
wordt weergegeven, trap het rempedaal
dan steviger in.
F
S
electeer een stand (stand A (automatische
stand) of stand M (handbediende stand)) of
de achteruitversnelling (stand R ).
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
N
eem uw voet van het rempedaal en geef
gas.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen AUTO en 1 , 1 of R .
Automatische stand
F Start de auto en selecteer de stand A om
voor de automatische stand te kiezen.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen
de aanduiding AUTO en de
ingeschakelde versnelling. voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de volgende parameters:
-
de
rijstijl,
-
h
et profiel van de weg.
Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre)
het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het
zware punt.
Handmatig schakelen
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest Bij de automatische bediening blijft het altijd
mogelijk om zelf te schakelen met behulp van
de flippers aan het stuur wiel, bijvoorbeeld om
even snel in te halen.
F
B
edien de flippers + of -.
De versnellingsbak wordt dan in de
desbetreffende versnelling geschakeld als de
snelheid van de auto en het motortoerental dit
toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het
display staan.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.
Rijden