stop start PEUGEOT 408 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2023, Model line: 408, Model: PEUGEOT 408 2023Pages: 244, PDF Size: 7.25 MB
Page 33 of 244

31
Toegang 
2
 
► Steek de mechanische sleutel (uit de 
afstandsbediening) in het slot om de auto te openen.
►
 
Houd de elektronische sleutel tegen de
  
noodsleutellezer op de stuurkolom totdat u het 
contact hebt aangezet.
►
 
Druk op het rempedaal terwijl de automatische
  
transmissie in stand P  staat.
►
 
Zet het contact aan door op de toets 
 START/
STOP
  te drukken.
Als de storing na het resetten niet is verholpen, 
neem zo snel mogelijk contact op met een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Portieren
Openen
Van buitenaf
► Wanneer u de auto hebt ontgrendeld of de 
elektronische sleutel van het Sleutelloos instap- en 
startsysteem-systeem zich in de detectiezone 
bevindt, trekt u aan de portierhandgreep.
Van binnenuit
► Trek aan de binnenportiergreep van een portier; 
de auto wordt dan volledig ontgrendeld.
Als de selectieve ontgrendeling is  geactiveerd:
–
 
W
anneer het bestuurdersportier wordt 
geopend, wordt alleen het bestuurdersportier 
ontgrendeld (als de auto nog niet volledig was 
ontgrendeld).
–
 
W
anneer een van de passagiersportieren 
wordt geopend, wordt de auto volledig 
ontgrendeld.
Achterklep
Openen van de achterklep
►  Druk op de middelste knop van de achterklep  
wanneer de auto is ontgrendeld, of wanneer de 
elektronische sleutel zich in de detectiezone bevindt.
►
 
Open de achterklep.
Als de selectieve ontgrendeling is geactiveerd, moet de elektronische sleutel 
zich bij de achterzijde van de auto bevinden.
De achterklep is niet geschikt voor de  bevestiging van een fietsendrager.
Sluiten van de achterklep
► Trek de achterklep omlaag met behulp van de 
handgrepen aan de binnenzijde van de klep.
►
 
Laat de handgrepen los en duw de achterklep
  
dicht.
Bij een storing of wanneer de achterklep  lastig opent en sluit, moet u de auto 
onmiddellijk door een PEUGEOT-dealer of in een 
gekwalificeerde werkplaats laten nakijken om te 
voorkomen dat het probleem verergert en de 
achterklep plotseling dicht valt, waarbij ernstig 
letsel kan ontstaan.
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele 
storing van de centrale vergrendeling de achterklep 
mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
► Klap de achterbank naar voren om bij het slot in  
de bagageruimte te komen.
 
 
► Steek een kleine schroevendraaier in de opening  
A  van het slot om de achterklep te ontgrendelen.   
Page 39 of 244

37
Toegang 
2Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt het hoorbare alarm 
in werking en knipperen de richtingaanwijzers 
gedurende 30 seconden.
Afhankelijk van het land van verkoop blijven 
bepaalde bewakingsfuncties ingeschakeld totdat het 
alarm voor de 11e keer achtereenvolgens afgaat.
Als de auto wordt ontgrendeld met de 
afstandsbediening of met het Sleutelloos instap- en 
startsysteem-systeem, gaat het rode controlelampje 
in de toets knipperen om aan te geven dat het alarm 
tijdens uw afwezigheid is afgegaan. Het lampje stopt 
met knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de beveiligingsfuncties uit te schakelen:
► Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van  
het portier linksvoor.
►
 
Open het portier; het alarm gaat af.
►
 
Zet het contact aan; het alarm stopt. Het
  
controlelampje in de toets gaat uit.
De auto vergrendelen zonder 
het alarm in te schakelen
► Vergrendel de auto met de sleutel (geïntegreerd 
in de afstandsbediening) in het slot van het portier 
linksvoor.
Automatisch inschakelen van  het alarm
(Afhankelijk van de uitvoering) Het systeem wordt automatisch ingeschakeld 2 
minuten nadat het laatste portier of de bagageruimte 
is gesloten.
►
 
Om het afgaan van het alarm bij het openen
  
van een portier of de achterklep te voorkomen, 
moet u eerst op de ontgrendeltoets van de 
afstandsbediening drukken of moet u de auto 
ontgrendelen met het Sleutelloos instap- en 
startsysteem-systeem.
Storing
Wanneer het contact wordt aangezet, betekent het 
permanent branden van het rode controlelampje in 
de toets dat er een storing in het systeem aanwezig 
is.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Elektrische ruitbediening 
 
1. Linksvoor
2. Rechtsvoor
3. Linksachter
4. Rechtsachter
5.Uitschakeling van de elektrische ruitbediening bij 
de achterbank
Handmatige bediening
► Openen/sluiten van de ruit: druk op of trek  
aan de schakelaar zonder het weerstandspunt te 
passeren; de ruit stopt zodra de schakelaar wordt 
losgelaten.
Automatische werking
► Wanneer u de ruit wil openen/sluiten, druk op of 
trek aan de schakelaar voorbij het weerstand: de ruit 
opent of sluit volledig wanneer de schakelaar wordt 
losgelaten.
Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of 
sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen nog  45 seconden nadat het contact is uitgezet, 
worden bediend.
Daarna wordt de bediening uitgeschakeld. Zet 
het contact aan om deze weer te activeren.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit tijdens het sluiten een obstakel 
tegenkomt, stop de ruit onmiddellijk en gaat 
gedeeltelijk weer omlaag.
De beveiliging tegen beknellen  overnemen
Als de beveiliging tegen beknellen is geactiveerd, 
controleer of de beweging van de ruit niet door 
obstakels wordt belemmerd.   
Page 40 of 244

38
Toegang 
Probeer de ruit opnieuw te sluiten.
Als het sluiten van de ruit 3 keer achter elkaar 
door de beveiliging tegen beknellen wordt 
onderbroken (max. 10  seconden tussen elke 
actie), dan werkt de beveiliging tegen beknellen 
niet meer.
Zonder deze beveiliging kan de ruit alleen 
handmatig worden gesloten - kans op letsel!
Blokkering van de 
ruitbediening voor de 
elektrische achterruiten
Druk vanwege de veiligheid van uw kinderen  (met het contact of de motor ingeschakeld) 
op toets 5  om de elektrische ruitbediening voor de 
achterruiten uit te schakelen, ongeacht hun positie.
Het rode controlelampje van de toets gaat branden.
De elektrische achterruiten kunnen nog altijd 
worden bediend met de ruitbediening bij de 
bestuurderspositie.
Resetten van de ruitbediening
Wanneer de accu opnieuw is aangesloten of 
wanneer de ruit een abnormale beweging maakt, 
moet de beveiliging tegen beknellen gereset.
Automatisch sluiten van de ruiten is niet  meer beschikbaar; alleen handmatig sluiten 
is mogelijk.
Het op afstand sluiten van de ruiten met de 
elektronische sleutel is dan ook niet meer 
mogelijk.
De beveiliging tegen beknellen wordt tijdens de 
volgende handelingen uitgeschakeld.
Doe het volgende voor elke ruit:
►
 
Blijf aan de schakelaar trekken totdat de ruit
  
volledig is gesloten.
►
 
Laat de schakelaar los en trek er nog minimaal
  
een seconde aan.
Wanneer er tijdens het bedienen van de ruit  iets tussen de elektrische ruit en de 
sponning bekneld raakt, moet de ruit weer 
worden geopend. Druk hiervoor op de 
betreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de elektrische 
ruitbediening van een van de andere portieren 
bedient, moet hij / zij controleren of de ruit zonder 
problemen kan worden gesloten.
Het is belangrijk dat passagiers de elektrische 
ruiten juist gebruiken.
Let bij het bedienen van de ruiten vooral goed op 
kinderen.
Let goed op passagiers en/of andere personen 
die aanwezig zijn wanneer ruiten op afstand met 
de elektronische sleutel worden gesloten.
Steek uw hoofd of armen bij geopende ruiten 
niet naar buiten wanneer de auto rijdt – kans op 
ernstig letsel!
Schuif- / kanteldak
Het schuif- / kanteldak bestaat uit een beweegbaar 
glazen gedeelte dat over het dak schuift en een 
zonnescherm dat onafhankelijk kan worden 
geopend. Als het schuif- / kanteldak wordt geopend, 
opent automatisch het zonnescherm.
►
 
Gebruik de knop in de dakconsole om het
  
panoramische schuif- / kanteldak te bedienen.
 
 
 
 
Het schuif- / kanteldak kan worden bediend wanneer 
het contact is aangezet (als de laadtoestand van 
de accu voldoende is), bij draaiende motor, in de 
STOP-stand van de Stop & Start en tot maximaal 45 
seconden na het afzetten van het contact.
Voorzorgsmaatregelen
Steek uw hoofd of armen niet door het  schuif- / kanteldak wanneer de auto rijdt 
- kans op ernstig letsel! 
Bedien het schuif- / kanteldak niet als er  dakdragers zijn gemonteerd - kans op 
ernstige schade! 
Leg geen zware voorwerpen op het beweegbare 
glazen deel van het schuif- / kanteldak.   
Page 47 of 244

45
Ergonomie en comfort
3De status van het systeem wordt opgeslagen bij het 
afzetten van het contact.
Met i-Toggles
Inschakelen / uitschakelen
Kies het tabblad Stoelen in de app Stoelen   op het touchscreen.
►
 
Selecteer de bestuurders- of de passagiersstoel.
De betreffende pagina wordt weergegeven met de
 
meest recent opgeslagen instellingen.
Als de instellingen in orde zijn, drukt u erop  om de functie in de Stoelen-app in of uit te 
schakelen.
Wanneer u niets doet, wordt de oorspronkelijke 
pagina weer weergegeven.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij 
het afzetten van het contact.
Instellingen wijzigen
► Selecteer de betreffende stoel op de pagina  
Stoelen.
►
 
Selecteer een intensiteit uit de drie verschillende
  
niveaus: "1 " (Zacht), "2 " (Normaal) of "3 " (Hard).
De instellingen worden opgeslagen bij het afzetten 
van het contact.
Gebruik de functie niet als de stoel niet  wordt gebruikt.
Verlaag de verwarmingsstand zo snel mogelijk.
Als de stoel en het interieur een prettige 
temperatuur hebben bereikt, schakel de functie 
uit; als het stroomverbruik daalt, daalt ook het 
energieverbruik.
Langdurig gebruik van de stoelverwarming  wordt afgeraden voor personen met een 
gevoelige huid.
Personen die warmte niet goed kunnen voelen 
door bijvoorbeeld ziekte of medicijnen, kunnen 
brandwonden krijgen.
Voorkom als volgt schade aan het 
verwarmingselement en kortsluiting:
–
 
Plaats geen zware voorwerpen op de stoel.
–
 
Ga niet op uw knieën op de stoel zitten of op
  
de stoel staan.
–
 
Mors geen vloeistoffen op de stoel.
–
 
Gebruik de stoelverwarming nooit als de stoel
  
vochtig is.
Meerkeuzemassagefunctie
Systeem waarbij kan worden gekozen uit 
verschillende massagesoorten en waarbij de 
intensiteit van de massage kan worden ingesteld.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en in de 
STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Inschakelen / uitschakelen
Kies het tabblad Massage in de app  Stoelen   op het touchscreen.
►
 
Selecteer de bestuurders- of de passagiersstoel.
De betreffende pagina wordt weergegeven met de
 
meest recent opgeslagen instellingen.
Als de instellingen in orde zijn, drukt u erop  om de functie in de Stoelen-app in of uit te 
schakelen. Wanneer u niets doet, wordt de oorspronkelijke 
pagina weer weergegeven.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij 
het afzetten van het contact.
Instellingen wijzigen
► Selecteer de betreffende stoel op de pagina
 
Massage.
►
 
Selecteer een massage-intensiteit uit de drie
  
verschillende niveaus: "1 " (Zacht), "2" (Normaal) of 
" 3 " (Hard).
►
 
Selecteer een andere soort massage uit de
  
beschikbare soorten massage.
De wijzigingen worden direct doorgevoerd en 
worden opgeslagen wanneer het contact wordt 
afgezet.
Zodra het systeem is ingeschakeld, wordt een één 
uur durende massagecyclus gestart, bestaande 
uit sessies van 6 minuten massage en 3 minuten 
pauze.
Aan het einde van de cyclus stopt het systeem 
automatisch.
Het stuurwiel verstellen 
     
Page 52 of 244

50
Ergonomie en comfort
3.Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Verstelbare en afsluitbare middelste 
ventilatieroosters
5. Ventilatieroosters voetenruimte bestuurder en 
voorpassagier
6. Ventilatieroosters voetenruimte achterpassagiers
7. Verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters
Advies
Het ventilatie- en 
airconditioningssysteem gebruiken
►
 
Let erop dat de uitstroomopening onder
  
de voorruit, de verschillende luchtkanalen, 
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en 
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven 
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar 
het interieur.
►
 
Dek de zonnesensor op het dashboard niet
  
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het 
automatische airconditioningssysteem.
►
 
Zet de airconditioning minstens één tot twee
  
keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het 
systeem in goede staat te houden.
►
 
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
  
koelt en neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile 
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt 
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden 
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen 
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie  uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in 
het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op 
beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft  gestaan en de temperatuur in het interieur 
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het 
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg 
is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed 
wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de  airconditioning kan er water onder uit de 
auto lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en  airconditioningssysteem
►
 
Controleer regelmatig de staat van het
  
interieurfilter en laat de filterelementen periodiek 
vervangen.
We raden aan om een samengesteld 
interieurfilter te gebruiken. Het speciale actieve 
additief biedt bescherming tegen vervuilende 
gassen en onaangename geuren.
►
 
V
oor een juiste werking van het 
airconditioningssysteem moet u het laten 
controleren volgens de aanbevelingen in het 
onderhoudsschema van de fabrikant. 
Stop & Start De verwarmings- en 
airconditioningssystemen werken alleen als de 
motor draait.
Schakel het Stop & Start-systeem tijdelijk uit om 
een comfortabele temperatuur in het interieur te 
behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer 
informatie over het
  Stop & Start-systeem.
Plug-in hybrideauto'sIntensief gebruik van de airconditioning 
beperkt de actieradius van de auto in de 
elektrische modus.
Ventilatie bij aangezet contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem 
gebruiken om de luchtstroom (2 ) en de 
luchtverdeling (3 ) gedurende een bepaalde tijd in het 
interieur te regelen. Deze tijd is afhankelijk van de 
laadtoestand van de accu.
Deze functie geldt niet voor de airconditioning.
Automatische  airconditioning met 
gescheiden regeling
Bij dit systeem wordt het airconditioningssysteem 
automatisch ingeschakeld en worden de 
temperatuur, luchtstroom en luchtverdeling in het 
interieur automatisch geregeld.   
Page 55 of 244

53
Ergonomie en comfort
3Het regelen van de luchtrecirculatie in het interieur 
zorgt ervoor dat de lucht in het interieur binnen 
slechts een paar minuten wordt gezuiverd door de 
lucht door een hoogwaardig interieurfilter te laten 
stromen.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats om het hoogwaardig 
interieurfilter te laten vervangen wanneer de 
luchtkwaliteit lijkt te zijn verminderd.
Airconditioning aan / uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde efficiënt, 
maar alleen als de ruiten zijn gesloten:
– 
Het systeem verlaagt 's zomers de temperatuur in
  
het interieur.
–
 
Het systeem zorgt er in de winter voor dat de
  
ruiten bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller 
worden ontwasemd.
►
 
Druk op toets 
 4-A/C om de airconditioning in of 
uit te schakelen.
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, gaat 
het controlelampje in de toets branden of verandert 
" A/C" van kleur (afhankelijk van de uitvoering).
De airconditioning werkt niet als de 
luchtstroom is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd inschakelen 
om de lucht sneller af te koelen. Schakel daarna 
de toevoer van buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan 
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van 
de ruiten).
Maximale stand van de 
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur op 
de laagste stand in, stuurt de luchtstroom naar de 
middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters, 
stelt de luchtopbrengst op maximaal in en schakelt, 
indien nodig, de luchtrecirculatie in het interieur in. 
► Druk op deze toets om de functie in of uit  
te schakelen (bevestigd door branden/doven 
van het lampje).
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het 
systeem terug naar de instellingen van vóór de 
inschakeling.
Airconditioningssysteem  uitschakelen
► Druk op toets  12-OFF.
Het controlelampje van de toets gaat branden 
en alle andere controlelampjes van het 
airconditioningssysteem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn nu 
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door de 
rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de auto.
Luchtrecirculatie in het 
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de voorruit 
en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd, 
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes en 
vervuilende stoffen van buitenaf en kan de gewenste 
binnentemperatuur sneller worden bereikt.
► Druk op deze toets om de functie in of uit  
te schakelen (bevestigd door branden / 
doven van het controlelampje).
De functie wordt automatisch ingeschakeld  als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt 
of de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ontwasemen - ontdooien 
voorruit en voorste zijruiten
Selecteer dit programma om de voor- en zijruiten 
snel te ontwasemen of te ontdooien.
► Druk op deze toets om de functie in of uit  
te schakelen (bevestigd door branden/doven 
van het lampje).
In deze stand worden de airconditioning, de 
luchtopbrengst en de luchttoevoer automatisch 
geregeld en wordt de ventilatie optimaal verdeeld 
tussen de voorruit en zijruiten.
De luchtopbrengst kan handmatig worden 
aangepast zonder deze stand uit te schakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem is  de STOP-stand niet beschikbaar zolang de 
ontwaseming in werking is.   
Page 57 of 244

55
Ergonomie en comfort
3 
 
 
 
Dit controlelampje gaat permanent branden als 
er een cyclus voor voorverwarming / -koeling 
is geprogrammeerd. Het knippert als de 
voorverwarming / -koeling bezig is.
U kunt meerdere programma's instellen. Elk programma wordt in het systeem 
opgeslagen.
We raden u aan om een programma te starten 
wanneer de auto op een laadpunt is aangesloten 
om de elektrische actieradius te optimaliseren.
Met de MYPEUGEOT APP-app kan het  programmeren ook met een smartphone 
worden uitgevoerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie 
over de op afstand bedienbare aanvullende 
functies.
Het is normaal dat de ventilator tijdens het  voorverwarmen / -koelen geluid maakt.
Auto's uitgerust met een alarmsysteemAfhankelijk van de uitvoering kunnen de 
interieurbeveiliging en wegsleepbeveiliging 
beperkt of onderbroken zijn tijdens het 
voorkoelen of voorverwarmen.
Werkingsvoorwaarden
– De functie wordt alleen geactiveerd als het  
contact is afgezet en de auto is vergrendeld.
–
 
Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,
  
dan wordt de functie alleen geactiveerd als de 
laadtoestand van de tractiebatterij meer dan 20% is.
–
 
Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,
  
er een herhaald programma is geactiveerd 
(bijvoorbeeld van maandag tot en met vrijdag) 
en er twee cycli voor voorverwarmen/-koelen zijn 
uitgevoerd zonder dat de auto is gebruikt, dan wordt 
het programma gestopt.
Voorzieningen vóór 
 
1. Zonneklep
2. Muntenhouder (afhankelijk van de uitvoering)
3. Dashboardkastje met verlichting
4. Portiervakken
5. Opbergruimte of draadloze smartphonelader
6. Voorste USB-aansluiting / 12V-aansluiting
7. Bekerhouder
8. Opbergruimte of opbergvak voor een 
smartphone met, afhankelijk van de 
uitvoering,
  afsluitbare kabeldoorvoer in de 
armsteun vóór
9. Armsteun vóór met opbergvak (afhankelijk van 
de uitvoering)
Voorste USB-aansluiting (afhankelijk van de 
uitvoering)   
Page 59 of 244

57
Ergonomie en comfort
3Opbergvak voor smartphone / 
USB-aansluiting
 
 
► Open de armsteun vóór voor toegang tot de 
kabeldoorvoer.
►
 
Open het klepje van de kabeldoorvoer
 .
►
 
Plaats het aan te sluiten apparaat met de
  
bijbehorende USB-kabel in de opbergruimte.
►
 
Leid de kabel door de kabeldoorvoer in de
  
armsteun vóór.
►
 
Sluit de kabel aan op de USB-aansluiting om het
  
apparaat op te laden.
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting  wordt het draagbare apparaat automatisch 
opgeladen.
Tijdens het laden wordt er een melding 
weergegeven als het stroomverbruik van de 
draagbare apparatuur hoger is dan de door de 
auto geleverde stroomsterkte.
Zie de delen over de audio- en 
telematicasystemen voor meer informatie over 
het gebruik van deze apparatuur.
Draadloze smartphonelader 
 
 
 
Met dit systeem kunt u apparaten zoals een 
smartphone draadloos opladen volgens het principe 
van magnetische inductie, in overeenstemming met 
de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel 
zijn met de norm Qi of moet zijn voorzien van een 
compatibele hoes of houder.
Er kan ook een mat worden gebruikt, mits deze door 
de fabrikant is goedgekeurd.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het symbool 
Qi.
De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop & 
Start-systeem in de STOP-stand staat.
Het opladen wordt aangestuurd door de 
smartphone.
Bij het Sleutelloos instap- en startsysteem-
systeem kan de werking van de lader kort worden 
onderbroken als er een portier wordt geopend of als 
het contact wordt uitgeschakeld.
Opladen
► Als het laadgedeelte leeg is, kunt u een apparaat  
in het midden plaatsen.
 
 
Als het apparaat wordt waargenomen, gaat het 
controlelampje van de lader groen branden. 
Het lampje blijft branden terwijl de batterij wordt 
opgeladen.
Het systeem is niet bedoeld om meerdere  apparaten tegelijkertijd op te laden.
Zorg dat er geen metalen voorwerpen (zoals munten, sleutels of afstandsbediening van 
de auto) in het laadgedeelte liggen tijdens het 
opladen van een apparaat - kans op 
oververhitting of onderbreking van het opladen!
Wanneer apparaten langere tijd worden  gebruikt in combinatie met draadloos laden, 
kunnen sommige smartphones overschakelen op 
een thermische beveiliging, waardoor sommige 
functies worden geblokkeerd.
Controle van de werking
De status van het controlelampje geeft de werking 
van de lader aan.   
Page 71 of 244

69
Verlichting en zicht
4Tegenligger 
 
Wanneer er een tegenligger nadert, gaan alleen de 
lampsegmenten gericht op dit voertuig uit, zodat 
er een soort tunnel ontstaat terwijl u het voertuig 
nadert. 
Een verlicht gebied binnenrijden
Wanneer u een verlicht gebied binnenrijdt 
(bijvoorbeeld een stad), dan worden de 
lampsegmenten geleidelijk uitgeschakeld van buiten 
naar binnen en wordt het dimlicht ingeschakeld.
Een verlicht gebied verlaten
De lampsegmenten gaan geleidelijk branden binnen 
naar buiten en de normale koplampen worden weer 
ingeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf 
de verlichting omschakelen.
► 
Schakel het dimlicht / grootlicht handmatig in om
  
de functie te onderbreken.
De verlichting gaat over op de stand "automatische 
verlichting".
► U kunt de functie weer inschakelen door het  
dimlicht / grootlicht handmatig weer in te schakelen.
Storing
Bij een storing in de adaptieve  koplampverlichting of de camera wordt dit 
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel 
weergegeven, samen met een geluidssignaal en 
een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dek de regen- / lichtsensor midden aan de  bovenzijde van de voorruit achter de 
binnenspiegel niet af. De aan de sensor 
gekoppelde functies worden dan niet meer 
geregeld.
Night Vision
Het systeem identificeert en signaleert de 
aanwezigheid van voetgangers en dieren in het 
gezichtsveld van de bestuurder, bij zeer weinig 
licht, met behulp van een infraroodcamera aan de 
voorkant van de auto.
Selecteer de weergavemodus "Night Vision" om 
het beeld van de infraroodcamera constant op 
het instrumentenpaneel weer te geven. Wanneer 
er aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt er 
een waarschuwing gegeven bij een kans op een 
aanrijding.
De permanente weergave verdwijnt nadat het 
contract wordt afgezet of als er niet aan de 
voorwaarden wordt voldaan.
Dit systeem is een rijhulpsysteem voor de  bestuurder, maar de bestuurder moet te 
allen tijde zijn of haar aandacht goed op het 
verkeer blijven houden.
Onder sommige omstandigheden zijn de 
temperatuurverschillen onvoldoende en kan 
het systeem niet alle gevaren detecteren of, 
omgekeerd, onjuiste waarschuwingen geven 
(bijvoorbeeld door warme motoren van langs de 
weg geparkeerde vrachtwagens).
Werkingsvoorwaarden
– Bij draaiende motor en in de Stop-stand van het  
Stop & Start-systeem.
–
 
Bij weinig licht met naar behoren werkend dimlicht
  
ingeschakeld.
–
 
T
 emperatuur tussen -30 °C en +28 °C.
–
 
Snelheid lager dan 160
   km/u.
–
 
Detectie van voetgangers of dieren groter dan 0,5
  
meter.
Inschakelen / uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app  ADAS   van het touchscreen.
Werking
Als de functie is geselecteerd, maar het display op het instrumentenpaneel, het     
Page 81 of 244

79
Veiligheid
5Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats 
en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen) moeten worden vervangen, zorg er dan voor 
dat er wielen worden gemonteerd die voor uw 
auto zijn goedgekeurd.
Na een aanrijding Laat het systeem door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats 
controleren.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem beperkt de afstand bij een noodstop 
door de remdruk te optimaliseren. 
Het wordt geactiveerd in verhouding tot de snelheid 
waarmee het rempedaal wordt ingedrukt. Het 
systeem zorgt er dan voor dat de benodigde 
bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit 
van het remmen wordt vergroot.
Post Collision Safety Brake 
(PCSB)
Als er een ongeval wordt waargenomen, remt de 
auto automatisch af na de aanrijding. Dit systeem 
beperkt de kans op verdere aanrijdingen als de 
bestuurder niet reageert. Het systeem werkt niet als de auto de remfunctie 
na een aanrijding niet automatisch kan activeren 
of uitvoeren, wat kan gebeuren bij zeer 
ernstige aanrijdingen of in andere specifieke 
aanrijdingsscenario's. 
De automatische remfunctie kan worden omzeild 
door het rem- of gaspedaal in te trappen.
Werkingsvoorwaarden
Het systeem werkt als er aan de volgende 
voorwaarden wordt voldaan:
–
 
Airbags of pyrotechnische gordelspanners zijn
  
door de aanrijding geactiveerd.
–
 
Remsystemen en elektrische functies blijven
  
continu in werking tijdens en na een aanrijding.
–
 
De bestuurder heeft het rempedaal of gaspedaal
  
niet ingetrapt. 
Storing
Bij een storing gaat een van  deze waarschuwingslampjes 
op het instrumentenpaneel branden, in combinatie 
met het waarschuwingslampje voor service, een 
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Antispinregeling  (ASR) / Dynamische 
stabiliteitscontrole (DSC)
De antispinregeling (of tractieregeling) optimaliseert 
de tractie door het motorkoppel te regelen en de  remmen van de aangedreven wielen te bedienen 
om te voorkomen dat een of meerdere wielen 
gaan spinnen. Bovendien verbetert dit systeem de 
koersstabiliteit van de auto. 
Als er een verschil is tussen de koers van de auto 
en de door de bestuurder gewenste koers, grijpt de 
dynamische stabiliteitsregeling automatisch in op 
het motorkoppel en remt een of meerdere wielen af 
zodat de auto weer de juiste koers volgt, in zoverre 
dit binnen de natuurkundige wetten mogelijk is.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd 
zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen worden geactiveerd bij een 
probleem met de grip of de koers van de 
auto (het waarschuwingslampje knippert op het 
instrumentenpaneel).
Uitschakelen / weer inschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als 
de auto vastzit in de modder of sneeuw, of als de 
auto in mul zand rijdt) kan het nuttig zijn om de DSC- 
/ ASR-systemen uit te schakelen zodat de wielen 
kunnen spinnen en weer grip krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer 
voldoende grip is.
Het ASR-systeem is uitgeschakeld /  ingeschakeld in de toepassing ADAS op het 
touchscreen.
Het uit- / inschakelen van het ASR-systeem  wordt bevestigd door het branden / doven 
van het controlelampje op het instrumentenpaneel 
en een melding.