PEUGEOT 2008 2018 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 2008, Model: PEUGEOT 2008 2018Pages: 240, PDF Size: 8.36 MB
Page 101 of 240

99
Handbediening
F Selecteer na het starten van de motor de stand M om de handbediende stand in te
schakelen.
F
B
eweeg de selectiehendel in de richting van
het symbool + om op te schakelen.
F
B
eweeg de selectiehendel in de richting van
het symbool - om terug te schakelen.
De achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen worden weergegeven
op het display van het
instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere versnelling is
alleen mogelijk als de snelheid van de auto en
het motortoerental dit toestaan.
Tijdens het schakelen hoeft u het gaspedaal
niet los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, zodat de juiste versnelling
is geselecteerd op het moment dat u het
gaspedaal weer intrapt.
Als bij stapvoets rijden de
achteruitversnelling wordt geselecteerd,
wordt deze pas ingeschakeld als de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Op het
display van het instrumentenpaneel wordt
een pictogram weergegeven. Bij krachtig accelereren wordt niet
opgeschakeld als de bestuurder de
flippers achter het stuurwiel niet bedient.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden
nooit in de stand N (neutraalstand).
Selecteer de achteruitversnelling (stand
R
) uitsluitend als de auto volledig stilstaat
en de voet op het rempedaal wordt
gehouden.
Stilzetten van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- d e selectiehendel in de stand N bewegen
om de neutraalstand te selecteren,
-
d
e versnellingsbak in de ingeschakelde
versnelling laten staan. In dat geval kan de
auto niet worden verplaatst.
Trek in beide gevallen altijd de parkeerrem aan
om de auto volledig stil te zetten.
Selecteer wanneer u de auto met
draaiende motor stilzet altijd de
neutraalstand N .
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert altijd of de
selectiehendel in de neutraalstand N staat
en de parkeerrem is aangetrokken.
Storing
Als dit lampje en AUTO bij aangezet
contact gaan knipperen, in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van
het instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Houd bij het starten van de motor altijd het
rempedaal volledig ingetrapt.
Trek bij het parkeren de parkeerrem altijd
aan om de auto volledig te blokkeren.
Automatische transmissie
( E AT 6)
Bij deze automatische transmissie met 6
versnellingen kunt u kiezen uit automatisch
schakelen, aangevuld met de programma's
Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen.
De transmissie heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
-
a
utomatisch schakelen : het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd, aangevuld
met het programma Sport voor een meer
6
Rijden
Page 102 of 240

100
Bediening van de
transmissie
1.Selectiehendel.
2. To e t s " S" (Spor t) .
3. To e t s " T" (Sneeuw) .
Standen van de selectiehendel
N.Neutraalstand.
-
S tilstaande auto, met
aangetrokken parkeerrem.
-
S
tarten van de motor.
D. Automatische bediening.
M + / -. Zelf schakelen tussen de 6
versnellingen.
F
B
eweeg de selectiehendel kort
naar voren om op te schakelen.
of
F
B
eweeg de selectiehendel
kort naar achteren om terug te
schakelen.
Weergave op het
instrumentenpaneel
dynamische rijstijl of het programma
Sneeuw voor gemakkelijker rijden op een
ondergrond met weinig grip,
-
h
andmatig schakelen : in deze stand kan
de bestuurder zelf sequentieel schakelen.
Wanneer u met de selectiehendel een stand
inschakelt, gaat het desbetreffende pictogram
op het instrumentenpaneel branden. D.
Rijden (automatische werking).
S. Programma Sport .
T . Programma Sneeuw
.
1 2 3 4
5 6. Ingeschakelde versnelling bij handmatig
schakelen.
-. Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen.
Starten van de auto
F Selecteer, ter wijl u het
rempedaal ingetrapt houdt, de
stand P of N .
F
S
tart de motor.
Als niet aan deze voor waarden is voldaan,
klinkt een geluidssignaal in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
F
T
rap bij draaiende motor het rempedaal in.
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
S
electeer de stand R , D of M,
F
L
aat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
P.
Parkeerstand.
-
S
tilstaande auto, met of zonder
aangetrokken parkeerrem.
-
S
tarten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
-
A
chteruitrijden, stilstaande auto,
stationair draaiende motor. P.
Parkeren.
R. Achteruitversnelling.
N. Neutraalstand.
Rijden
Page 103 of 240

101
Laat bij temperaturen onder -23°C de
motor gedurende vier minuten stationair
draaien. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de motor en
transmissie.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R, D
of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs
al in beweging als het gaspedaal niet is
ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Automatisch schakelen
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen, dient u
het gaspedaal volledig in te trappen (kickdown).
De transmissie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat
de motor het maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N
als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P
of R als de auto niet volledig stilstaat.
Achteruitversnelling
Als bij aangezet contact de achteruitversnelling
R wordt ingeschakeld, wordt automatisch de
parkeerhulp achter geactiveerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de parkeerhulp .
Programma's Sport en
Sneeuw
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
Programma Sport "S"
F Druk op de toets "S" als de motor is gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
S wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Programma Sneeuw T
F Druk bij draaiende motor op de toets " T".
De transmissie past zich aan voor het rijden op
gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt er voor dat
u gemakkelijker kunt (weg)rijden op een
ondergrond met weinig grip.
T wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Om terug te keren naar de auto-
adaptieve stand kunt u het geselecteerde
programma op elk gewenst moment
uitschakelen door opnieuw op de
desbetreffende toets te drukken.
Handbediening
F Selecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profiel van de weg en de belading van de
auto. F
S
electeer de stand M om sequentieel te
schakelen tussen de zes versnellingen.
F
B
eweeg de selectiehendel naar het symbool
+ om één versnelling op te schakelen.
6
Rijden
Page 104 of 240

102
F Beweeg de selectiehendel naar het symbool – om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
D verdwijnt en op het
instrumentenpaneel worden de
achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen weergegeven.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D
(automatisch schakelen) naar de stand M
(handmatig schakelen) worden geschakeld.
Als de auto stilstaat of zeer langzaam vooruit
rijdt, wordt automatisch de eerste versnelling
ingeschakeld.
De programma's Sport en Sneeuw werken
niet in de handbediende stand.
Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Stilzetten van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N zetten om de
neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto tegen wegrollen te beschermen.Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, verschijnt bij het openen van
het bestuurdersportier of ongeveer
45
seconden na het afzetten van het
contact een waarschuwingsmelding op het
display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P ;
de
melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u op een
ondergelopen weg rijdt of een beek
doorkruist.
Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt
dit op een storing in de transmissie. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De transmissie kan beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
-
a
ls u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit de
stand P geforceerd naar een andere
stand schakelt.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (file enz.), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand
N zetten en de parkeerrem aantrekken.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van de stand R vanuit
de stand P of N . Dit is niet schadelijk voor de
transmissie.Schakelindicator
Dit systeem adviseert de bestuurder op
te schakelen om het brandstofverbruik te
verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Rijden
Page 105 of 240

103
Voorbeeld:
-
U r
ijdt in de derde versnelling.
-
U t
rapt het gaspedaal in. -
H et systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve
altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van een schakeladvies van het
systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen,
-
t
erug te schakelen.
Bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
transmissie is dit systeem uitsluitend actief
in de handbediende stand.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief als:
-
d
e auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
-
d
e hellingshoek aan bepaalde voorwaarden
voldoet,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
de Hill Start Assist in werking is.
Trek de parkeerrem handmatig aan als
u de auto moet verlaten ter wijl de motor
draait. Controleer dan of het lampje van
de parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent brandt.
De functie Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem
wordt aangetrokken om de auto stil te
zetten, wordt de werking van de functie
onderbroken.
6
Rijden
Page 106 of 240

104
Werking
* Afhankelijk van de uitvoering.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat:
-
I
n de eerste versnelling of in de
neutraalstand bij een handgeschakelde
versnellingsbak*.
-
I
n de stand A of M bij een elektronisch
gestuurde versnellingsbak.
-
I
n de stand D of M bij een automatische
transmissie. Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een systeemstoring gaan deze lampjes
branden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt met name in
stadsverkeer voor een lager brandstofverbruik,
minder uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens het
wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het lampje "
ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt in de stand-
bystand gezet:
- als u, bij een auto met een e-HDi-dieselmotor ,
bij een snelheid lager dan 20 km/h de
versnellingshendel in de neutraalstand zet en
vervolgens het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls, bij een auto met een PureTech-
benzinemotor of BlueHDi-dieselmotor , de
auto stilstaat.
De teller registreert hoe lang de
STOP-stand tijdens een rit is
geactiveerd. De teller wordt, elke
keer als u het contact met de
sleutel aanzet, weer op nul gezet.
Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Stop & Start is niet van invloed op de
werking van voertuigfuncties, zoals
remmen, stuurbekrachtiging enz.
Rijden
Page 107 of 240

105
Tank nooit ter wijl de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af en neem de sleutel uit
het contactslot.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,
-
h
et draaien van de motor nodig is om het
interieur op een aangename temperatuur te
houden,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
zijn die dat niet toelaten.
Het verklikkerlampje " ECO"
knippert een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de START-stand
Het verklikkerlampje ECO gaat uit
en de motor wordt automatisch
gestart: -
b
ij een handgeschakelde
versnellingsbak , als u het
koppelingspedaal intrapt,
-
b
ij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak/automatische
transmissie :
•
m
et de stand A/D
of M geselecteerd,
wanneer u het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, met de selectiehendel in de
stand N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in de stand A/D of M zet,
•
o
f als u de achteruitversnelling inschakelt.
Als u bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt, gaat
er een lampje branden of verschijnt er een
bericht met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders de motor
niet gestart kan worden.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is dan
11 km/h bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning
e n z .) . Het verklikkerlampje "
ECO"
knippert een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Handmatig uitschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om de
temperatuur in het interieur op een aangenaam
niveau te houden, kan het nuttig zijn om het
Stop & Start-systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door op de toets " ECO OFF" te
drukken.
Het lampje in de toets gaat branden en er
verschijnt een melding op het display.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
6
Rijden
Page 108 of 240

106
Handmatig inschakelen
Druk nogmaals op de toets "ECO OFF".
Het systeem is weer ingeschakeld; het lampje
in de toets gaat uit en er wordt een melding op
het display weergegeven.
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact opnieuw
aanzet.
Motorkap openen
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik
van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden
aan deze accu uitsluitend uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om verwondingen als gevolg van het
automatisch starten van de motor te voorkomen.
Bij een storing in het systeem gaat het lampje
in de toets "ECO OFF" eerst knipperen en
vervolgens permanent branden.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor afslaat.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
dan branden. In dat geval moet u het contact
uitzetten en de motor opnieuw met de sleutel
starten.
Bandenspanningscontro -
lesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gedetecteerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken
de bandenspanning te controleren (ook
die van het reser vewiel).
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Rijden
Page 109 of 240

107
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
voertuigidentificatie .
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing wordt
aangegeven door het permanent
branden van dit lampje, een
geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitvoering, een melding op het
scherm.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats. Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset, de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten. Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Met touchscreen
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact en stilstaande auto.
Het systeem kan worden gereset in
het menu "Rijden / Auto" .
F
D
ruk op " Bandenspan.contr. ".
F
Be
vestig het resetten door op " Ja" te
drukken. Als het resetten is voltooid, klinkt
een geluidssignaal en wordt een melding
weergegeven.
De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.
6
Rijden
Page 110 of 240

108
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Storing
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.Na het uitvoeren van werkzaamheden
aan het systeem moet de spanning van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto de door
de bestuurder ingestelde maximumsnelheid
overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect. Het inschakelen
van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal met kracht in te trappen
kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Als het gaspedaal ver volgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de rijsnelheid onder de
ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer gevestigd houden.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer.
2. Verhogen van de ingestelde waarde.
3. Verlagen van de ingestelde waarde.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
Weergave op het instrumentenpaneel
De geprogrammeerde informatie wordt
gegroepeerd op het display van het
instrumentenpaneel getoond.
5.Indicatie snelheidsbegrenzer aan/uit.
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
7. Ingestelde snelheid.
8. Selectie van een geprogrammeerde
snelheid.
Rijden