stop start PEUGEOT 408 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2023, Model line: 408, Model: PEUGEOT 408 2023Pages: 244, PDF Size: 7.25 MB
Page 97 of 244

95
Rijden
6Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder 
alle omstandigheden goed op.
►
 
Let goed op uw omgeving en houd uw handen
  
op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op 
onverwachte situaties.
►
 
Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
  
situaties waarbij u moet remmen en houd afstand 
van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.
►
 
Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt
  
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals 
voor het veranderen van instellingen).
►
 
Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur
  
pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in  een slecht geventileerde, afgesloten 
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige 
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Risico op 
vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse  omstandigheden (temperaturen lager dan 
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien 
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede 
werking en de levensduur van de mechanische 
onderdelen van uw auto (de motor en de 
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem.  Risico op oververhitting en beschadiging 
van het remsysteem!
Parkeer de auto nooit of laat de motor  nooit draaien op een brandbare 
ondergrond (zoals droog gras en dode 
bladeren).Het uitlaatsysteem van uw auto wordt 
erg warm en blijft ook na het afzetten van de 
motor nog enkele minuten warm. Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met  vegetatie zijn bedekt (zoals hoog gras, 
dode bladeren, gewassen en vuil), zoals op 
een akker, een plattelandsweg die met 
struiken is dichtgegroeid of bermen met veel 
gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem 
of andere systemen van de auto die zeer heet 
worden komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het  interieur laat liggen die in zonlicht als een 
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen 
veroorzaken. Kans op brand of schade aan 
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met  draaiende motor achter. Als u uw auto met 
draaiende motor moet verlaten, trek dan de 
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de 
neutraalstand of in stand N  of P, afhankelijk van 
het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de  auto achter.
Rijden op een overstroomde 
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen 
zo veel mogelijk te vermijden. Het water kan 
de verbrandingsmotor, de elektromotor, de 
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw 
auto ernstig beschadigen.
 
 
Wanneer u genoodzaakt bent om over een 
overstroomd weggedeelte te rijden:
►
 
Controleer of het water nergens meer dan 15
   cm 
diep is en houd daarbij rekening met de golven die 
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
►
 
Schakel de functie Stop & Start uit.
►
 
Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
  
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 
10
  km/h.
►
 
Zet de auto niet stil en zet de motor niet af.   
Page 98 of 244

96
Rijden
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt 
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de 
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en 
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem 
dan contact op met een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u 
extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane  aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale 
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000 
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote 
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een 
aanhanger te trekken als deze minstens  
1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij  u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair 
te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat 
de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger 
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht 
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst 
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane 
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder 
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto en  
de aanhanger en breng deze indien nodig op de 
juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en  
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch  uitgeschakeld om een geluidssignaal te 
vermijden als bij het aankoppelen van een 
aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak 
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling 
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. 
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van 
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het 
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met 
het motortoerental. ►
 
V
 erlaag de snelheid en het motortoerental zodat 
er minder warmte wordt gegenereerd.
►  
Let voortdurend op de temperatuur van de
  
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat  branden in combinatie met het 
waarschuwingslampje  STOP, stop dan zo snel 
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om 
oververhitting van de remmen te beperken. Met 
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een 
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last 
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
De sleutels bevatten een code die door de auto 
moet worden herkend voordat deze kan worden 
gestart.
Bij een storing in het systeem wordt er een melding 
weergegeven en start de motor niet.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer.   
Page 99 of 244

97
Rijden
6Starten / afzetten van de 
motor
De elektronische sleutel moet zich in het interieur bevinden.
De elektronische sleutel wordt ook in de 
bagageruimte gedetecteerd.
Als de elektronische sleutel niet wordt 
gedetecteerd, wordt er een melding 
weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de motor 
kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte 
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure voor 
starten/afzetten".
Wegrijden 
 
► Selecteer stand  P of N  van de automatische 
transmissie en trap het rempedaal in.
►
 
Druk op toets "
 START/STOP"; houd het pedaal 
ingetrapt totdat de motor is aangeslagen.
Als er aan een van de voorwaarden voor het starten 
niet wordt voldaan, wordt er altijd een melding 
weergegeven.
In sommige gevallen geeft een melding aan dat 
het stuurwiel heen en weer moet worden bewogen 
terwijl u de toets "START/STOP" ingedrukt houdt om 
de stuurkolom te ontgrendelen.
Benzinemotoren Bij een benzinemotor kunt u na een koude 
start 2 minuten lang duidelijke motortrillingen 
voelen (bij verhoogd stationair toerental). Dit 
komt door het voorverwarmen van de katalysator.
Plug-in hybrideauto starten
► Trap het rempedaal helemaal in en druk 
ongeveer 2 seconden op de toets START/STOP.
► Houd uw voet op het pedaal totdat dit  
controlelampje gaat branden om aan te 
geven dat het plug-in hybridesysteem is 
ingeschakeld (bevestigd door een geluidssignaal).
Wanneer u de parkeerstand wilt  uitschakelen, wacht dan totdat het 
controlelampje READY gaat branden.
Het systeem start standaard in de stand Electric.
Afhankelijk van verschillende parameters 
(laadniveau batterij of buitentemperatuur) bepaalt 
het systeem of het nodig is om de benzinemotor te 
starten.
U kunt de rijstand op elk gewenst moment wijzigen 
met de keuzeschakelaar.
Wanneer de auto in de elektrische stand  start, maakt de auto geen geluid. 
Let met name op voetgangers en fietsers, 
omdat zij de auto wellicht niet aan komen horen, 
ondanks het geluidssignaal voor voetgangers.
Uitschakelen
► Schakel alleen de snelheidsregelaar uit of Drive  
Assist Plus (afhankelijk van de uitvoering).
►
 
T
 rek de parkeerrem aan om de auto op zijn 
plaats te houden.
►
 
Selecteer stand
   P
 
 van de automatische 
transmissie.
►
 
Druk op de toets "
 START/STOP".
►
 
Controleer bij een plug-in hybrideauto voordat u
  
de auto verlaat of het controlelampje READY niet 
brandt.
De automatische transmissie wordt vergrendeld in 
stand  P.
In sommige gevallen is het nodig om aan 
het stuurwiel te draaien om de stuurkolom te 
vergrendelen.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet  afgezet.
Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging 
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de 
auto kunnen verliezen!   
Page 100 of 244

98
Rijden
Laat de elektronische sleutel nooit in de auto achter als u de auto verlaat.
Contact inschakelen zonder 
de motor te starten
 
 
Wanneer de elektronische sleutel zich in het interieur 
bevindt, kunt u op de toets "START/STOP" drukken 
zonder een van de pedalen in te trappen om het 
contact aan te zetten zonder de motor te starten.
►
 
Druk nogmaals op deze toets om het contact af
  
te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een noodsleutellezer 
waarmee de motor kan worden gestart als 
het systeem de sleutel niet waarneemt in de 
detectiezone of als de batterij van de elektronische 
sleutel leeg is.
 
 
► Houd de afstandsbediening tegen de  
noodsleutellezer.
►
 
Selecteer stand 
 P
 
 van de automatische 
transmissie en trap het rempedaal in.
►
 
Druk op de toets "
 START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten van de 
motor
 
 
Als de elektronische sleutel niet wordt gedetecteerd 
of zich niet meer in de detectiezone bevindt, 
verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel 
wanneer een portier wordt gesloten of bij een poging 
om de motor af te zetten. ►
 
Houd de toets "
 START/STOP" ongeveer 5 
seconden ingedrukt om het afzetten van de motor te 
bevestigen.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan 
contact op met een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Noodprocedure voor het 
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor geforceerd 
worden uitgeschakeld (zelfs tijdens het rijden).
►
 
Houd de toets "
 START/STOP" ongeveer 5 
seconden ingedrukt.
In dit geval wordt de stuurkolom vergrendeld zodra 
de auto stilstaat.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand trekt dit systeem de 
parkeerrem aan wanneer de motor wordt afgezet en 
zet het de parkeerrem vrij wanneer de auto wegrijdt.
 
 
 
 
Altijd met draaiende motor:
►  T rek de parkeerrem aan door kort aan de 
bedieningshendel te trekken.   
Page 102 of 244

100
Rijden
Als de auto stilstaat met draaiende motor, trap dan niet onnodig het gaspedaal in. De 
parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem 
automatisch aangetrokken als u de motor afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch  aangetrokken als de auto afslaat of de 
STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt 
ingeschakeld.
In de automatische stand kan de  parkeerrem op elk moment handmatig met 
de hendel worden aangetrokken of vrijgezet.
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn 
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met draaiende 
motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette 
parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij u  af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door het wielblok 
tegen een van de wielen te plaatsen.
Stand  P wordt automatisch geselecteerd als 
het contact wordt afgezet. De wielen zijn 
dan geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over de vrijloop.
Als u het bestuurdersportier opent terwijl  stand  N is ingeschakeld, dan klinkt er een 
geluidssignaal en wordt stand P  ingeschakeld. 
Het geluidssignaal stopt wanneer het 
bestuurdersportier is gesloten.
Automatische werking  uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij 
zeer koud weer, bij het trekken van een aanhanger 
of bij slepen, moet de automatische werking van het 
systeem worden uitgeschakeld.
►
 
Start de motor
 .
►
 
Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te
  
trekken als deze is vrijgezet.
►
 
Laat het rempedaal volledig los.
►
 
Houd de hendel 10 tot maximaal 15 seconden
  
ingedrukt in de richting voor het vrijzetten.
►
 
Laat de hendel los.
►
 
T
 rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
 
T
 rek de hendel 2 seconden in de richting voor 
inschakelen.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel  gaat branden om te bevestigen dat de 
automatische functies zijn uitgeschakeld. ►
 
Laat de hendel en het rempedaal los.
V
 anaf dit moment kan de parkeerrem alleen 
handmatig met behulp van de hendel worden 
aangetrokken en vrijgezet.
►  
Herhaal deze procedure voor het inschakelen
  
van de automatische werking (bevestigd 
door het doven van het controlelampje op het 
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal of 
in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als 
de bestuurder onwel wordt of bij het geven van rijles 
(indien toegestaan)) kan de auto worden afgeremd 
door aan de hendel van de elektrische parkeerrem 
te trekken. De auto blijft afremmen zolang de hendel 
omhoog wordt getrokken; het afremmen stopt zodra 
de hendel wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat de 
auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief 
is.
Bij een storing in het systeem van de 
noodremfunctie verschijnt de melding "Parkeerrem 
defect" op het instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en  DSC-systemen, aangegeven door 
het branden van een of beide 
waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel, 
kan de stabiliteit van de auto niet meer worden 
gegarandeerd.
►
 
Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel blijft
  
door de hendel van de elektrische parkeerrem    
Page 106 of 244

104
Rijden
Ga naar een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats.
In bepaalde gevallen gaan de controlelampjes 
van de selectiehendel niet meer branden, maar 
wordt de status van de transmissie nog wel op het 
instrumentenpaneel weergegeven.
Ernstige storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in combinatie met een melding.
Zet de auto stil.Zet de auto zo snel mogelijk stil op een 
veilige plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Rijstanden
Welke rijstanden beschikbaar zijn is afhankelijk van 
de motor en uitvoering van de auto.
De rijstanden kunnen met de volgende schakelaar 
worden geselecteerd:
 
 
 
 
► Druk op de schakelaar om de standen op het  
instrumentenpaneel weer te geven.
►
 
Druk nogmaals op de schakelaar om de stand
  
te wijzigen.
Wanneer de melding verdwijnt, is de geselecteerde 
stand geactiveerd en wordt deze op het 
instrumentenpaneel weergegeven (behalve in de 
stand  Normaal).
Met benzinemotoren
Wanneer  het contact wordt aangezet, wordt 
standaard de rijstand Normaal geselecteerd.
Normaal
Hiermee worden de standaardinstellingen hersteld.
Eco
Deze stand vermindert het energieverbruik door de 
prestaties van de verwarming en de airconditioning 
te verlagen zonder deze uit te schakelen.
Sport
Met een automatische transmissie: deze stand 
maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk door 
aanpassing van de stuurbekrachtiging, de response 
op het gaspedaal, het schakelen, weergave van 
de dynamische instellingen van de auto op het 
instrumentenpaneel (afhankelijk van de uitvoering) 
en het in- / uitschakelen van de displaykleur 
(afhankelijk van de uitvoering).
Bij het selecteren van de Sport-modus wordt de 
-functie uitgeschakeld.Stop & Start
Vrijloop-stand Afhankelijk van de uitvoering en de motor 
kan met de transmissie in stand D , in Eco en 
Normaal
  de vrijloop worden geactiveerd door 
het gaspedaal geleidelijk volledig los te laten. 
Hierdoor kan brandstof worden bespaard.
Het is normaal dat het motortoerental daalt 
(toerenteller geeft het stationaire toerental aan, 
minder geluid van de motor).
Bij motoren van plug-in 
hybrideauto's
Wanneer  het contact wordt aangezet, wordt 
standaard de rijstand Electric geselecteerd.
Electric
In deze stand rijdt de auto 100% elektrisch. De 
maximumsnelheid is ongeveer 135   km/h.
Als de stand Electric bij het starten van de 
auto door de omstandigheden niet kan worden    
Page 108 of 244

106
Rijden
 
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de 
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt 
de auto even op zijn plaats gehouden als de 
bestuurder het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het 
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een 
melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motor)
Dit systeem is ontwikkeld om het brandstofverbruik 
te verminderen door de meest geschikte versnelling 
aan te bevelen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de 
uitvoering van de auto kan het systeem u adviseren 
één of meer versnellingen op te schakelen.
De schakeladviezen hoeft u echter niet op te volgen. 
De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk 
altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte 
en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd 
zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen 
van een schakeladvies van het systeem.
Het systeem kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie  werkt dit systeem alleen in de handbediende 
stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl in  combinatie met het nummer van de 
geadviseerde versnelling op het instrumentenpaneel 
weergegeven.
Het systeem past de schakelinstructies aan  de rijomstandigheden (zoals helling, 
belasting) en de rijstijl (zoals gevraagd vermogen, 
accelereren, remmen) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
–
 
De eerste versnelling in te schakelen.
–
 
de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk 
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, 
opstoppingen enzovoort). De motor wordt 
automatisch opnieuw gestart (START-stand) als u 
weer weg wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op gebruik in de stad 
en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder 
uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename 
rust in het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van 
belangrijke functies van de auto, zoals met name het 
remsysteem.
Uitschakelen / weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als het 
contact wordt aangezet.
Dit kan worden ingesteld in de app  ADAS   van het touchscreen.
of
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor 
rijhulpsystemen.
De weergave van een melding op het 
instrumentenpaneel bevestigt de wijziging van de 
status.
Als de functie wordt uitgeschakeld terwijl de motor 
in de STOP-stand staat, wordt deze direct opnieuw 
gestart.
Bijbehorende controlelampjes
Functie geactiveerd: motor in stand-by  (STOP-stand)
Functie uitgeschakeld of storing  
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd 
uit als u handelingen onder de motorkap wilt 
uitvoeren, om letsel door het automatisch 
opnieuw starten van de motor te voorkomen.   
Page 109 of 244

107
Rijden
6Rijden op een overstroomde wegSchakel het Stop & Start-systeem uit 
wanneer u over een overstroomde weg moet 
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
rijadviezen, met name over het rijden op 
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
–  De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn  
vastgemaakt.
–
 
Het laadniveau van de accu moet voldoende zijn.
–
 
De temperatuur van de motor moet binnen het
  
nominale werkingsbereik liggen.
–
 
De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 °C
  
liggen.
De motor in stand-by (STOP-stand) 
zetten
De motor wordt automatisch in de stand-bystand 
gezet als de bestuurder aangeeft te willen stoppen:
–
 
Met de transmissie in stand 
 D of M , wanneer het 
rempedaal wordt ingetrapt totdat de auto stilstaat.
–
 
Met de transmissie in stand 
 N, wanneer de auto 
stilstaat.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-bystand 
tijdens de rit is gebruikt. Elke keer wanneer u het 
contact inschakelt, wordt de tijdteller weer op nul 
gezet.
Bijzonderheden
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan de 
voorwaarden voor de werking is voldaan en in de 
volgende gevallen:
–
 
Op een steile helling (omhoog of omlaag).
–
 
Sport-modus geselecteerd (afhankelijk van de
  
uitvoering).
–
 
Als de motor moet draaien om het interieur op een
  
aangename temperatuur te houden.
–
 
Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit controlelampje een paar seconden en gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-stand niet beschikbaar zolang de auto nog geen 
snelheid van 8 km/h heeft bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de  STOP-stand niet enkele seconden na het 
schakelen uit de achteruitversnelling of het 
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra 
de bestuurder aangeeft weg te willen rijden:
–
 
Met de transmissie in stand 
 D of M : als het 
rempedaal wordt losgelaten. –
 
Met de transmissie in stand 
 N
 en het rempedaal 
niet ingetrapt: als de transmissie in stand D  of M 
wordt gezet.
–  
Met de transmissie in stand 
 P
 en het rempedaal 
ingetrapt: als de transmissie in stand R , N , D  of 
M
 
 wordt gezet.
–  
Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als 
er weer aan de voorwaarden voor de werking is 
voldaan en in de volgende gevallen:
–
 
De Sport-mode uitschakelen (afhankelijk van de
  
uitvoering).
–
 
Bij een auto met een automatische transmissie in
  
stand  N: als de rijsnelheid hoger wordt dan 1 km/h.
In deze gevallen knippert dit controlelampje 
een paar seconden en gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel enige tijd en gaat het 
vervolgens permanent branden, in combinatie met 
de weergave van een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het 
instrumentenpaneel gaan branden bij een storing.
►
 
Zet het contact af en start vervolgens de motor
  
met de sleutel of de toets START/STOP.   
Page 110 of 244

108
Rijden
12V-accuAuto's met het Stop & Start-systeem zijn 
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit  systeem waarschuwt de bestuurder wanneer een 
of meerdere banden spanning verliezen.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de auto 
rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren 
van de wielen met de referentiewaarden die elke 
keer nadat de banden op spanning zijn gebracht 
of na het verwisselen van een wiel moeten 
worden gereset.
Het houdt rekening met de laatste waarde die tijdens 
het verzoek tot resetten zijn opgeslagen. Het is 
daarom van groot belang dat de bandenspanning 
tijdens het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor 
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is  een hulpmiddel en vervangt de 
waakzaamheid van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de bandenspanning 
regelmatig controleren (ook die van het 
reservewiel). Doe dit vooral voordat u een lange 
rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning, vooral 
onder zware omstandigheden (zware belading, 
hoge snelheden, een lange rit):
–
 
heeft een negatief effect op de wegligging,
–
 
verlengt de remweg,
–
 
veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
  
banden,
–
 
verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning voor de auto vindt u op de sticker met de 
bandenspanningswaarden.
Zie het betreffende deel voor meer informatie 
over de identificatie van de auto.
Bandenspanning controleren De bandenspanning moet maandelijks 
worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn 
(de auto staat langer dan een uur stil of er is 
minder dan 10
  km met een gematigde snelheid 
gereden).
Onder andere omstandigheden moet de 
bandenspanning ten opzichte van de op de 
sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden 
verhoogd.
Sneeuwkettingen Het systeem hoeft niet te worden gereset 
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd of 
verwijderd.
Waarschuwing te lage 
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit  waarschuwingslampje blijft branden in 
combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk 
van de uitvoering, een melding.
►
 
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd 
plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.
►
 
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
  
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd  aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele 
controle.
►
 
Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld die van
  
de bandenreparatieset), controleer dan de spanning 
van de vier banden als deze zijn afgekoeld.
►
 
Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als het
  
niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te 
voeren.
►
 
Gebruik bij een lekke band de
  
bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk 
van de uitvoering).
Wanneer er te langzaam wordt gereden,  dan werkt het controlesysteem mogelijk niet 
optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen geactiveerd 
wanneer de bandenspanning plotseling 
daalt of bij een klapband. Het kan namelijk    
Page 113 of 244

111
Rijden
6Matten / pedaalbekledingenHet gebruik van matten of 
pedaalbekledingen die niet door PEUGEOT 
zijn goedgekeurd, kan de werking van de 
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar 
hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
–
 
Controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
–
 
Leg nooit meerdere matten boven op elkaar
 .
SnelheidseenhedenAls u in een ander land bent, controleer 
dan of de eenheid van snelheid die door het 
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph of 
km/h), overeenkomt met de in het land geldende 
eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto de door 
het instrumentenpaneel gebruikte eenheid van 
snelheid zodat deze overeenkomt met de ter 
plaatse geldende eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Stuurwiel met 
hands-on-detectiesysteem
(met Drive Assist 2.0)
Raadpleeg de algemene adviezen over  het gebruik van de rij- en 
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het stuurwiel is voorzien van een hands-on-
detectiesysteem om te voorkomen dat de bestuurder 
de aandacht verliest.
Het is verboden om het stuurwiel te bedekken of er 
iets aan vast te maken.
Tijdens het manoeuvreren moet de  bestuurder altijd de omgeving van de auto in 
de gaten houden en de gehele manoeuvre 
controleren.
De bestuurder moet altijd het gebruik van een 
systeem dat deel uitmaakt van
  Drive Assist 
2.0
 
controleren.
Wanneer het Lane Positioning Assist-systeem 
met Drive Assist Plus wordt gebruikt, detecteert 
het systeem ook de aanwezigheid van handen.
Er kunnen storingen in de werking van het  systeem optreden als:
–
 
Het stuurwiel is afgedekt.
–
 
De bestuurder dikke handschoenen
  
(bijvoorbeeld skihandschoenen) draagt.
Wanneer de aanwezigheid van handen op het 
stuurwiel niet goed kan worden gedetecteerd, 
wordt Drive Assist 2.0 niet geactiveerd of wordt 
deze na een paar seconden uitgeschakeld.
Het is verboden om mechanische  antidiefstalapparaten op het stuurwiel aan te 
brengen. Hierdoor kan het beschadigd raken!
Snelkoppelingen voor 
rijhulpsystemen
De volledige lijst met beschikbare rijhulpsystemen 
staat op het tabblad Functies.
De rijhulpsystemen zijn rechtstreeks toegankelijk om 
ze snel in te schakelen / uit te schakelen.
Standaard zijn er al rijhulpsystemen op het tabblad 
Snelkoppelingen opgeslagen (zoals
  Stop & Start, 
Active Lane Departure Warning).
Andere rijhulpsystemen kunnen op het tabblad 
worden toegevoegd of van het tabblad worden 
verwijderd.
Dit kan worden ingesteld in de app ADAS > 
Functies   van het touchscreen.
► Druk op de toets die hoort bij het  
betreffende rijhulpsysteem: 
•
 
Gevuld symbool: de functie is toegevoegd op
  
het tabblad Snelkoppelingen.
•
 
Leeg symbool: de functie is van het tabblad
  
Snelkoppelingen verwijderd.
►
 
Controleer de wijziging op het tabblad
  
Snelkoppelingen.